De Oosthoek

De Panne was aanvankelijk een vissersgehucht; ook Jozefsdorp genoemd, ingevolge de de stichting van de "Pêcherie Kerckepanne" in 1783, door Veurnenaars (op keizerlijke grond). In de Franse periode, na 16 jaar, (in 1799) is het gehucht administratief overgegaan naar Adinkerke. De 19de eeuw was de hoofdperiode van ons vissersverleden en in het begin van de jaren 1900 was de Pannese vissersvloot de tweede grootste van de kust en bestond uit een honderdtal vissersboten.


Overal waren er dan nog stuivende duinen op uitzondering van "d’ Oude Panne Koschieë” (de huidige Veurnestraat + stukje Koninklijke Baan tot aan het strand). Dat was ook de enige weg naar zee. In die tijd was den Oosthoek een zeer volkse en levendige wijk. (de Oosthoek was het gedeelte van de Veurnestraat vanaf het uitvaartcentrum CURA tot aan de grensgemeente Koksijde) ,Door de opkomst van het toerisme is echter veel veranderd. De dorpelingen en landbouwers van Adinkerke konden niet meer instaan voor de noodzakelijke investeringen die nodig waren om wegen en nutsleidingen aan te leggen voor de toeristische sector en ze lieten De Panne schieten in 1911. Dan is de eerste wereldoorlog gekomen en heeft De Panne veel van zijn visserskarakter prijsgegeven. Na de oorlog is het, in de korte tijdspanne van één generatie, onherkenbaar geworden. De heeft vanaf dan Panne onherroepelijk de kaart van het kusttoerisme gekozen.

“…De Veurnestraat met haar talrijke zijwegeltjes die in de duinen verloren liepen of eindigden op een "reke" krotwoonsten, waar de meeste families van de oude stempel, de Pannenaars van geboorte, samenhokten, gaf als eerste straatweg rechtstreeks verbinding met het strand. In de twintiger jaren (van vorige eeuw) echter was haar rol in dit verband belangrijk teruggelopen; de Zeelaan liet reeds haar rechten gelden. Vergeten we niet dat dan De Panne heel wat verder stond op het gebied van het kusttoerisme dan haar soortgenoten van de Westkust, zij bleef grotendeels gespaard van verminking en verhoogde juist door de oorlog haar reputatie. Hoeveel frontsoldaten brachten er niet een verdiende rustperiode door en hoeveel gekwetsten werden niet liefdevol verzorgd in het hospitaal "l'Océan". Hieruit ontstond menig vriendschapsband met de bevolking, na de wapenstilstand nauwer toegehaald. Aldus kon De Panne al dadelijk van wal steken en kreeg een niet meer te achterhalen voorsprong op de overige kustgemeenten, die in de allereerste plaats aan heropbouw moesten denken. Zoals gezegd, had de Zeelaan intussen de Oude Steenweg, het verlengstuk van de Veurnestraat, verdrongen als dichtste toegangsweg naar het strand, maar de meeste bewoners van deze laatste hadden begrepen waar het schoentje kneep, hun "karre gekeerd" en hun bedrijvigheid overgeschakeld naar het toerisme. Tijdens de verlofperiode maakten zij het overgrootste deel uit van het lager hotelpersoneel, gingen periodiek in frituren of pensions schotels afwassen of aardappelen schillen en vermits zij op geen uur zagen en handen aan 't lijf hadden werden zij door de uitbaters van de verscheidene "établissementen" zeer gezocht. Andere staken een handje toe in de maand maart bij het plaatsen en in september bij het opbreken van de vaste strandkabienen, trokken met hun ezeltje naar zee of hielpen bij het verhuren van zetels en parasols. De handigsten timmerden eigenhandig een of twee kabientjes "thope" om te verhuren, of leurden met vis of ijskreem. Werd aldus het zomerseizoen aangepakt om geld in 't bakje te krijgen, dan haalden zij hun "schâ" op in de winter, de talrijke cafeetjes aldaar waren de beste getuigen.

De Oosthoek, het gedeelte van de Veurnestraat vanaf het uitvaartcentrum CURA tot aan de grensgemeente Koksijde, was toen de dichtst bevolkte wijk der gemeente, hoofdzakelijk bewoond door werkmensen en vissers. Het was best merkbaar om de zes jaar, bij de gemeenteverkiezingen, wanneer de heren, die op een of andere lijst voorkwamen zich gewaardigden die uithoek af te zakken om er stemmen te bedelen. Ieder weet nog hoe vaak er geknokkeld werd in de eerste jaren na de oorlog tussen aanhangers der twee bijzonderste partijen. 't Ging hard tegen onzacht van weken vóór de verkiezing en de Oosthoek werd meer dan eens de getuige van onderlinge wedijver. Het gebeurde dat de twee muziekkorpsen van katoen gaven langs beide kanten van de straat en de uitvoerders als kemphanen gereed stonden om elkaar in 't haar te vliegen. De schimpscheuten wisselden elkander af en waren soms kwetsend voor de kandidaten. Ja, de Oosthoek maakte in die tijd vaak adembenemende toneeltjes mee en de vele kroegjes met hun schilderachtige namen, om een folklorist te doen watertanden, waren daarbij nauw betrokken en dienden openbaar kleur te bekennen wilden zij een deel van de koek…”

Aangepaste versie uit het boek "De herbergen uit de jaren twintig" van Albert Dawyndt