Duinkerke Cursus

FOTO:

Glasraam uit het stadhuis dat de thuiskomst van Jan Bart en zijn bemanning voorstelt na de overwinning op Hollandse schepen bij het eiland Texel (1694). Jan Bart zit rechts in de sloep en tegen de stad Duinkerke op de achtergrond staat centraal Lodewijk XIV (hoewel niet aanwezig) in een goudkleurig pak. Gerealiseerd in 1899 door Parijse glazenier Félix Gaudin en in 1953 van oorlogsschade hersteld.

Onder de graven van Vlaanderen (862-1383)


[De geschiedenis van het graafschap Vlaanderen begon in 863 met het huwelijk tussen Boudewijn I (gezegd met de ‘ijzeren arm’) en Judith, de in 861 ‘ontvoerde’ dochter van  Karel de Kale, koning van West-Frankenland. Hun zoon, Boudewijn II is de echte schepper van het graafschap Vlaanderen en op het einde van zijn bestuursperiode (918) had Vlaanderen in grote lijnen de omvang die het tot de 15de eeuw zal bewaren.]

Pierre-Matthieu Faulconnier (1654-1735), de best gekende geschiedschrijver van Duinkerke, meende dat tussen 385 en 646  in een bocht van de rivier Colme een nederzetting ontstaan was. Hiervoor had hij echter geen onweerlegbare bewijzen.

De regio van het latere Duinkerke zal wel een identieke ontstaansgeschiedenis gehad hebben als de rest van de kustvlakte. Dat was een wadgebied met getijdengeulen en waar vanaf de 6de-7de eeuw de schorren alleen bij springtij nog onder water stonden. Een gebied dat later heel toepasselijk ‘Vlaanderen’  genoemd werd  en wat ‘overstroomd land’ betekent.

[De naam Vlaanderen treffen we voor het eerst in een heiligenleven (Vita Eligii) uit de 8ste eeuw aan en  deze  ‘pagus Flandrensis’ betrof toen nog een beperkt gebied rondom Brugge.  Later ging die benaming over op een uitgestrekt vorstendom.]

Duinkerke heeft ook meerdere legenden die – al vanaf de 9de eeuw – naar een nederzetting zouden kunnen wijzen. In deze verhalen spelen heiligen als Sint-Maarten en Sint-Elooi een rol.  Mooie verhalen weliswaar, maar vermoedelijk niet helemaal zonder historische betekenis!

De kustbevolking heeft in het collectief  geheugen de herinnering aan de Noormannen bewaard. Hiervan getuigt het verhaal over ene Viking, Allowyn geheten :

Op zekere dag – zo wil het de mondelinge traditie – was de zee bedekt met vreemdsoortige schepen die drakenkoppen op de voorstevens hadden. Aan boord bevonden zich de ‘Reuzen’. Dit waren behaarde en woeste krijgslieden uit Scandinavië. Hun aanvoerder heette Allowyn, die echter toen hij met getrokken zwaard aan land stormde, struikelde en op zijn eigen zwaard viel.  

De zwaargewonde Allowyn werd door Sint-Elooi verzorgd. Na zijn genezing trouwde hij met een vrouw uit de streek en stelde zich ten dienste van de stad. Omwille van deze en andere bewezen diensten werd Sint-Elooi tot patroonheilige van Duinkerke verkozen. Allowyn werd ‘le Reuze’ en in zijn reuzengestalte wordt hij van omstreeks 1550 in allerlei optochten meegevoerd.  Eerst stond hij rechtop, later  zittend  toen tramleidingen over de straten gespannen waren. Vandaag weer rechtop.

Dan is er ook nog Sint-Maarten die, net zoals in Kassel, zijn ezel kwijtraakte. In Duinkerke schoten de kinderen hem te hulp en met fakkels gingen ze het dier in de duinen opsporen. Uiteraard vonden ze het beest en dit feit wordt nog altijd op 11 november in een optocht mét lampions herdacht …


Een andere overlevering duidt graaf Boudewijn III als bouwer van de eerste omwalling aan. Hieraan heeft deze graaf zijn standbeeld op de gevel van het stadhuis te danken. Maar het kortstondige bewind van deze zwakke graaf laat hieraan twijfelen! Tenzij later onderzoek meer gegevens zou opleveren…

Boudewijn III, zoon van  Arnulf  I  (918-965) uit diens 2de huwelijk.. Tijdens het leven van zijn vader werd B. in  958  tot medegraaf aangesteld. B. overleed al in 962  en bij de dood van zijn vader kwam het graafschap aan  Boudewijns  zoon, de minder-jarige  Arnulf II, wat een crisisperiode voor het graafschap tot gevolg had..

Zelfs  serieuze historici zoals dr. Louis Lemaire (Histoire de Dunkerque des origines à 1900)  hebben meestal het ontstaan van Duinkerke  einde 9de – begin 10de  eeuw gesitueerd, hoewel geen enkel document ouder dan de 11de eeuw de nederzetting vermeldt.

Als toen al aan een kreek een nederzetting ontstaan was, dan moet die tussen de Sint-Elooiskerk en  het huidige stadhuis gesitueerd worden: 

Rue Clémenceau, Rue Maréchal French, Rue des Soeurs Blanches. 


Héél speculatieve kaart van het oude Duinkerke

omstreeks 700

             in een charter van graaf  Boudewijn V (1035-1067).


Vanaf Boudewijn II gedroegen de Vlaamse graven zich niet meer als afzetbare ‘ambtenaren’ maar als ‘vorsten’ die volgens het zgn. wildernisregaal het recht hadden om woeste en heerloze gronden weg te schenken.

De graaf Boudewijn V kende op 27 mei 1067  aan de Sint-Winoksabdij het recht toe om tienden te heffen in plaatsen als Wormhout en Duinkerke. In 1126 werd dit recht door bisschop Jan (Terwaan) bevestigd.

1168-1191  Graaf Filips van de Elzas stichtte nieuwe havens aan de kust 

            en liet kaapvaart tegen Normandische piraten toe.

[In de 12de eeuw was Vlaanderen op het toppunt van zijn macht en welvaart  gekomen. De handelaars van Sint-Omaars hadden in deze ontwikkeling een belangrijke rol gespeeld door hun import van Engelse wol en hun export van laken naar Engeland. Zij ontwikkelden een handel die goede havens nodig had om het van vreemde concurrentie te winnen]

Deze graaf besefte het belang van nieuwe havensteden zowel bij waterlopen als  aan de kust. Vandaar zijn belangstelling voor Duinkerke, Grevelingen, Nieuwpoort e.a.  Hij stond Duinkerke in 1183 de oudst bewaarde keure toe waardoor de burgers vrijgesteld werden van sommige tollen bij het vervoer van handelswaar. Hierdoor wilde hij de ontwikkeling van handel aanmoedigen. Het eerste stadszegel dateerde uit 1226 en vertoonde een vis waarmee de hoofdactiviteit van de nieuwe stad geïllustreerd werd.

Aan het begin van de 13de eeuw hoorde Duinkerke al bij de dertig belangrijkste Vlaamse steden. Maar de bloei van Duinkerke was nog heel bescheiden als die vergeleken wordt met havenstad Grevelingen die in 1163 gesticht werd en gunstiger gelegen is ten opzichte van Sint-Omaars waarvan het de belangrijkste voorhaven was geworden. Maar Grevelingen verloor aan belang door voortschrijdende verzanding van de rivier de Aa tegen het einde van de 13de- begin 14de eeuw. De nakende neergang van Grevelingen bood Duiinkerke een kans om zich op te werken…

In Duinkerke wordt ook beweerd dat graaf Filips in 1170 kaapvaart toestond omdat het schip met zijn aanstaande bruid, prinses Mathilde van Portugal (zijn 2de vrouw), door Normandiërs gepraaid werd. De Duinkerkenaars zouden haar veilig teruggebracht hebben en de schurken zouden terechtgesteld zijn…      Na de dood van Filips van de Elzas in 1191 tijdens de derde kruistocht kwam Duinkerke aan zijn weduwe Mathilde toe. 

In 1226 bezat Duinkerke zijn eigen zegel. De afgebeelde vis symboliseert de visserij, hoofdactiviteit in de opkomende stad.


  1233          Bouw van het eerste stadhuis door Godefroy de Condé, 

bisschop van Kamerijk (Cambrai). 

In dat jaar kwamen de rechten over de stad aan deze Condé toe. Volgens de overlevering ‘zou’ deze bisschop ook een eerste vuurtoren hebben laten bouwen. Die was 30 m hoog en er brandde bovenin een vuur

Dit gebeurde op initiatief dezelfde bisschop  met de bedoeling verzanding tegen te gaan en effectief werd de havengeul  uitgediept door het polderwater dat nu in een vrij smalle geul naar zee gedirigeerd werd.


1288         Gwijde van Dampierre nam opnieuw bezit van Duinkerke

Dit gebeurde door ‘koop’ en waarschijnlijk omdat de stad een voorspoedige ontwikkeling liet vermoeden.

Door voortschrijdende verzanding van de Aa werd Grevelingen voor de handelaars van Sint-Omaars minder interessant. Hun handelswaren werden via de Colme naar Duinkerke gebracht. Deze nieuwe vaarroute leverde ook problemen op, zo waren er twee overtomen (overdrachten), de ene in Wattendam (bij Watten) en de andere in Lynck (afsplitsing van de Hoge Colme). Zo werd Duinkerke stilaan de ideale haven voor de relaties tussen enerzijds het eigen achterland, anderzijds Engeland en  de Nederlanden. En bijgevolg een aantrekkelijk bezit …


1320      Robrecht van Kassel werd de eerste ‘Heer van Duinkerke’.

Robrecht van Bethune (1305-1322) volgde zijn vader Gwijde van Dampierre op en schonk Duinkerke aan zijn tweede zoon, Robrecht van Kassel. Deze schenking was het gevolg van een aan deze Robrecht van Kassel afgedwongen erkenning van het recht op de troon van Vlaanderen door zijn oudere broer, Lodewijk I van Nevers, op de troon van Vlaanderen. Op 2 februari 1311 verordende  Robrecht  dat de burgers van Duinkerke niet meer zouden afhangen van de magistraten van Sint-Winoksbergen, maar door hun eigen schepenen berecht zouden worden.

Robrecht van Kassel  staat in de geschiedenis van Duinkerke geboekstaafd als de bouwer van een kasteel (1320-1322) dicht bij de plaats van de huidige toren Leughenaer. Deze burcht was slechts een kort bestaan beschoren, want tijdens de opstand van de bewoners van de kustvlakte ( Zannekin 1323-1328) werd de burcht in 1325 vernield.  Zijn dochter Yolanda liet het kasteel  tussen  1331 en 1334 opnieuw optrekken.

Zijn voornaamste bijdrage was evenwel het oprichten van de magistraat (te  vergelijken met onze  gemeenteraad) die 22 leden uit de burgerij telde. De magistraat had een burgemeester, schepenen en raadsleden). Robrecht van Kassel was hierin door zijn baljuw vertegenwoordigd.  Na de Vlaamse nederlaag (1328) op de Kasselberg legde Robrecht de stad zware belastingen op en schortte de stadsrechten op. Pas in 1329 verwierf Duinkerke opnieuw stadsrechten.

De graaf liet ook drie broederschappen oprichten: het gilde  Sint-Sebastiaan (boogschutters), het gilde  Sint-Joris (kruisboog) en het gilde  Sint-Barbara (haakbus).

Deze broederschappen leverden ook de stadswachters. In 1324 trouwde hij met Johanna van Bretagne. Bij zijn dood in 1331 (of 1333 ?) liet hij twee minderjarige kinderen, Jan en Yolanda,  na.

1328     Op het stadszegel verscheen de beeltenis van Sint-Elooi.

1339         Yolanda van Vlaanderen/van Kassel, dochter van Robrecht, en  echtgenote van de hertog van Bar, kreeg heerschappij over de stad. 

Robrecht van Kassel

 (+ 1331 of 1333) werd voor de duur van nauwelijks één jaar door  zijn achtjarige zoon Jan opgevolgd. Na hem kwam het  zesjarige zusje Yolanda die zestig jaar de stad bestuurde. Zij was als kind  aan Lodewijk van Male beloofd, maar op haar veertiende  trouwde  ze met graaf Hendrik van Bar (1340). Na vijf jaar werd ze 

weduwe; tien jaar  later volgde een tweede huwelijk en begon ze een tumultueus leven o.a. liet ze twee monniken vermoorden waarvoor ze  geëxcommuniceerd  en door de Franse koning twee jaar in een gevangenis gestopt werd . 

