Neutral tones

We stood by a pond that winter day,

And the sun was white, as though chidden of God,

And a few leaves lay on the starving sod;

They had fallen from an ash, and were gray.

Your eyes on me were as eyes that rove

Over tedious riddles of years ago;

And some words played between us to and fro

On which lost the more by our love.

The smile on your mouth was the deadest thing

Alive enough to have strength to die;

And a grin of bitterness swept thereby

Like an ominous bird a-wing...

Since then, keen lessons that love deceives,

And wrings with wrong, have shaped to me

Your face, and the God-curst sun, and a tree,

And a pond edged with grayish leaves.

We stonden bij een vijver in winterkou,

En de zon was wit, als vervloekt door God,

En er lagen wat bladeren, halfverrot,

Van een es gevallen en grauw.

Je ogen dwaalden langs mijn gezicht

Als over de jaren van spijt en oud zeer,

En wat woorden kaatsten over en weer

Van wat liefde had aangericht.

De lach om je mond was een doodsgrimas

Nog levend genoeg voor een laatste zucht,

En een wrange grijns streek voorbij als de vlucht

Van een dreigende vogelwiekslag.

Nu toont het besef dat liefde verzandt

En leidt tot leed, als een bittere les

Jouw gezicht, de vervloekte zon en een es

En een vijver met blaad’ren omrand.