Easter Day

The silver trumpets rang across the Dome:

The people knelt upon the ground with awe:

And borne upon the necks of men I saw,

Like some great God, the Holy Lord of Rome.

Priest-like, he wore a robe more white than foam,

And, king-like, swathed himself in royal red,

Three crowns of gold rose high upon his head:

In splendour and in light the Pope passed home.


My heart stole back across wide wastes of years

To One who wandered by a lonely sea,

And sought in vain for any place of rest:

‘Foxes have holes, and every bird its nest,

I, only I, must wander wearily,

And bruise my feet, and drink wine salt with tears.’



Trompetten schalden hoog hun zilveren tonen:

Vol eerbied knielden alle mensen neer;

Daar bovenuit torend zag ik de Heer,

Als een sublieme God, de Vorst van Rome.

Een priesterkleed, witter dan schuim, droeg hij,

Een koning was hij, uitgedost in rood,

Drie gouden kronen bovenop zijn hoofd:

In glans en glorie kwam de paus voorbij.


Mijn hart sloop terug over verspilde jaren

Naar Een die eenzaam bij een verre kust

Vergeefs een rustplaats zocht en maar bleef dolen:

‘Een vogel nestelt, vossen hebben holen,

Ik, ik alleen blijf zwerven, uitgeblust,

Mijn voeten beurs, mijn wijn verzilt van tranen.’