Door Yolanda (1325-1395) kreeg Duinkerke gedurende het hele Ancien Régime twee heren: enerzijds de heer van Bar en anderzijds  de  graaf van Vlaanderen.

                                                                                           

1383         Duinkerke werd door Engelsen veroverd en gebrandschat. Vervolgens nieuwe plundering door Fransen. 

Tijdens de Westerse Scheuring (1378-1417) erkende Yolanda de Fransgezinde paus van Avignon, Clemens VII.  Henry Spencer, aartsbisschop van Norwich, was trouw aan Rome en leidde vanuit de Engelse enclave Calais een strafexpeditie naar Vlaanderen. Zijn troepen drongen Duinkerke binnen,  plunderden en moordden, maar vertrokken toen een Frans leger opdaagde. De Fransen (Bretoenen) verdreven de laatste Engelse troepen maar plunderden op hun beurt eveneens …


Onder de hertogen van Bourgondië (1384-1477)


1400        Oprichting van een zgn. Bourgondische omwalling waar vermoedelijk ook de Leugenaar deel van uitmaakte.

Sinds het huwelijk van de Bourgondische hertog Filips de Stoute en Margaretha, enige dochter van graaf Lodewijk van Male in 1384, was Duinkerke binnen de Bourgondische invloedssfeer gekomen. In de 2de helft van de 14de eeuw begon de kleine vissershaven Duinkerke uit te groeien tot een belangrijk commercieel centrum:  bier uit Engeland, Holland en Duitsland; wijn uit Frankrijk; hout uit Denemarken ijzererts uit Zweden en zout uit het Zuiden. Vis,  landbouw- en veeteeltproducten werden  uitgevoerd. Deze opbloei liet nieuwe bouwwerken toe. 

En een nieuwe stadsmuur in 1400

De Engelsen en Bretoenen hadden een flink stuk van de bestaande omwalling gesloopt. In 1400 liet Robert van Bar, heer van Duinkerke, aan de Duinkerkenaars toe om een nieuwe stadsmuur met acht toegangspoorten en 28 halfronde torens te bouwen. Dit om voorbereid te zijn op nieuwe Engelse invallen. Dit werk  kwam in 1406 klaar.  De omwalde stad had de vorm van een gelijkbenige driehoek met een regelmatige opdeling door 15 straten. Slechts één toren, de Leughenaer,  bleef bewaard. Deze naam heeft nogal wat verklaringen. De populairste is dat de toren verkeerde signalen uitstuurde zodat schepen op de zandbanken strandden zodat ze een makkelijke prooi voor jutters werden. In 1798 plaatste een zekere Chappe een telegraaf op de toren om via een hele reeks andere kerktorens berichten naar Parijs te sturen. 


Tegen de toren zijn twee gedenkplaten aangebracht. Eén herinnert aan de heldenmoed van redders zoals Bommelaer en Tixier. Op de andere plaat leest men dat vanaf deze plaats talrijke kapers vertrokken om hun land en hun stad te dienen…

1405       Bouw van de ‘Kleine Kapel’ of ‘O.-L.-Vrouw van de Bron’

Volgens de overlevering vonden arbeiders bij de bouw van de stadsversterking een beeldje met Maria en Jezus. Het houten beeldje was ongeveer 30 cm. hoog en lag bij een bron (N.-D. de la Fontaine) met zoet water. Het werd naar de kerk gebracht, maar ’s anderendaags lag het weer op de vindplaats en dit gebeurde vervolgens nog enkele keren. Uiteraard een mirakel en het was iedereen duidelijk dat Maria een heiligdom ‘buiten’ de stadsmuren wou. In de loop van latere eeuwen werd het gebouw vergroot en verfraaid. 

Tijdens de belegering van Duinkerke in 1793 werd het een munitiewerkplaats. Het beeldje was in veiligheid gebracht. Een jaar later ontplofte de werkplaats en vielen er meerdere doden.. Dit werd door velen gezien als een straf van God. Vooral zeelui hadden een voorliefde voor dit kapelletje en in 1815 verzamelden twee personen het nodige geld om de kapel te herbouwen. In 1953 werd het nog maar eens wat groter gemaakt.

                 [De kapel is elke dag open van 10 tot 12 en van 14.30 tot 16.30 uur]

In de kapel hangen veel ex-voto’s van zeelui die in groot gevaar verkeerd hebben. Enkele scheepsmodellen en schilderijtjes smukken het gebouw op. Tijdens zeewijdingen op 15 augustus werd/wordt  het beeldje gedragen door de vrouwen van de reders (de Bazennes). Deze vrouwen hebben ook het voorrecht om aan belangrijke bezoekers een zilveren vis aan te bieden. Dit gebeurde o.a. in 1901 ter gelegenheid van het bezoek van tsaar Nicolaas II en zijn vrouw tsarina Alexandra. 

1413       Instellen van een belasting op ‘gekaakte’ haring.

1436   Nieuwe plundering door Engelse troepen tijdens de 

Honderdjarige Oorlog.


(later Johannes de Doperkerk genoemd)

Vroeger telde Duinkerke twee parochies: Sint-Elooi (St-Eloi) en Johannes de Doper (St-Jean-Baptiste). De kerk van de laatste parochie was eigenlijk de oude kloosterkerk van de Recolletten (Franciscanen). Aanvankelijk uit 1438, maar in 1778 in renaissancistische stijl herbouwd. Met de Revolutie werd het gebouw ziekenhuis en militair magazijn. Na 1804 werd de eredienst hersteld, maar een brand verwoestte in 1922 de kerk en het rijke interieur. Hoewel provisorisch hersteld van de schade in W.O. II verdween de kerk definitief in 1957. Het hoofdaltaar en vier biechtstoelen werden naar de Sint-Elooi overgebracht.    


1440       Bouw  van de kerktoren  (later ‘la tour’  of   ‘le beffroi’  genoemd)

 In 1440 besliste Robert van Bar om die toren in hoogte te verdubbelen en als kerktoren voor een nieuwe kerk te gebruiken. Deze kerk uit 1452  werd nu aan Sint-Elooi toegewijd en verving de kleine en bouwvallige kapel Sint-Gillis.

Historicus Pierre Faulconnier (18de eeuw) beweerde dat de toren eerder dan de kerk opgetrokken werd. Het is weinig waarschijnlijk dat dit gebeurd is want een dergelijk gebouw moet een functie gehad hebben. Het is wél mogelijk dat sinds 1233 op deze plaats een vuurtoren  stond. Dezelfde historicus beweerde ook dat de fundamenten slechts tot 1,70 m zouden reiken. 

Moeilijk te geloven dat zo’n massa na eeuwen met branden en bombardementen loodrecht is blijven staan!


(een hallenkerk met drie beuken)

(zie ook de jaartallen : 1558 – 1567 – 1731 – 1783-84 – 1887 (1882?) -  1930 – 1985)

De Sint-Elooi werd gebouwd op de plaats van een vroegere parochiekerk. Het huidige belfort werd er de kerktoren van en was in het bakstenen gebouw geïntegreerd. Dat is nog te zien aan restanten fundering bij de toren.

Stadszegel uit 1407 met Sint-Elooi  en rechts een vis, links een leeuw.

Faulconnier gaf in zijn werk deze hypothetische afbeelding van de kerk, in 1558 door Fransen vernield


3.  Onder  Maximiliaan  en  Karel V (1477-1556)

1520        Karel V werd in Duinkerke als 31ste Vlaamse graaf bejubeld.          

Hij kwam in 1523 en in 1550 nog eens. De laatste keer was hij vergezeld van zijn zoon Filips en deze beklom de toren om het weidse panorama te bewonderen.

1553        Op kerkelijk gebied werd Duinkerke bij het nieuwe bisdom

                 Ieper gevoegd.

Voordien hoorde Duinkerke bij het bisdom Terwaan (Thérouanne)


4.  Onder de Spanjaarden (1556-1658)

De Hollandse opstand tegen Filips II van Spanje betekende de vernietiging van de Duinkerkse haringvloot. Trouw aan Spanje begonnen Duinkerkse bemanningen zich vanaf 1567 op de kaapvaart toe te leggen. Tijdens de 80-jarige Oorlog werd de stad door haar strategische ligging de eerste zeebasis in de strijd tegen Holland. Farnese installeerde er een koninklijk eskader. Vice-admiraal de Wacken verkocht buitgemaakte Hollandse schepen in plaats van ze tot zinken te brengen, iets wat in die tijd gebruikelijk was. Omdat Holland van de Duinkerkenaars veel te lijden had, werden ze bij gevangenneming  als piraten behandeld en aan elkaar gebonden overboord gegooid. Iets wat cynisch als ‘voetenwassing op Duinkerkse wijze’ betiteld werd. Wat de buit betrof: er  werd  een regeling uitgevaardigd die twee derde van de buit voor de reder, de kapitein en de admiraliteit bestemde en één derde voor de bemanning.

1558         Beleg van Duinkerke door de Franse maarschalk de Thermes; 

                 gevolgd door plundering en brandstichting. 

De Fransen maakten gebruik van de machtswissel in Spanje waar Filips II zijn vader Karel V opvolgde om vanuit het pas veroverde Calais nog verder in de Nederlanden door te stoten.  In het jaar 1558 reageerde Grevelingen alert en bood succesvol weerstand, maar Duinkerke werd verrast en viel na een gevecht van amper drie uur. Kort daarna rukte graaf Egmond met een Spaans leger vanaf Watten  aan en de Franse troepen verlieten Duinkerke; maar niet zonder plunderen en brandstichting. De pas honderd jaar oude kerk brandde uit, maar niet de toren.  Egmond nam wraak. Hij achtervolgde het Franse leger dat langs het strand vertrokken was en bij laag tijd door de monding van de Aa wou trekken. Egmond stak de rivier bij het stadje Grevelingen over, waar de lage waterstand zowat een half uur eerder ingetreden was. Zo kon hij de Fransen aan de andere zijde opwachten. Mede doordat een Engels vlooteskader zich in de strijd mengde en de Fransen beschoot, eindigde dit avontuur voor de Fransen in een meedogenloos bloedbad.

In 1558 brandde het kerkschip, maar de  toren bleef gespaard. In de ruïne ontstond tussen de toren en het kerkschip een bres . Deze opening  werd door de bevolking vergroot en gebruikt als kortste weg tussen haven en wooncentrum. Elke poging om dit ongedaan te maken en het gebouw te herstellen, stuitte op verzet. Maar door de aangroei van de stadsbevolking werd de nood aan een groot/groter kerkgebouw heel sterk aangevoeld.

Bouwmeester  Jean de Renneville bouwde in 1567  een nieuw koor ten oosten

 van het oude en vatte het herstel van het geruïneerde kerkschip aan. Renneville 

bleef 25 jaar aan het werk, maar kon slechts 60 van de 100 m afwerken 

(tot net voorbij de dwarsbeuk). Om aan extra geld te komen werd besloten 

om tegen betaling in het kerkschip te laten begraven. Dit bracht geld op en

 duurde tot 1776, toen de plavuizen begonnen te zakken en een kwalijke geur

 de kerkgangers hinderde. Omdat lijkkisten tot acht hoog op elkaar

 gestapeld werden, wordt verondersteld dat tussen de 12.000 en

 30.000 Duinkerkenaars binnen de kerk ter aarde besteld werden…

De heerschappij van Spanje, die tot 1658 geduurd heeft, werd voor korte tijd onderbroken toen tijdens godsdiensttroebelen Duinkerke door de Pacificatie van Gent een Orangistisch en calvinistisch bewind opgelegd kreeg. De Sint-Elooi werd geplunderd en de beelden vernield vooraleer het gebouw functies als kazerne, magazijn en stal kreeg. Nadat in 1583 Farnese de stad voor Spanje  heroverd had, moest de Ieperse bisschop Maarten Rhytovius de kerk opnieuw inwijden.

Voor de herstelwerken beval Filips II dat dit zou gebeuren door confiscatie van goederen van burgers die niet als ‘goed katholiek’ aangeschreven stonden.

                        1588       Een Duinkerkse kaper redde de restanten van de Grote Armada 

Michiel  Jacobsen wordt door een beeld op de gevel van het stadhuis herdacht.

