De rivier

Zachtjes kabbelend voorbij langzame dagen

Stroomt de rivier

Rul zand dooraderend tot levenslustig land.

Peilend naar onvindbare gronden

Geeft zij onverschillige keitjes vorm

Hen bevrijdend

Al weet ze niet waarvan.

In een panische angst om stil te staan

Kan zij zich verliezen in bruisend

Schuimbekken, beuken, stampen

Indruisend tegen haar natuur.

Zelfs een rots, anders eeuwig en trots

Holt zij uit tot een schim van zichzelf,

Een herinnering uit een ver verleden

Meegesleurd naar de rimpelrijke spiegel

Der vergetelheid.

Haar gewichtigheid valt schijnbaar licht uit

Tegenover het zonderling klatergoud

Waaraan zij haar koele schittering schatplichtig is.

De rivier stroomt verder

In haar moeizame eenvoud volhardend.

Isaac Demey (6 GRLA)

tweede prijs 2009