Er had zich een koude vermoeidheid in haar genest
Het kind was te lang, te luid vervelend geweest
Een witte jas om vast te stellen wat ze vol vreugde had gevreesd
Wat kleertjes, een wiegje en tien jaar is wat haar rest
Negen maanden zorg door bleke handen versmacht
Ze kon het schrille gehuil niet langer aanhoren
In een halve minuut hard duwen twee levens verloren
Een man graaft een put; een lijkje wordt verwacht
Na een zijn dat nauwelijks was
Bedekt men met een welving van de aarde
Wat eens haar eigen lichaam baarde
Nu tuurt ze door het harde glas
ziet een moeder met kinderwagen
En huilt om de volle borsten die ze nog moet dragen
Christof Van den Eynde
vierde prijs 1989