Michiel Jacobsen werd in 1560 in Duinkerke geboren. Zijn familie bestond uit zeelui die uit de Zuidelijke Nederlanden ingeweken waren. In die tijd stond Duinkerke nog onder Spaans én katholiek gezag. En Spanje voerde strijd tegen de protestantse Hollandse provincies.    

In zijn tijd stond Michiel bekend als een ervaren loods die de zeebanken  goed kende. Hij werd een legendarische figuur toen hij in 1588 het restant van de door stormweer geteisterde Armada Invincibile weer naar Spanje bracht. De Spanjaarden noemden hem ‘el zorro del mar’ (vos van de zee). Hij deed als zovelen in 

Duinkerke aan kaapvaart en kon heel wat schepen praaien.

In 1624 werd hij door koning Filips  II geprezen en met geschenken bedacht. In 1632 werd hij zelfs tot admiraal benoemd. Hij stierf in Sancluar (Spanje) en werd in de kathedraal van Sevilla begraven. Michiel had twaalf kinderen en zijn dochter Agnes werd de grootmoeder van Jan Baert (Jean Bart).

Tijdens haar tweede reis naar Duinkerke in 1625 was  ze op 13 augustus eerst in Ten Bogaerde langsgegaan  om daar het stoffelijk overschot van de kort daarvoor opgegraven abt Idesbaldus te groeten. Pas daarna reisde ze naar de havenstad door.

1612         Vestiging van een klooster van Jezuïeten  die een Latijnse School stichtten.

Volgens  enkele verhalen zou Lodewijk XIV een grote vriendschap voor de Jezuïeten van Duinkerke gehad hebben. Als bewijs hiervoor wordt verwezen naar zijn bezoek van 3 tot 27 mei 1671. In deze meimaand woonde de vorst vierentwintig maal de mis in hun kapel bij. Die vriendschap van de koning had veel te maken met zijn verfransingpolitiek. De paters deden hun uiterste best om de Duinkerkenaars er toe over te halen om het Vlaams voor het Frans te ruilen.

Onder de  oud-leerlingen van deze Jezuïeten zijn zeker de eerste stadshistoricus Pierre-Matthieu Faulconnier en de dichter Michiel de Swaen te vermelden. Deze laatste schreef in het Vlaams en de Fransen kennen zijn werk enkel door de vertaling  van zijn ‘De gekroonde laars’ of ‘La botte couronnée’ die priester Henri Vergriete maakte.

                Dood van kaper Jan Jacobsen.

In 1622 werd tussen Duinkerke en Mardyck een sterk fort gebouwd waar 300 soldaten gekazerneerd werden. De bedoeling ervan was om de verbinding tussen beide plaatsen te beschermen. Na het Verdrag van Utrecht (1713) redde dit fort en dit kanaal van Mardyck Duinkerke van de ondergang.

Deze Jan Jacobsen was een Duinkerkse kaper die in oktober 1622 bij het verlaten van de haven van Oostende door negen Hollandse oorlogsschepen opgewacht werd. Eén oorlogsschip bracht hij tot zinken maar de acht overige vernielden zijn masten. Het gevecht duurde 13 uur en Jacobsen ging in op het voorstel om zijn manschappen door overgave te sparen. Zelf liet Jacobsen zich met zijn schip in de lucht vliegen en kon hiermee nog zware schade aan zijn belagers toebrengen. De meeste Duinkerkse zeelieden werden vervolgens uit wraak aan de ra opgehangen.

Tussen 1621 en 1648 bereikte de kaapvaart in Duinkerke een enorme omvang. Dit kwam omdat de koninklijke oorlogsschepen de vijandelijke beschermingsvaartuigen aanvielen, terwijl de kapers zich weinig gehinderd aan de koopvaardijschepen konden vergrijpen. Er werd berekend dat tussen 1620 en 1640 de kapers elk jaar tussen 5 à 10 %  van de Hollandse handelsvloot te pakken kregen. Volgens statistieken kon men niet langer dan drie jaar varen zonder ‘gekaapt’ te worden. De Spaanse koning beloonde de moed van heel wat Duinkerkse kapers door ze in de koninklijke marine op te nemen. 

1644        Bouw van een nieuw – het derde - stadhuis.

Een eerste stadhuis kwam er in 1233; een tweede in 1564 maar dit werd in 1642 door brand verwoest. Het derde stadhuis van 1643-44 werd in 1901 door het huidige gebouw vervangen. Na de Tweede Wereldoorlog stonden daarvan  alleen de muren nog overeind, maar het kon in zijn originele staat hersteld worden.

1646    Duinkerke viel door de ‘duc d’Enghien’ in Franse handen. 

In 1646 vochten de troepen van de jonge Lodewijk XIV tegen de Spanjaarden die onder de leiding van de Markies van Lede (een heerlijkheid bij Aalst) stonden. Bij de Fransen had kardinaal Mazarin de supervisie en het was prins Louis de Bourbon, bijgenaamd ‘le Grand Condé’ die hen aanvoerde. Na 17 dagen veroverden de Fransen Duinkerke en hielden de stad tot 1652 bezet. Dat was een zware slag voor Spanje want daarmee ging zijn macht in de Noordzee aan het tanen.

In januari 1618 was een dochter van Michiel Jacobsen, bijgenaamd ‘de vos van de zee’, getrouwd met ene Michiel Bart. De dochter van dit stel trouwde met een andere kaper, Hendrik Janssen. Zij kregen een zoontje dat ze ‘Jan’ noemden.

 Jan Bart kwam ter wereld in een snel wisselende wereld: Jan Bart wasFransman bij zijn geboorte, maar zijn eerste zoon zag het licht toen Spanje weer over Duinkerke heerste. Barts dochter Petronilla vervoegde het gezin toen Engeland het in Duinkerke voor het zeggen had.

In 1666 sloot Lodewijk XIV een bondgenootschap met Holland en Bart monsterde aan onder het bevel van admiraal Michiel de Ruyter. Het jaar daarop ondernam De Ruyter zijn grootste waagstuk en dat bestond erin de Theems op te varen tot vlakbij Londen waar de Engelse vloot op de rivier de Medway voor anker lag. Engeland verloor zijn hele vloot en het admiraalschip ‘ Royal  Charles ‘ werd naar Holland op sleeptouw genomen. Jan Bart heeft zijn leven lang met veel ontzag hierover verteld…

In 1672 brak oorlog uit tussen Holland en Frankrijk en dat betekende dat de Frans-Vlamingen nu in Franse dienst kwamen. Bart scheepte meteen als matroos in, maar werd al het volgende jaar, op 23-jarige leeftijd, kapitein op een klein schip met 34 bemanningsleden en twee kanonnen. Bij zijn eerste tocht maakte hij zeven schepen buit. Tussen 1674 en 1678 had hij 81 ‘prijzen’ gekaapt. Minister Colbert rekruteerde hem in 1679 voor de koninklijke marine. Van 1690 tot 1705 stond Bart aan het hoofd van een achttal fregatten met 18 à 50 kanonnen. In tegenstelling tot particuliere kapers bracht het koninklijk eskader slechts de beste en rijkste schepen mee, terwijl de overige in brand gestoken werden. Iets wat gewone kapers nooit deden.

Zijn belangrijkste acties waren: de doorbreking van de blokkade van Duinkerke in juli 1691, de verdediging van de stad tegen zware Nederlands-Engelse aanvallen in september 1694 en in augustus 1695, en vooral het binnenbrengen van een korenvloot uit de Oostzee. Die vloot moest Frankrijk van de hongersnood  redden en was al bijna de Hollanders in handen was gevallen tijdens de zeeslag bij Texel op 29 juni 1694. Lodewijk XIV verhief hem in 1696 als dank in de adelstand. 

[Op zijn wapenschild staan bovenaan twee gekruiste ankers (toespeling op zijn graad van scheepskapitein) – op een brede horizontale band prijkt een lelie en onderaan een leeuw die naar de wapens van Duinkerke verwijst. Boven het schild is een zwaard aangebracht wat aantoont dat de adelbrief een militaire oorsprong heeft en onderaan het kruis van de Heilige Lodewijk dat hij enkele maanden vroeger ontvangen had.]

In 1675 trouwde de 25-jarige 

Jan Bart met de 16-jarige Nicole Goutier. Het huwelijk eindigde in 1682 met de dood  van zijn vrouw die twee dochters en één zoon baarde, nl. Frans-Korneel die vice-admiraal zal worden. Jan hertrouwde in 1689 in de Sint-Elooiskerk met Maria Tugghe die vijf jongens en vijf meisjes op de wereld bracht. Pastoor Desvignes, die dit huwelijk inzegende, staat ook op het grote glasraam in het stadhuis waar de triomfantelijke thuiskomst na de zeeslag bij Texel afgebeeld wordt. In Duinkerke wordt beweerd dat Bart 386 schepen gepraaid heeft. Jan Bart stond bij velen als een onbehouwen sabelvreter bekend. Dit is te wijten aan de supersterke verhalen van ene Claude Forbin, eveneens kaper, die samen met Bart in 1689 uit een Engelse gevangenis in Plymouth ontsnapt was. 


5.   Onder de Engelsen (1658-1662)


     Turenne nam Duinkerke voor de 19-jarige Lodewijk XIV in.          

Aan het begin van de 17de  eeuw werd Duinkerke nog steeds beschermd door de oude Bourgondische omwalling uit 1405.  Desondanks kon de haven de talrijke Hollandse strafexpedities afweren. 

Spanje besefte wat Frankrijk met een mogelijke verovering van Duinkerke voor ogen had en omgaf  omstreeks 1640 de stad met nieuwe versterkingen. Dit waren een tiental bastions omgeven door water. Zij bouwden vier jaar later ook  het fort Leon (genaamd  naar de Spaanse gouverneur van Duinkerke) ten westen van het oude stadscentrum.

In 1652 kreeg Spanje de kans om Duinkerke nog maar eens in te nemen. De Franse gouverneur d’Estrades kreeg uit Parijs maar weinig steun en moest zich overgeven. Hij en zijn troepen kregen een vrijgeleide naar Calais. Hierdoor kreeg Spanje ook Grevelingen, Mardyck, Sint-Winoksbergen en Veurne weer onder zijn gezag.  Markies de Lede kreeg van de Spaanse vorst Filips II weer het bevel. 

De markies blies de kaapvaart nieuw leven in door Oostendse en Duinkerkse kapers te laten samenwerken. Weldra waren al tientallen schepen gepraaid, waaronder ook Franse en Engelse. Deze beide landen sloten een verbond om Duinkerke te vernietigen. Er werd afgesproken om Grevelingen aan de Fransen en Duinkerke aan de Engelsen te geven. Vijfenveertig Engelse oorlogsbodem blokkeerden de haven, terwijl maarschalk Turenne – die de naar Spanje overgelopen Condé verving – er in slaagde om door het geïnundeerde achterland te geraken en de havenstad aanviel. Na de dood van hun aanvoerder (Markies van Lede) gaf het Spaanse stadsgarnizoen zich over. De Engelse ambassadeur Lockhart nam in naam van Cromwell de stad en het fort Mardyck in ontvangst.

Geschiedschrijver Pierre-Matthieu Faulconnier die in 1730 in Brugge zijn ‘Description historique  de Dunkerque’ publiceerde, schreef over die dag in 1658 :

 ”Espanole le matin, française le midi, anglaise le soir”.

Engeland verving fort Leon door een citadel die via een brug met de stad verbonden werd. De Engelsen lieten ook de duinen ten oosten van de stad afgraven (vandaag de badplaats Malo). 

Het was minister Colbert die het gevaar van een sterke Engelse vesting aan de noordelijke grens besefte. Hij stuurde een Nederlandse ingenieur, Renier Janssen, om de positie van Duinkerke als militaire sterkte beter in te kunnen schatten. Het rapport was positief… en Frankrijk wilde Duinkerke maar al te graag binnenhalen…


6.   Onder Lodewijk  XIV (1662-1715)

1662         De Engelse koning Karel II verkocht op 27 oktober Duinkerke 

voor 5 miljoen pond aan Lodewijk XIV die op 2 december zijn  tweede ‘blijde intrede’ deed en in de Sint-Elooiskerk eenTe Deum bijwoonde.

Lodewijk XIV kwam ook in 1667, 1670 en in 1680.

