Traaglopen

slenteren, kuieren, luierend wandelen,

voetslepen, traaglopen

door de winkelstraat.

kijken, staan, lang, bewonderen

voor een etalage,

misschien kopen.

geeuwen, gapen, bijna slapen, peuteren,

naar huis willen

op staande voet.

het kind houdt moeders hand

diep in de zijne

kom, zegt het

en sleurt moeder mee, snel

aan haar oude kleed

naar het drukke park.

kijk, een bankje en een oudje !

maar mama gaat

gehaast nu

Ben Pieters

vierde prijs 1994