Lodewijk XIV schreef op 13 juni 1663 het stadsbestuur aan en legde  de verplichting op om het Frans voor administratieve zaken te gebruiken. In de tijd van de Engelse bezetter werd de volkstaal ongemoeid gelaten en daardoor was er een duidelijke afstand tussen de bevolking en de nieuwe heersers. Frankrijk wilde dit anders aanpakken en werd hierin geholpen door een pestepidemie in 1666 die de dood van ongeveer 3000 burgers veroorzaakte. De vorst zorgde ervoor dat het allemaal Franstaligen waren die immigreerden!

In de Sint-Elooiskerk zijn tegen de muren grafstenen in het Vlaams, het Spaans en het Frans te vinden. Links en rechts van de deur naar de sacristie is een Spaanse en een Vlaamse steen te zien. 

Achteraan links is tegen de muur een grafsteen uit anno 1637 

met de familienamen BVTKENS  en CRVNINGEN             plus een tekst:  

‘Ydel is de hope die jonck verwacht lanck te leven

in myn sesthinde jaer het leven heeft my begeven’

In 1665 besliste  Lodewijk XIV de oude omwalling te  herstellen en tussen 1669 en 1686 werd een havendok gegraven. Omdat dit vrij vlug ging verzanden, besloot Vauban om de haven te vergroten en dit kon  door de zandbank ‘t Scheurken middendoor te snijden. Eerst liet hij twee evenwijdig lopende havenhoofden aanleggen.   Deze zandbank die pal voor de haven lag, had het voor grote oorlogs-bodems steeds onmogelijk gemaakt om Duinkerkse kapers tot in hun thuishaven te achtervolgen. Er werd steeds een spel van kat en muis gespeeld waarbij de kapers meestal aan het langste einde trokken. Toch hadden ze er soms ook nadeel van bv. als ze een gekaapt schip ‘een prijs’ achter moesten laten omdat hij te groot was om over ’t Scheurken heen te slepen.

Omdat nu de zware Hollandse en Engelse schepen vrij makkelijk de haven konden binnenvaren, werden aan het uiteinde van de havenhoofden twee forten met elk 30 kanonnen gebouwd. In 1681 kwam er nog het fort ‘Grand Risban’ (36 kanonnen). In 1701 het fort ‘Revers’ (16 kanonnen). Deze forten lagen op het strand en op de ‘Grand Risban’ staat de huidige vuurtoren. In totaal waren er zes kleine forten die de toegang moesten verdedigen. Vauban schreef aan zijn vorst dat het fort Risban onneembaar zou zijn, ook als de stad en de citadel zouden worden ingenomen. Maar als gevolg van het Verdrag van Utrecht werd Risban en het hele fortificatiesysteem vernield.

Vauban had vijf jaar uitgetrokken om van Duinkerke een onneembare vesting te maken. Hij stichtte de ‘Basse Ville’ om 56 families uit Rosendaël, waarvan de huizen omwille van de nieuwe versterkingen afgebroken werden, te herbergen. Een hospitaal, een citerne, kruitmagazijnen, een complex systeem van brede  grachten voor een inundatie enz. werden aangelegd. Daarna  beweerde hij dat de havenstad een sterkte geworden was die niet over land noch over zee aangevallen kon worden.

Van de marinewerf  of ‘Parc de la Marine’ – gebouwd door Vauban in 1670 - is alleen een poort overgebleven. Het zgn. ‘arsenal’  omvatte zes scheepshellingen.  Toen in 1780 de vernieuwde haven door Lodewijk XIV bezocht werd, meerde vlakbij de Leughenaer een schip van 94 kanonnen, de L’Entreprenant’ aan. De koning bleek zo tevreden dat hij de verantwoordelijke minister Colbert feliciteerde met een zelfgeschreven brief.

1671     Uitbreiding van de fortificaties                              

Duinkerke was ook over land onneembaar als Vauban een stelsel van inundaties kon uitwerken wat elke aanvaller zou beletten om loopgraven aan te leggen. Daar tegen zou een aanvaller  reusachtige grondwerken moeten uitvoeren om dijken van 4 meter hoogte op te werpen waarin dan toenaderings-loopgraven in zigzagvorm aangelegd konden worden.

Dank zij de bestaande kanalen naar Sint-Winoksbergen, Veurne, Hondschoote en De Moeren konden duizenden hectaren blank gezet worden. Winoksbergen was van kapitaal belang omdat daar de meeste sluizen lagen die een inundatie moesten regelen. Het was dus eveneens van het grootste belang om de verbinding tussen Duinkerke en Sint-Winoksbergen te beveiligen door de aanleg van twee forten nl. het Fort Louis (vandaag Fort Castelnau)  en Fort Saint-François (vandaag Fort Vallières).

Louvois liet dit werk respectievelijk in 1672 en 1676 uitvoeren op de plaatsen van twee oudere Spaanse redoutes.

1689     Tweede huwelijk van Jan Bart

In het huwelijksregister van de Sint-Elooiskerk staat op 13 oktober het volgende :

’Lesieur Jean Bart veuf, capitaine de vaisseau et damoiselle Maria Tugghe’.

De handtekeningen van het paar zijn niet in het Frans: hij tekent met‘ Jan Bart’ – zij met  ‘ Maria’.

1691-97         Blokkade van de haven 

Engeland blokkeerde de haven, maar uiteindelijk was het Bart die hier een einde aan maakte. In 1695 onderging de stad een bombardement door Engelse schepen die op één dag 1200 projectielen afvuurden

1694         Zeeslag bij het eiland Texel waardoor Frankrijk, 

                 dank zij Jan Bart, aan hongersnood ontkwam.

Hij had slechts zes kleine kaperschepen ter beschikking en viel acht Nederlandse oorlogsbodems aan. Naast de korenvloot bracht hij 469 gevangen Nederlanders en hun vice-admiraal Hidde de Vries naar Duinkerke. 

Zijn tegenstrevers, Engelsen en Hollanders, hadden moeite met de adellijke titel die Lodewijk XIV  hierna aan Jan Bart verstrekte. In 1696 werd in de Noordelijke Nederlanden een medaille geslagen met de tekst ‘Ludovici Magni pyrata maximus’ of ‘de grootste piraat van Lod. XIV’.

1700          Oprichting van de Handelskamer.

1702          Overlijden van Jan Bart op 27 april. 

Bij de inspectie van een nieuw schip had hij een longontsteking opgedaan. Omwille van zijn verdiensten (hij was als niet-adellijke opgeklommen tot de rang van eskadercommandant) werd Bart in het koor van zijn parochiekerk begraven. Normaal was die plaats gereserveerd voor parochiepriesters en het stadsbestuur. Links van het verhoogde koor is een licht beschadigde grafplaat te zien. De lelie bovenaan, het koninklijke symbool, werd tijdens de Revolutie afgebroken.

Cy  gist  Messire  JEAN  BART  en  son  vivant  chef  d’escadre  des  armées  navalles  du  Roy . Chevalier  de  l’ordre  militaire  de  St.  Louis.  Natif  de  cette  ville  de  Dunkerque.  Décédé  le  27e avril  1702  dans  la  52e  année  de  son  âge  dont  il  en  a employé  vingte  cinq  ANS  au  service  de  sa Maiesté   

ET  dAME  mARIE  jACQUELINE  tUGGHE    SA  FEMME  AuSSI NATIVE  DE  CETTE  VILLE  QUI  MOURUT  

LE  5  FEVRIER  1719  AGEE  DE  55  ANS

Het is wel vreemd dat de allergrootste kapers in hun bed gestorven zijn: Bart (52), Jean-Pierre Vanstabel (52) en Pierre Plucket (84). 

Het Verdrag van Utrecht (1713) tussen Frankrijk, Engeland, Holland, Portugal en Pruisen maakte een einde aan de Spaanse Successieoorlog. Artikel 9 van het verdrag legde Lodewijk XIV de vernietiging van de haven op. De fortificaties werden ontmanteld, de havengeul  gedempt,  de sluizen vernield en in de vaargeul een dam gebouwd. Dit alles onder toezicht van Engelse commissarissen. 

Artikel 9 : Le Roi Chrétien fera raser les fortifications de la ville de Dunkerque, combler le port,    

                ruiner les écluses qui servent au nétoiement du port  (…) dans le terme de cinq mois  

Vandaag is het hele werk van Vauban verdwenen, en alleen in de Basse Ville getuigen de brede en rechte straten nog  van de ingenieuze ontwerper. Door die rechte straten zou  het mogelijk om bij een aanval ook binnen de stad met kanonnen verzet te bieden.

Ook de Verdragen van Aken (1748) en Parijs herhaalden de eis tot destructie van de volledige haven.

Dit kanaal werd zogezegd gegraven ‘om het achterland te ontwateren’. In werkelijkheid bood dit kanaal dat 6,5 km lang was, 85 m breed en 6,5 m diep aan Duinkerke de mogelijkheid om via een omweg toch de zee te bereiken. 

7.  Onder Lodewijk  XV  (1715-1774)

Na de vele belegeringen en gevechten van de 17de eeuw kende de stad een rustiger bestaan  in de 18de eeuw. De kaapvaart werd niet meer beoefend, maar de visvangst (kabeljauw)  bezorgde werk aan duizenden  matrozen, zouters, vissers, tonnenmakers, kruiwagenmakers enz.  De welvaart steeg en ook de bevolkingsaantallen 27.000 inwoners in 1790 tegen 10.800  in 1713. Duinkerke werd na Rijsel de tweede stad van het departement. 

Door enkele Amerikaanse families die zich in Duinkerke gevestigd hadden, kwam omstreeks 1785 ook walvisvaart tot stand.

1731         Kerk en toren werden definitief gescheiden.

Telkens als er een periode van vrede aanbrak, poogde de geestelijkheid om de Sint-Elooiskerk tot aan de toren af te werken. Maar dit werd door iedereen tegengewerkt. De ‘passage’ tussen toren en kerk was de kortste verbinding tussen het stadhuis en het Jan Bartplein, dat toen nog ‘Place Royal’ heette. Het gevolg was dat de scheiding definitief werd. Pas in 1783 legde de geestelijkheid zich hierbij neer en werd er gezocht naar een oplossing die zowel de verbreding van de weg als de oppervlakte binnen de kerk verruimde.

8.   Onder Lodewijk  XVI ( 1774-1789)

1776        Herstel van haveninstallaties. Hervatting van de kaapvaart.

1783        Het Verdrag van Versailles 

Het Verdrag van Versailles maakte een einde aan de Amerikaanse Vrijheidsoorlog en hield in dat Engeland de onafhankelijkheid van de 13 Noord-Amerikaanse kolonies  accepteerde. Tegelijkertijd werd Frankrijk ontheven van  de verplichting tot vernieling van de haveninstallaties zoals geëist in de Verdragen van Utrecht en Aken. 

1783-84   Oprichting van een kerkgevel in Griekse stijl 16

Een nieuwe architect, Victor Louis, besliste in 1783 om meer ruimte te scheppen door de 15 kapellen van de broederschappen te supprimeren en alzo een vierde en zelfs  een vijfde beuk te realiseren. De betreffende altaren bracht hij tegen de buitenmuur aan. De noordelijke en zuidelijke buitenmuren werden zodanig teruggezet dat de oude steunberen in het gebouw geïntegreerd werden. Ook de dwarsbeuk verdween en Victor Louis plaatste een neoklassieke gevel aan de westzijde. Volgens de smaak van die tijd kwam er een klassiek geïnspireerde façade met tien Corinthische zuilen van 28 m hoogte. Tijdens de bouw van de fundamenten voor deze gevel werden 1600 menselijke resten opgegraven en naar andere oorden overgebracht.

Tegen het einde van de 18de eeuw begon Duinkerke zich te herstellen van de vernieling die door het Verdrag van Utrecht opgelegd werd. Door de verplichte afbraak van de fortificaties waren ook heel wat terreinen vrijgekomen die de stadsontwikkeling ten goede kwamen. Bij de nieuwbouw werd de stijl ‘Frans’  en verdween de Vlaamse en Spaanse invloed in hoog tempo. Zo moest in elke straat een rooilijn gerespecteerd worden, was de hoogte uniform en kregen de woningen een eerder sobere opsmuk. 

In de 18de eeuw werd Duinkerke beschouwd als dé Franse stad met de grootste bouwactiviteit. Er werden op de nieuwe terreinen ook twee grote pleinen gecreëerd o.a. het’ Place Royal’ dat nu bekend staat als ‘Place Jean Bart’. 

Onder de Revolutie en de Eerste Republiek (1789-1804)

De dam die volgens het Verdrag van Utrecht de havengeul moest afsluiten, werd in 1720 door een storm vernield. Lodewijk XVI beloofde het herstel van de haven.

1792        Sluiting en verkoop van alle kloosters.

1793        Slag bij Hondschoote en Beleg van Duinkerke. 

   De kerk heette voortaan  ‘Temple de la Raison’ 

                                          De stad werd herdoopt in  ‘Dune  Libre’.

Ondanks het gebrek aan respect voor hun religieuze bestemming heeft het kerkelijk patrimonium betrekkelijk weinig geleden. Vanaf 1793 werden de gebouwen wel als ‘nationaal goed’ verkocht, soms omgebouwd maar niet afgebroken. In de 19de en vooral de 20ste eeuw was de schade hieraan veel groter!

De Revolutie verving  straatnamen die aan koning en kerk gelieerd waren:

‘Rue de l’Eglise’ werd ‘Rue de la Vérité’        (vandaag: Rue Clémenceau)

‘Place Royale’    werd ‘Place de la Liberté’   (vandaag: Place Jean Bart)

De belangrijkste verkeersader, tussen de Sint-Elooi en het stadhuis, heette achtereenvolgens: 

Herenstraete, Kerkstraete(15de E.), Grand’rue (17de E.), Rue de la Vérité (1793),

            Rue de L’Eglise in 1795 en vanaf 1918 ‘Rue Clémenceau’ 

Op 20 april 1792 verklaarde Frankrijk de oorlog aan de Europese monarchieën die de Revolutie niet gunstig gezind waren. In februari van het volgende jaar sloot ook Engeland zich bij de vijanden van Frankrijk aan. Engeland stoorde de Franse scheepvaart enorm en er werd gevreesd voor annexatie van Duinkerke. Aanvankelijk ging het de Fransen niet voor de wind: nederlaag in Neerwinden (maart 1793), inname van Oostende en aankomst van Engelse troepen o.l.v.  de hertog van York die in Veurne en Ghyvelde wachtten om de grens over te steken. Deze Engelsen arriveerden op 23 augustus bij Rosendaël en gelijk begon de belegering van Duinkerke.  York eiste de overgave,  burgemeester Emmery ging daar niet op in en leidde zelfs een uitval waarbij een goeie 1200 Britten gevangen werden genomen. Franse troepen o.l.v. generaal Houchard versloegen tegen alle verwachting in de sterkere Duitse en Hollandse troepen bij Hondschoote op 8 september. Al de volgende dag trokken de Engelse soldaten zich in de Oostenrijkse Nederlanden terug.

De Europese mogendheden wilden na het onthoofden van het koningspaar een poging wagen om in Frankrijk de monarchie  te herstellen. Onder leiding van burgemeester Emmery maakte Duinkerke zich op om aan een Engelse belegering te weerstaan. Het stadsgarnizoen bestond uit 2715 man, aangevuld met een goeie 2000 rekruten en beschikte over 13 kanonnen met 73.000 kanonballen. 

Vanaf 20 augustus begon de hertog van York met een leger van 30.000 man aan een belegering. De hele bevolking nam aan de verdediging deel.   Op 6 september werden de Engelse posities aangevallen en op de 8ste verlieten  de Engelsen overhaast hun stellingen, nadat ze het slechte nieuws  van de Franse zege in Hondschoote vernomen hadden . Emmery stierf in 1825 thuis.

In 1893 werd in Duinkerke deze overwinning herdacht met het oprichten van de ‘Colonne de la Victoire’ op de plaats van de vroegere gevechten.  Een bas-reliëf toont burgemeester Emmery die aan generaal Souham de stadsverdediging laat zien. Op het monument werd ook vermeld dat de stad in 1793 voor de eerste keer de vermelding ‘a bien mérité de la patrie’ verkregen had.

1794        Pierre  Vanstabel

Deze Pierre staat eveneens op de gevel van het stadhuis.                             (geen foto beschikbaar)

Hij kwam uit het gewone volk, maar nam zijn kans waar toen bij het uitbreken van de Revolutie haast alle officieren van adellijke komaf trouw aan de koning bleven. Het gevolg was dat Vanstabel razendsnel carrière bij de Marine kon maken. In 1793 was dus de zoveelste oorlog tussen Fransen en Britten begonnen en het volgende jaar herhaalde Vanstabel het exploot van Jan Bart door een konvooi van meer dan honderd graanschepen veilig vanuit Amerika naar Brest te brengen. Opnieuw had een Duinkerkse ex-kaper Frankrijk van de hongersnood gered. 

10.   Onder het Eerste Keizerrijk (1804-1814)

1802           Concordaat en herstel van de katholieke eredienst. 

                                             Duinkerke werd bij het bisdom Cambrai  (Kamerijk) gevoegd.

De bevolking was erg ontgoocheld toen de nieuwe sterke man te kennen gaf meer om Antwerpen te geven dan om Duinkerke. “Het fameuze pistool gericht op het hart van Engeland”. 

Misschien om het een beetje goed te maken liet Napoleon een aantal administratieve diensten van Sint-Winoksbergen naar de havenstad overbrengen.

Napoleon liet de sous-prefecture van Sint-Winoksbergen naar Duinkerke overbrengen. De overlevering beweert dat hij wrokkig was omdat de bevolking van Bergen hem koeltjes ontvangen had, terwijl hij in Duinkerke uitbundig toegejuicht werd

1806       Oprichting van een buste voor Jan Bart

Het is vreemd, maar na zijn dood werd Bart zowat vergeten en namen andere bekende kapers de ereplaatsen in. Pas in 1780 - bijna 80 jaar na zijn afsterven - verscheen een eerste biografie die de mondelinge overlevering en legenden vastlegde. Het was op aandringen van een advocaat dat de stad in 1806 besliste om zijn grootste zeeman met een borstbeeld te gedenken. 

Armand-Charles  Guilleminot

Tijdens het Eerste Keizerrijk had Duinkerke nog een andere zoon die glorieuze daden stelde. Guilleminot werd onder Napoleon I divisiegeneraal, later ‘pair de France’ en na het herstel van de monarchie werd hij ambassadeur in Istanboel. Reden genoeg om hem ook op de gevel van het stadhuis onder te brengen.

Armand-Charles Guilleminot werd op 2 maart 1774 in Duinkerke geboren. Op 16-jarige leeftijd trad hij toe tot het leger van de Oostenrijkse Nederlanden, maar verliet deze dienst en maakte vanaf 1792 deel uit van de staf van de Franse generaal Dumouriez. Hij nam deel aan de verovering van Holland in 1794 en aan de Spaanse veldtocht in 1808. Napoleon - die hem naar waarde wist te schatten -  gaf hem een barontitel en benoemde hem tot generaal. In 1812 werd hij in Rusland gesignaleerd. Zijn naam staat op de Triomfboog in Parijs. Na de restauratie werd hij ambassadeur in Istanboel en keerde in 1831 naar Duinkerke terug. In 1840 overleed hij.

11.   Onder de Restauratie (1814-1830)

1815         Herbouw van O.-L.-Vrouwkapel     (Notre-Dame de la Fontaine)

Tijdens de Revolutieperiode werd de kapel als kruitmagazijn gebruikt. In 1794 ontplofte de hele zaak en velen zagen dit als een waarschuwing van de Hemel. Enkele vrome burgers zamelden geld in en de kapel werd tot vreugde van de meeste Duinkerkenaars herbouwd.

1821         Aanleg van een ‘bassin de chasse’ of spuikom

12.   Onder Louis-Philippe en de Tweede Republiek  (1830-1852)

1836-43    Bouw van een vuurtoren van de klasse 1.

De bouw werd in 1838 gestart en duurde vijf jaar. De toren  is 55 m hoog en telt 276 treden. Daarmee is hij de hoogste van heel Frankrijk en de meest noordelijk gelegen.  De vuurtoren heeft als fundament de overblijfselen van het vroegere strandfort ‘Le Grand Risban’ dat Vauban gebouwd heeft.

                         Het Jan Bartplein kende in de loop der eeuwen meerdere benamingen. In de 17de eeuw was het ‘Place Royale’; in 1792 heette het ‘Place de la Liberté’; in 1804 ‘Place Impériale’; in 1815 opnieuw ‘Place Royale’  en sinds 1845 wordt het ‘Place Jean-Bart’ genoemd.

Het standbeeld van Jan Bart is het werk van David d’Angers die aanvankelijk een beeld van bescheiden afmetingen wou maken. Gaandeweg geraakte hij onder de indruk van Barts sterke persoonlijkheid en daarmee groeide ook  het beeld tot  vier meter. Het werd in 1845 opgericht, maar later bezweek de sokkel onder het gewicht. Een nieuwe sokkel kwam in 1903 tot stand.

1848       Aanleg spoorlijn Duinkerke-Arras

Tot dit jaar ging al het transport van en naar Duinkerke via waterwegen. Met de komst van de ‘Compagnie du Nord’ is de haven met Parijs en het eigen achterland verbonden.

Tot het midden van de 18de eeuw was Duinkerke hoofdzakelijk betrokken bij de vangst op haring. Vervolgens kwam de kabeljauw. Van maart tot september voeren de ‘goélettes’  naar IJsland waar ze in de nabijheid van de kust visten. Om te voorkomen dat hun vislijnen onder het schip terecht kwamen, stonden ze aan de windzijde en probeerden zich in te duffelen om de ijzige wind te trotseren. De vislijnen konden van 40 tot 240 m lang zijn en waren voorzien van twee haken. Om zo te vissen moesten de schepen afdrijven en dat gebeurde door het schip dwars op de wind en de stroming te houden. 

Tot het midden van de 19de eeuw waren de Duinkerkenaars zowat de enige Fransen die naar IJsland trokken. In 1852 werd door een reder  uit Paimpol een schip uitgerust en sindsdien voeren ook Bretoense schepen uit.

In tegenstelling tot de Bretoenen die de vis in het ruim legden, werden door vissers van  Duinkerke en Grevelingen tonnen gebruikt. Het  zout haalden de Duinkerkenaars  uit Portugal omdat ze het Portugese zout als  beter dan het Bretoense beschouwden. De IJslandvaart schiep ook heel wat tewerkstelling in nevenbedrijven. Tot het begin van de 20ste eeuw hadden de schepen die naar IJsland voeren geen enkel modern navigatiemiddel waardoor enkele viscampagnes een dramatisch verloop kenden: 1839 met 185 vermisten; 1888 met 165 verdwenen vissers. 

Het hoogtepunt van de IJslandvaart situeerde zich tussen 1850 en 1870 met meer dan 100 ‘goélettes’. De bemanning telde 14 à 18 manschappen. Door de havendiensten werd recentelijk een berekening gemaakt en er zouden in die twintig jaar zo’n 35.000 vissers naar IJsland vertrokken zijn. Ze moesten tenminste 17 jaar zijn maar  voor scheepsjongens was 10 jaar al voldoende. 

Na de campagne lag tegen half oktober het ‘bassin du Commerce’ vol verlaten goélettes die wachtten tot het  volgende jaar.

Vooraleer voor zes maand te vertrekken - en misschien wel voor altijd – werd nog eens gefeest. De ‘Visschersbende’ bij het jaarlijkse carnaval zingt nog steeds (haast onverstaanbare en scabreuze) Vlaamse refreintjes (en die ze ook niet begrijpen), zoals:

Marie Patate

Elle a ses pieds pleins d’herbe

Poup’sie mah!  Poup’sie mah!

Vanaf 1880 raakte deze visserij in verval en omstreeks 1914 waren er nog goed 20 schepen. Na de wapenstilstand week de IJslandvloot naar Grevelingen uit en in 1938 voer het laatste schip uit.

13.   Onder het Tweede Keizerrijk (1852-1870)

Buiten de stadsversterking groeiden stilaan drie nieuwe gemeenten. Westelijk kwam Petite-Synthe tot stand, ten zuiden groeiden Coudekerque-Branche en Téteghem, terwijl ten westen in 1860 Rosendaël zich ontwikkelde. Deze laatste gemeente werd in 1891 opgesplitst.  Tussen 1867 en 1900 werd de kuststrook geürbaniseerd en heette voortaan Malo-les-Bains. De villa’s  behoren  zowel tot de kitsch als tot de Jugendstil. Ook Angelsaksische invloeden zijn onmiskenbaar aanwezig. 

1853         Bezoek van Napoleon III en keizerin Eugénie; ook in 1867.

Ook tijdens dit Tweede Keizerrijk bleef Duinkerke een vestingstad en zat het geprangd tussen de fortificaties. De bevolking, die omstreeks 1860 tot ruim 32.000 was aangegroeid, zat opgesloten in een stad waarvan de oppervlakte gedurende twee eeuwen niet meer was uitgebreid. Zo begonnen stedelingen naar de stadsrand uit te wijken en ontstonden nieuwe gemeenten als Rosendaël in 1860; Fort-Mardyck in 1867; Saint-Pol-sur-Mer in 1878 en Malo-les-Bains in 1891.

In dit jaar1853 verbood de ‘Conseil académique du Nord’ het gebruik van het Vlaams op school.

1864         Bouw rechtbank en in 1867 de Sint-Maartenskerk

Duinkerke was de derde haven van Frankrijk geworden. Burgemeester Frédéric Darras vond dat ook de stadskern deze explosie moest volgen : “Faire une grande ville à côté d’un grand port “. Dit zou zich allereerst in de bouw van een groots stadhuis met belfort (1897-1901)  manifesteren.

1870-01   Frans-Duitse  Oorlog 

Door de vlugge Duitse overwinning bij Sedan kwam de oorlog niet tot in ‘le Nord’.

Een Franse generaal Faidherbe vreesde dat de Pruisen zijn legerkorps rondom Duinkerke

zouden isoleren. Hij gaf het bevel tot het overbrengen naar Cherbourg - tussen 18 februari en 

4 maart - van het 22ste Legerkorps met 20.249 manschappen1784 paarden, 60 kanonnen en

226 wagons. Dit overtuigde de Franse regering dat Duinkerke wél een nationaal belang

 had…

14.   Onder de Derde Republiek (1870-1940)

Tijdens de 19de eeuw werd Duinkerke de derde belangrijkste Franse haven. Op 31 juli 1879 werd de wet Freycinet (minister van openbare werken in 1878) gestemd waardoor kredieten vrijkwamen om de haven uit te breiden. Onder de vele notabelen die zich voor de uitbreiding en modernisering van de haven ingezet hebben, schitterde ene Jean-Baptiste Trystram (1821-1906). Hij werd volks- vertegenwoordiger, senator en voorzitter van de kamer voor koophandel.

In 1879  verklaarde hij :

 “il n’est pas rare de voir des navires attendre pendant une ou deux semaines, quelquefois plus, pour pouvoir commencer leur débarquement. Les bâtiments désarmés sont arrimés dans l’arrière-port sur neuf, dix, onze et douze rangs et gênent la circulation (…)”  

De ‘Griekse’ gevel uit de voorgaande eeuw kwam in zodanig verval dat de architect Adolphe Van Moe in 1882  de nu nog bestaande  neogotische gevel  ontwierp. Dat hij deze de opdracht mocht uitvoeren verwekte heel wat wrevel omdat er 73 ontwerpen ingediend waren. Van drie Parijse architecten werd het plan als ‘supérieur’ omschreven, maar Van Moe kwam wel uit Boulogne doch zijn vrouw was een Duinkerkse. In zijn ontwerp is de invloed van Viollet-le-Duc overal zichtbaar.

Hoewel de kerk geen luchtbogen heeft – spanijzers houden de muren bij elkaar – heeft de voorgevel aan elke zijde wél  een luchtboog.

De drie Duinkerkse parochies worden aan de hoofdingang in herinnering gebracht: links staat een beeld van Johannes de Doper, in het midden een Sint-Elooi en rechts een Sint-Maarten.

Het betrof grote bassins die de naam van de toenmalige minister van Openbare Werken Freycinet (1879) kregen. Er werden grote loodsen, ruime losplaatsen, kranen en spoorrails voorzien. Uiteindelijk werden zes nieuwe dokken of ‘darses’ gebouwd en kreeg de haven dertien genummerde kademuren die samen acht kilometer lang zijn. Allemaal genoemd naar deze Freycinet die duidelijk zijn bedoeling liet verstaan:

“ Nous ne pouvons pas oublier que Dunkerque est la sentinelle avancée de la France au-delà du détroit     

  et son port, peut-être, le mieux situé pour disputer à Anvers le sceptre de la Mer du Nord (…) “

1891          Ontstaan van gemeente Malo-les-Bains

Aanvankelijk was er het vissersgehucht ‘Visschersmoere’  dat eerst bij Coudekerque en vervolgens bij Rosendaël hoorde. In 1858 kocht de industrieel Thomas-Gaspard Malo 640 ha duin om ze te beplanten en zo dure bouwgrond te verwerven. Eerst mislukten zijn aanplantingen en vervolgens werd hij geconfronteerd met de verplichting om een volledig wegennet uit te bouwen vooraleer gronden mochten worden verkocht. Daarom stelde hij – héél handig -  de nodige grond hiervoor ter beschikking van Rosendaël en probeerde percelen  aan Parijse beroemdheden te verkopen. Deze rijke lui bouwden inderdaad villa’s aan het strand. In de Belle Epoque eigende de badplaats  zich de titel van ‘La Reine des Plages du Nord’ toe.

In 1868 kwam er een Casino en in 1878 een Kursaal (een afgedankte constructie uit Oostende). Tussen 1909 en 1914 liet de gemeente aan dit gebouw belangrijke aanpassingswerken uitvoeren en in 1940 werd het in de mei-junidagen als geallieerd hospitaal gebruikt. 

Vandaag is van dit complex niets meer te bespeuren.

Tenslotte werd het gehucht in 1891  de zelfstandige gemeente Malo-les-Bains.

1892          Oprichting van ‘Colonne de la Victoire’

1896          Openstelling van de noordelijke sluis (Trystram)

De zes open dokken hebben geen rechtstreekse verbinding met de zee want in dit deel van de haven blijft het waterpeil constant. De sluis meet 167 m bij 25 m; de diepgang is tot 5 m beperkt. De sluis werd in W.O.  II vernield en in 1955 opnieuw in dienst genomen.

1899          ‘Les Ateliers et Chantiers de France – Dunkerque’

De werf ACF had veertien kranen waarvan sommige 50 m hoog waren. In 1914 stelde het bedrijf 3000 arbeiders te werk. In 1980 waren dat er al 4800.  Maar de ruimte werd te krap om schepen groter dan 170.000 ton (300 m lang en 45 m breed) te water te laten lopen en de werf verdween, behalve  een gebouw  ‘AP 2’ van uitzonderlijke afmetingen (1950 m2;  35 m hoog).  De bevolking  herdoopte heel vlug dit immense gebouw als ‘la cathédrale’. 

De scheepswerf die ooit de rechteroever van de havengeul in beslag nam, is vandaag helemaal verdwenen en op de vrijgekomen ruimte komt – vermoedelijk – nog in dit decennium een prestigieuze nieuwbouwwijk  ’Le Grand Large’  die de havenstad een nieuw elan moet bezorgen. 

1901        Nieuw stadhuis met belfort door architect Louis Cordonnier. 

Het werd ingewijd in aanwezigheid van de Franse president Emile Loubet die in Duinkerke aanwezig was om  tsaar Nicolaas II en zijn vrouw Alexandra te ontvangen. Architect Cordonnier bouwde ook de Beurs in Rijsel en het stadhuis van Calais. De gelijkenis tussen de twee stadhuizen valt meteen op. De architect past een zgn. ‘Vlaamse renaissancestijl’  toe. Het stadhuis kreeg een toren die eveneens ’belfort’ wordt genoemd en 75 m hoog is.

Tegen de gevel zijn beelden van belangrijke personen aangebracht. Centraal (en het hoogst geplaatst) een ruiterstandbeeld van Lodewijk XIV dat herinnert aan de hereniging van de stad met Frankrijk in 1662.

 En van links naar rechts:

*   Guilleminot, 

*   Robert van Kassel,  

*   Emmery, Jean-Marie 

 *  Vanstabel, Pierre  

 *  Boudewijn III,  

 *  Jacobsen, Michiel  

Bovenaan de staatsietrap is een groot glasraam van de Parijse glazenier Félix Gaudin aangebracht. Het toont de triomfantelijke thuiskomst op 29 juni 1694 van Jan Bart na de Zeeslag bij Texel   . Pag. 1

 (Het glasraam  kopieert  een schilderij waarop het schip ‘L’Entreprenant’  pag. 18  afgebeeld is).

In het midden staat Lodewijk XIV (die echter niet aanwezig was). De  pastoor van de Sint-Elooi die Barts huwelijk ingezegend had, was er wél en is ook afgebeeld.  Boven de stadsmuur wappert de Duinkerkse vlag met afwisselend zes blauwe en witte horizontale banen. De glazenier maakte een fout en nam ‘blauw’ bovenaan, waar het ‘wit’ hoort te zijn. Het zwaar beschadigde glasraam kon na W.O. II nog gerestaureerd worden. 

Op de binnenplaats (achter het stadhuis) werd de zgn. Noordpoorte heropgebouwd. Het is door deze poort dat Jan Bart – na de zege in Texel – zijn geboortestad weer binnenkwam. Deze poort staat ook op het glasraam.

1901        Tewaterlating  van de eerste stalen viermaster  ‘L’Adolphe’

Terwijl in de 19de eeuw in Duinkerke uitsluitend houten schepen gebouwd werden, kwam in 1899 de ACF of ‘Ateliers et Chantiers de France’  die stalen schepen met stoomaandrijving afleverde.  Bovenvermelde viermaster kwam er voor rekening van de Cie. Bordes die in die tijd de grootste handelszeilschepen (lange omvaart) bouwde en waarvan de zetel in Duinkerke gevestigd was. 

De site werd in W.O. II compleet vernield. In het tijdsbestek van een goeie eeuw volgden zowat 350  cargo’s, pakketboten, ferry’s  en vissersboten elkaar op.  In 1987 werd het laatste schip te water gelaten. 

1913        Aanhechting bij bisdom Rijsel 

1914        Oprichting van de eerste ‘ijzergieterij aan zee’ in Leffrinckoucke    (Usine des Dunes)

Door dit metaalbedrijf kreeg Duinkerke aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog de kans om dé voornaamste haven van een belangrijke industriële en agrarische regio te worden 

Na de bezetting van België installeerde de Belgische minister van oorlog, Baron de Broqueville, zich op het stadhuis van Duinkerke.

Duinkerke ontsnapte in W.O.  I   aan een Duitse bezetting, maar onderging wel  invloed van het front dat maar 40 km verder lag. Het Engelse leger pootte er een belangrijke logistieke basis neer (Divisional Naval Transport Office) waar een vierduizend dokwerkers bij betrokken waren. Vanaf juli 1917 werkten er Egyptische en vervolgens Chinese arbeidskrachten. In de stad ontwikkelden zich 32 kleine hospitaaltjes die zo’n 6000 gewonden konden opnemen. Maar met de beschietingen van 1915 verhuisden die instellingen landinwaarts. 

Door de oorlog vermeerderde het goederenverkeer enorm, maar dat was voor  twee derde aan Engelse schepen te danken.

In het tweede oorlogsjaar verlieten veel burgers de stad. Geruchten over Duitse wreedheden tegen Belgische burgers en bombardementen vanaf de lente 1915 deden hun werk. Van de 39.000 inwoners bleken er  in de herfst van 1917 nog slechts 5.500 aanwezig te zijn. President Raymond Poincaré kwam in oktober 1917 naar Duinkerke en verleende de stad het Franse Oorlogskruis en in 1919 beloonde Engeland de havenstad met het belangrijke Distinguished Services Cross. 

Tijdens de oorlog huisden de belangrijkste Franse escadrilles op een vliegveld in Saint-Pol-sur-Mer. Er was ook een escadrille van de Britse Royal Navy gevestigd. Ze hadden tot opdracht de Duitse duikboten die vanuit Zeebrugge opereerden te onderscheppen.

De  roemrijkste Franse piloot was kapitein Georges Guynemer. Hoewel hij eerst  tweemaal door de Franse luchtmacht afgescheept was, kon hij eind 1914 toch dienst nemen. Hij behaalde 53 overwinningen op Duitse vliegtuigen. Op 11 september 1917 vertrok Guynemer op verkenning in de richting Diksmuide en werd boven Poelkapelle neergehaald. Hij verdween spoorloos in de frontzone en de Franse luchtmacht nam zijn devies ‘Faire face’ over.

1916       Beschietingen en bombardementen veroorzaakten zware schade

Duinkerke kreeg tijdens W.O.  I  meer dan 400 bombardementen door vliegtuigen en langeafstandskanonnen te verduren. De aanvallen gebeurden onregelmatig maar de moeilijkste jaren waren 1915 en 1917. Er vielen ruim 9.000 projectielen die 600 doden en 1100 gewonden veroorzaakten. Vierhonderd woningen werden verwoest en 2400 van de 3000 beschadigd. 

In april plaatsten de Franse president Poincaré en maarschalk Foch een cilinder met de namen van 1500 Duinkerkse slachtoffers in het oorlogsgedenkteken dat in de zijgevel van het belfort (La Tour) werd aangebracht.

Het is het werk van de beeldhouwer Fritel.

1928        Ontdekking van het graf van Jan Bart in de Sint-Elooiskerk

Bij de restauratie van de kerk werd in december het stoffelijk overschot van Jan Bart opgegraven. Het geraamte bleek 1,88 m lang te zijn. De volgende maand werd het weer bijgezet nadat honderdduizend mensen voorbij de kist waren gegaan. Het graf ligt nog steeds rechts vóór het hoofdaltaar.

Graven van het uitwateringskanaal

Om de Voorhaven (Avant Port)  te kunnen uitbreiden, werd het bestaande afwateringskanaal - dat het water uit de polder naar zee brengt -  aangepast. In 1938 werd een nieuw ‘Canal Exutoire des Wateringues’   in gebruik genomen. Het vormt aan de oostzijde een watergordel op de plaats van de vroegere versterkingen. Het kanaal mondt ter hoogte van het begin van het oostelijke havenhoofd in de havengeul uit.

1929         Monument voor Bretoense mariniers

Op de Square Guynemer (stationsbuurt) werd in 1929 een monument in roze graniet ingewijd met een tekst die herinnert aan het heldhaftig gedrag van de ‘Fuseliers-marins’ aan de IJzer. 

‘ Il va de notre honneur d’aider les Belges dans cette tâche jusqu’à l’extrême limite de nos moyens. En conséquence, le passage de Dixmude devra être tenu par vous tant qu’il restera un fuselier-marin vivant. Quoiqu’il arrive la retraite est la seule hypothèse qui ne puisse être envisagée’.

Vice-admiraal Ronarc’h en zijn 6.000 Bretoenen hebben dit bevel heel letterlijk begrepen en ook uitgevoerd.  Het monument werd in W.O.  II heel zwaar beschadigd en is pas  in 1964 gerestaureerd. 

Op de Sint-Elooi vielen op 22 juni 1915 twee zware bommen die het dak, pijlers en glasramen vernielden en waardoor brand uitbrak. In september 1917 verwoestte een luchtbombardement de  zuidelijke zijbeuk. De kerk was in 1916 geklasseerd als historisch monument en vanaf 1919 begon de restauratie;  in 1930 ging de kerk opnieuw voor de cultus open. Voor slechts tien jaar!

De sluis Watier (280 x 40 x 8m) kwam in 1940 klaar en was toen de grootste ter wereld. Er zijn twee deuren aan de zeezijde en één aan de binnenzijde. Elk van deze deuren weegt 1000 ton. Via rails glijden de deuren in het Blockhaus dat tijdens de oorlog door Duitsers werd gebouwd om zo het waterpeil voor hun achterliggende duikboteninstallatie op constant peil te houden.

 In de naoorlogse tijd kwam op het Blockhaus de commandotoren voor het hele havengebied.

Na de Eerste Wereldoorlog wilde men, in het spoor van Vauban die in 1678 de laagwaterlijn bereikt had,  een voorhaven op volle zee winnen.  Het was pas in 1934 dat de twee havenhoofden het uitzicht kregen zoals we het nu kennen nl. naar elkaar toebuigend en met een doorgang die 270 m bedraagt. Daarvan heeft slechts 130 m de maximale diepte. De Voorhaven geeft toegang tot een vaargeul die 12 à 20 m diep  en 5 à 600 m breed is. 

 Ten westen daarvan kwam een olieraffinaderij die in 1940 in brand geschoten werd

15.   Onder de Duitsers (1940-1945)

Gezien Duinkerke niet meer over een fortenstelsel beschikte, werd zoals vanouds op een inundatie en op de waterlopen gerekend. Door hiervan gebruik te maken hebben drie uitgeputte Franse divisies de acht Duitse zolang kunnen ophouden dat de meeste Britten de kans kregen om in te schepen. Op 19 mei werd in Saint-Pol-sur-Mer de raffinaderij ‘Pétroles du Nord’ in brand gebombardeerd. In de tien volgende dagen brandden ook hele woonwijken en de kerk uit. Pas op 3 juni toen Duitse troepen de stadsrand bereikten en die het risico liepen door eigen bommen uitgeschakeld te worden, hielden  beschietingen en bombardementen  op.

1940         Slag om Duinkerke en Operatie Dynamo vanaf 26 mei tot 4 juni

Op 26 mei begonnen de Britten vanaf 19 uur aan de evacuatie van hun troepen en die werd op 2 juni beëindigd.  Op de stranden kwam het tot botsingen tussen Britten en Fransen zodat Churchill orders gaf om een gelijke hoeveelheid Fransen te evacueren. Op 2 juni waren de laatste Engelsen ingescheept.  Omdat het Franse leger de inscheping beveiligd had, werd door Churchill besloten om nog twee dagen door te gaan. Van de 338.000 gerepatrieerde soldaten waren er 123.000 Fransen. 35.000 Franse verdedigers werden alsnog krijgsgevangen gemaakt.

Over de ontsnapping van het Britse Expeditiekorps uit Duinkerke is nog heel wat niet opgehelderd. Een belangrijke vraag is: heeft Hiltler aan zijn zegevierende troepen echt een ‘Haltbefehl’ gegeven en klopt het dat  deze ‘blunder’ Duitsland een verdiende zege gekost heeft en uiteindelijk ook de oorlog heeft doen verliezen?

Dit bericht over een ‘Haltbefehl’ is vooral op het dagboek van de Duitse chefstaf Halder gebaseerd. Nu zouden een aantal argumenten aangehaald kunnen worden om dit te staven:

- Hitler zou de Britten niet hebben willen vernederen om met deze natie toch nog een 

 vredesverdrag  te kunnen sluiten.

  - Hitler zou verondersteld hebben dat de Britten nog in staat waren om zware 

                 tegenstand te leveren en heeft dus de eigen kansen verkeerd ingeschat.

- Hitler zou bezorgd geweest zijn voor zijn tanks die hij niet in de drassige Vlaamse 

                polders wou verliezen.

- Hitler zou Görings grootspraak geloofd hebben dat de Luftwaffe in staat was om met 

                eigen middelen de Britse troepen te vernietigen.

In elk geval hebben de ‘miraculeuze’ redding en ‘the spirit of Dunkirk’ ( dixit W. Churchill) zware gevolgen voor de Duitsers gehad. Ongeveer 338.000 geallieerde soldaten – mét oorlogservaring – konden ontkomen en zullen in de volgende jaren de ruggengraat van nieuwe legers vormen.

1943         Terechtstelling van kapelaan Bonpain

L’ Abbé Bonpain, kapelaan in Rosendaël, was verzetsman en werd in november 1942 gearresteerd. In maart 1943 werd hij ter dood veroordeeld en geëxecuteerd. Ondanks de bezetting werd de volgende maand in de Sint-Maartenskerk in Duinkerke een rouwdienst gehouden die massaal door de burgerij werd bijgewoond. 

16.   Onder de Vierde Republiek (1944-1958)

1944         Hele burgerbevolking werd door Duitsers weggestuurd.

Begin 1944 was de Duinkerkse agglomeratie al door geallieerden omsingeld en Hitler besloot - wellicht tegen beter weten in -  om de stad de status van ‘Festung’ te geven. In februari werd een strook van 20 km kust bij 8 km landinwaarts onder water gezet. Dit terrein kwam ongeveer overeen met de oppervlakte die in 1940 door Franse troepen tijdens de Operatie Dyamo  ( vanaf Loon-Plage tot Bray-Dunes en van het strand tot Bergues ) werd verdedigd.  Ondanks alles weigerden zowat 25.000 inwoners om hun stad te verlaten. Hun verwachting om spoedig bevrijd te worden, ging niet door omdat Eisenhower in september aan de Canadese omsingelaars opdracht gaf  om naar Antwerpen door te stoten. De verwoeste Duinkerkse haven leverde voor de geallieerden geen voordeel meer op.  In september en oktober mocht/moest de bevolking – op enkele honderden na – alsnog de stad verlaten. Wie daarna nog in de stad verbleef, werd ondergebracht in enkele kwartieren die met prikkeldraad en wachtposten van de buitenwereld afgesloten werden. Aan de geallieerden werd door de bezetter wel de exacte locaties hiervan  gemeld.

1945       Overgave van Duitse troepen door vice-admiraal Frisius op 9 mei.

Frisius kwam pas op 3 september 1944 in Duinkerke aan. Hij beschikte daar over geharde SS-soldaten en  een indrukwekkend militair potentieel. Hij koos voor een langdurig verzet en stond vanaf oktober tegenover een Tsjechisch- Slovaakse brigade en een gering aantal Franse  militairen. Enkele malen kwam het tot verbitterde gevechten; vooral tijdens het Ardennenoffensief in december 1944.  Bij een ultieme Duitse uitbraakpoging in april 1945  moest de geallieerde luchtmacht tussenbeide komen. Pas op 8 mei 1945 besloot Friedrich Frisius om zich over te geven en op de 9de  mei ging hij naar Wormhout om de Tsjechische generaal Aloïs Liska te ontmoeten. Daarmee had Duinkerke de langste bezetting van alle Franse steden meegemaakt : van 4 juni 1940 tot 9 mei 1945 of 4 jaar, elf maand en vijf dagen. Al die tijd was Duinkerke ook ‘secondary target’ wat inhield dat geallieerde bommenwerpers hun overschot aan bommen op Duinkerke moesten gooien. 

Bij de machtsovername in Duinkerke kwam het opnieuw tot strubbelingen tussen Britse en Franse militairen. De Britten beschouwden zich als de enige meesters  en verhinderden de Fransen om hun stad binnen te gaan.  Ze legden allereerst beslag op de enorme voorraden voedsel, munitie, benzine, de 370 koeien, 750 paarden enz. die in bunkers opgeslagen waren. Het werd de geallieerden duidelijk dat de ‘Festung Dünkirchen’ het zonder problemen nog vele maanden had kunnen uithouden.

In Wormhout was op die 9de mei afgesproken dat ’s anderdaags de Franse, Engelse en Tsjechische vlag op de toren van de Sint-Elooi gehesen zouden worden. Maar op de 10de mei ontbrak de Franse vlag en de Engelse kolonel Bleaker had geen oor naar de Franse eisen. Uiteindelijk hebben gewapende Franse militairen zich een weg door Duinkerke moeten banen zodat pas tegen 16 uur ook de Franse vlag weer boven de verwoeste stad wapperde. De verhouding tussen deze geallieerden was voor lange tijd grondig verpest…

 Bij de overgave  werden 10.800 Duitse krijgsgevangenen gemaakt. Op 10 mei vertrokken om 5 uur 

’s morgens meerdere colonnes Duitsers  - gedisciplineerd en al zingend - in de richting Oostende. Ongeveer 3.700 manschappen en 220 officieren bleven voor opruimingswerk. De achtergebleven Duitse soldaten werden niet als krijgsgevangenen behandeld maar als arbeiders die alle openbare functies zoals telefoon, ziekenhuis, stroombedeling enz. draaiende moesten houden zoals ze dit al die voorbije maanden gedaan hadden. Ze  hadden ook de taak  het enorme aantal van 125.000 mijnen in de 24 gemeenten (+/- 4.870 ha) in en rondom de haven op te ruimen. Zo lagen onder de spoorlijn tussen Duinkerke en Winoksbergen ruim 200 mijnen verborgen. De Duitsers werkten wekenlang van 

’s morgens tot ’s avonds omdat ze pas na het voltooien van dit werk naar hun ‘Heimat’ terug mochten. Hierbij kwamen een zestigtal Duitsers om. 

De wederopbouw van de haven vereiste enorme inspanningen. Honderd en veertien scheepswrakken waren in de haven tot zinken gebracht; de sluizen waren door wrakken onbereikbaar;  in de Wattier-sluis -  waarvan de sluisdeuren  door de Duitsers met een enorm Blockhaus beschermd werden -  lagen 20 scheepsrompen diep in de modder; van de 185 vooroorlogse kranen konden er nog 6 opgeknapt worden; door het opschorten van baggerwerken was in de Avant-Port zowat vijf meter slib neergezet en moest één miljoen kubieke meter slib verwijderd worden.

Op 12 augustus kwam generaal Charles de Gaulle, toenmalig hoofd van de Voorlopige Regering, de Duinkerkenaars hulde brengen voor hun moed en weerstand. 

1945          Bevrijding pas op 9 mei

Het hart van de stad was platgebombardeerd. Van de 3362 huizen waren er 1524 verwoest; 805 zwaar beschadigd en slechts 1032 woningen konden worden opgeknapt. Vanaf de maand mei kwamen de vluchtelingen terug en in 1946 telde de grotendeels verwoeste stad alweer 10.575 inwoners tegen 31.017 in de vooroorlogse periode. 

Tijdens de acht laatste maanden van de bezetting was alles grondig geplunderd of vernield. En geallieerde bombardementen hadden ook het hunne tot de verwoesting bijgedragen. Zowat 70% van de stad was getroffen en vooral in het stadscentrum en de noordelijke wijken gaapten enorme ruimten met ruïnes. Voor de wederopbouw werd de stad in vier zones onderverdeeld:

Bij de wederopbouw werd uitgegaan van huizenblokken met maximaal vier bouwlagen. Deze werden ‘ilots’ genoemd en vervingen de vroegere privé huizen. Vanaf 1949 werden 36 dergelijke ‘ilots’ gebouwd. De eerste staat aan de noordzijde van het Jan Bartplein. Tussen 1952 en 1968 was de stad één grote bouwwerf. Hoewel grote architecten hun bijdrage leverden, heeft de herbouwde stad de bevolking niet kunnen bekoren.

32

 Deze vrij verspreide miskenning is ooraak van de  verwaarlozing van veel gebouwen.

1954         Scheepswerf voor tankers van 70.000 tot  ruim 100.000 ton

‘La Société Française des petroles  BP’ ligt tussen de oostelijke haven ( L’Avant-Port Est )  en het staalbedrijf Sollac. 

17.   Onder de Vijfde Republiek (1958 - heden)


1959         Vestiging van hoogovenbedrijf Usinor aan nieuw gegraven 

                 Bassin Maritime (6 km lang).

Om dit staalbedrijf vanuit het oosten van Frankrijk naar Duinkerke te laten verhuizen, moest een uitgestrekt fabrieksterrein ter beschikking staan. Dit werd gedaan door zandbanken weg  te zuigen en op het vroegere strand op te spuiten. Hiervoor werd beroep gedaan op de know-how die Nederland met zijn Deltawerken verkregen had. Het bassin was in 1962 afgewerkt.

1966         Oprichting van ‘Port Autonome de Dunkerque’

Dit onafhankelijke organisme heeft de ontwikkeling van de haven in handen.  Er zijn vertegenwoordigers van lokale en nationale instellingen plus afgevaardigden van handels-, industriële en maritieme ondernemingen.

Dit bestuur bestelde tussen  1970 en 1972  de Charles de Gaulle-sluis  met volgende afmetingen: 365x50x13,50 m. Er zijn  twee dubbele sluisdeuren met elk een gewicht van 1700 ton.  Deze sluis geeft vanuit de Avant-Port toegang tot het Bassin Maritime met o.a. staalgigant Sollac (vroeger Usinor) en kan door schepen tot 100.000 ton gebruikt worden. Sollac behoort tot de groep Arcelor.

PORT  EST

Vanaf Leughenaer naar zee toe:

1. Drie oude bassins 

dicht bij de stad, met geringe diepgang. 

. du Commerce, 

. de  l’Arrière Port

. de la Marine

2. De bassins Freycinet die 6 darses of insteekdokken omvatten. Ze monden in een ‘bassin d’evolution’ uit. Toegang via sluis Watier, in veel mindere mate door sluis Trystram.  Voor stukgoederen, acht kilometer kade.

3. De Oostelijke Voorhaven of ‘Avant-Port Est’  80 ha groot,  via havenkanaal tot aan de Leughenaer. 

4. het ’Bassin Maritime’  langs-heen de kust,  6 km in westelijke richting.  ertsen, kolen en landbouwproducten.

5. Het Bassin van Mardyck  petroleumhaven en chemische stoffen.

1970         Fusie met Malo-les-Bains

1972         Fusie met Rosendaël en Petite-Synthe

Op het einde van de 16de eeuw was er ten oosten van Duinkerke een terrein, dat ‘Pierkepaps’  genoemd werd, omdat daar de ter dood veroordeelden aan de galg bengelden. Vanaf de 17de eeuw werd het gehucht dat hier gegroeid was ‘Rosendal’ genoemd. De naam verwijst naar de tuinbouw die in het gehucht beoefend werd. In de buurt van de kerk Notre Dame staat sinds 1910 een monument dat de activiteiten (visser en groenteboer) van de vroegere bewoners illustreert.

Omdat de verdediging van Duinkerke een onbelemmerd schootsveld vereiste, mochten in Rosendaël geen stenen huizen worden gebouwd. Houten huizen konden bij het naderen van een vijand of afgebroken of in brand geschoten worden. Rosendaël bezit nog enkele houten huizen zoals de villa’s Myosotis en Moscovite, het café Stavenisse e.a.  Deze houten constructies kwamen er in de tweede helft van de 19de eeuw omdat Duinkerke een belangrijke importhaven voor Scandinavisch hout was.

Er is ook nog het zgn. ‘Quartier Excentric’. Een aannemer François Reynaert bouwde er samen met zijn vier broers een hele reeks avant-garde huizen. Bij het ontwerp startten ze telkens van een bepaald thema zoals een slak of een ooievaar en dat werd gevisualiseerd in de gevel en in het meubilair.

(Nouvelle Avant-Port Ouest)

De Nouvelle Avant-Port Ouest (NAPO)  - in richting Gravelines - werd vanaf 1972 aangelegd en is in 1975 in gebruik genomen. Schepen tot 300.000 ton kunnen over een lengte van 12 km – zonder sluis – aanmeren. 

De Avant-Port Ouest heeft een oppervlakte van 560 ha en laat schepen toe met een diepgang tot 22 m.

Er is een aanlegsteiger voor tankers van 300.000 tot 450.000 ton.

Sinds 1987 is de NAPO door het Canal des Dunes met het oudere Bassin Maritime verbonden.

Voor een volledige plattegrond van beide havens neemt u de kaart op de volgende bladzijde nr. 45

1972         Voltooiing van snelweg Duinkerke-Rijsel

1974         Installatie van hoogoven nr. 4 van Usinor  (Sollac) die 10.000 ton 

                 per dag levert.

De hele geschiedenis van Mardyck wordt met ‘zou’ geschreven, niets is zeker! Volgens sommigen zouden de Romeinen al de ‘golf van Mardyck’ vermeld hebben. In de 12de eeuw zouden er zelfs 6000 inwoners geweest zijn, maar bij een telling in 1737 bleken er slechts 171 personen te wonen.  

De naam Mardyck blijft verbonden met een kanaal (7 km lang, 85 m breed, 6,50 m diep) en twee sluizen die voor Duinkerke de mogelijkheid boden om te overleven en alsnog aan scheepvaart te doen, dit  in een tijd waar  het Verdrag van Utrecht (1713) elk scheepsverkeer onmogelijk wilde maken!

1985       Herstel van Sint-Elooiskerk na 40 jaar beëindigd

Deze hallenkerk is uiterst sober ingericht.  De aantrekkingskracht van deze kerk is te vinden in de vier rijen van elk tien pijlers die de weidse ruimte in vijf beuken verdelen en in de twee rijen van eveneens tien pijlers die in de buitenmuren geïncorporeerd zijn. De pijlers in de kooromgang waaieren uit en doen aan een palmboom denken.

1988       Opening van het ‘Hôtel de la Communauté Urbaine’

Modern gebouw aan het Bassin de Commerce  waarin allerlei bestuursorganen ondergebracht zijn.

2005       Heropening van het L.A.A.C.

L.A.A.C.  of ‘Lieu d’Art et d’Action Contemporaine’  is een museum voor moderne kunst en was meerdere jaren gesloten om aan hedendaagse eisen aangepast te worden. Het werd in 1974 geopend en heette toen ‘Musée d’art contemporain’.  Het huidige museum bezit een van de rijkste collecties over de jaren 1950 tot 1980 o.a. werken van Karel Appel, de groep Cobra enz.

Het is gelegen in een groene en glooiende omgeving. Dit laatste is te danken aan enkele Duitse bunkers die niet verwijderd werden, maar met aarde overdekt zijn. (nog zichtbaar). 

Rondom een vijver worden ook exposities in open lucht gehouden.

Le  Musée  Portuaire   (havenmuseum)

Is in een 19de-eeuwse opslagplaats voor tabak ondergebracht en brengt de geschiedenis van stad en haven, alsook  van zijn inwoners in beeld. Tegenover dit museum liggen enkele merkwaardige schepen zoals de driemaster Duchesse Anne, een Duits schoolschip  in 1901 in Bremen gebouwd. Het schip ‘Gross Herzogin Elisabeth) werd na W.O. II  in het kader van herstelbetaling aan Frankrijk gegeven en in 1981 werd het door Duinkerke voor de symbolische prijs van 1 FF gekocht; lichtschepen zoals de ‘Sandettie’ werden vanaf 1863 gebruikt om de zandbanken – waarvan  de gevaarlijkste ‘le Dyck’ is - aan te geven (de Sandettie werd in 1989 uit de vaart genomen) en een oude sleepboot ‘L’Entreprenant’. 

Le Mémorial du Souvenir

In kazematten uit 1874 is een museum ondergebracht dat de Slag om Duinkerke en de Operatie Dynamo (mei-juni 1940) toelicht.

Université du Littoral  (Côte d’ Opale)

Witmetalen constructie in de haven aan de ‘Darse 1’ met faculteiten recht,; literatuur, talen, economie, wetenschap en technologie. 

Deze universiteit heeft vier campussen : Duinkerke, Boulogne, Calais en Saint-Omer

2005-2007       ‘Le  Grand  Large’ -  nieuw woonkwartier

De ruimte op de rechteroever van de havengeul waar ooit de scheepswerf  Chantier de France stond, is vrijgemaakt en er zal een groot urbanisatiecomplex in de plaats komen. Vijf architectenbureaus spanden zich in en het winnend ontwerp was van de Parijse architect Nicolas Michelin (° 1955), die al faam verwierf met realisaties in Parijs, Rennes en Grenoble. Michelin leidt sinds 2000 de ‘Ecole d’architecture’  in Versailles.

In december 2005 werd de bouwvergunning verstrekt, in de lente van 2006 zal de eerste spadensteek volgen en in 2007 kan een eerste blok van 220 woningen opgeleverd worden. De overige 714 zullen daarna, vermoedelijk in vier schijven,  afgewerkt worden. In totaal 934 stuks.

De stijl wordt door de architect ‘post-flamande’  genoemd omdat hij gezocht heeft naar een evenwicht tussen enerzijds een moderne en anderzijds een Vlaams uitziende architectuur. 

Het doet wat denken aan middeleeuwse steden waar op marktpleinen de huizen elkaar staan te verdringen.

De hoge kammen op de daken

herbergen een ingenieus ventilatiesysteem waardoor op natuurlijke wijze uitgelucht; wat een serieuze kostenbesparing inhoudt.

Waar de Franse wet eist dat bij dergelijke projecten 20% van de woonruimte voor minder kapitaalkrachtigen bereikbaar is, zal dat hier 40% bedragen. Die sociale woningen zullen niet gegroepeerd worden waardoor een stigmatiseren van de bewoners voorkomen kan worden. Er wordt aan gedacht om de helft van de woningen alleen te verhuren opdat een doorstroming van de bewoners plaats zou hebben. En verder zouden  auto’s geweerd en de straat het domein van spelende kinderen, voetgangers en fietsers worden.

Door Jacques  Bauwens