Wandeling van Adinkerke naar Bray-Dunes

De Panne - Bray-Dunes

Een stekelig op en neer (8 km-3 uur)

Door Michel Christiaens

Woensdag 21 oktober 2009

Het was bepaald niet voor het eerst dat ik me naar het uiterste noord-westelijke puntje van ons landje liet lokken. Ik moet toegeven dat ik wat dát betreft met een natte vinger te lijmen ben. Dank zij de sirenenzang van mijn oud-collega Maurice De Meyere had ik het uitgestrekte duinengebied rond De Panne reeds eerder bezocht. In weersomstandigheden die uiteenliepen van stervenskoud met aanvriezende dichte mist tot verrukkelijk gouden herfstweer. Deze keer was het nog eens wat anders met een bewolking die van geen wijken wilde weten doch, ondanks het gesomber van onze weerprofeten, bleef het toch de hele tijd droog. Hoewel Maurice een geboren Pannenaar is, is hij daar toch al sinds 1949 weg. Het is nochtans duidelijk dat zijn geboortestreek hem nog steeds na aan het hart ligt want dikwijls, zeer dikwijls, komt hij er terug. Om er te wandelen in zijn geliefde duinen. Om foto’s te maken. Om op vroeger met nostalgie terug te kijken. Bij onze eerdere wandelingen werd ik dan ook onderhouden met allerlei verhalen en anekdotes over „zijn“ tijd, zijn jeugd, net voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog. Over hoe het was om in de duinen vrij rond te banjeren en te ravotten. Over hoe weinig er eigenlijk nog van over is en welke verderfelijke invloeden deze prachtige natuur bedreigden. Maar gelukkig heeft „men“ op tijd ingezien dat niet alles mocht overgelaten worden aan verwoesting en verwaarlozing en is er een groot gebied afgebakend waar de mens hooguit getolereerd wordt, maar meer ook nauwelijks. Dansen op het slappe koord van het verstandshuwelijk tussen natuurbeheer en toerisme.

Het Westhoekreservaat is ongeveer 340 ha groot en het is het oudste Vlaamse reservaat. Het werd al in 1957 beschermd. Het is tevens het grootste aaneengesloten duinenmassief aan de Belgische kust. Het sluit daarbij netjes aan bij het Franse Dunes du Perroquet van 225 ha en het waterwinningsgebied in het Calmeynbos van 105 ha. Dat is dus een bijzonder groot areaal om in rond te struinen en iets waarop men nooit uitgekeken raakt.

Een tijdje geleden was Maurice namelijk tot te ontdekking gekomen dat er vlak over de grens met Frankrijk nog een interessant duingebied op zijn verkenning lag te wachten. Een beetje raar dat het zo dichtbij was en toch zo onbekend voor hem bleek. Maar wie ben ik om zelfs maar een zweem van kritiek te overwegen? Ik heb zelf ondervonden hoe weinig ik van mijn eigen woonomgeving wist nadat ik met een gids een aantal wandeling had gelopen. Dan wordt je gewezen op zaken waar je al tientallen keren aan voorbij bent gegaan zonder dat er ook maar de minste vraag bij je opkwam over het hoe en het waarom van bepaalde kenmerken in het landschap. Laat staan dat ik het iemand euvel zou duiden die hier al een gans mensenleven niet meer metterdaad gevestigd is. Maar goed, we hadden dus besloten deze lacune in onze kennis in te vullen. Tot mijn aangename

verrassing was het welkomstcommité in het station van Adinkerke versterkt met één element: José Decoussemaeker. Een gediplomeerd en gechevroneerd natuurgids. In het licht van wat ik net zei wist ik dus al dadelijk dat wij dit keer met ons achterkasteel in de boter waren gevallen. Jose had zich speciaal vrij gemaakt om ons beiden te begeleiden op onze expeditie naar het buitenland. Ja, ik weet het, dat „buitenland“ was een vloek en een zucht verwijderd van ons vertrekpunt maar er zat toch een prikkeldraad tussen die José een lelijke winkelhaak in zijn dure jas kostte. We legden ons lot in de handen van José en we verkozen zijn suggestie te volgen om zo nu en dan van de meer gebakende wandelwegen af te wijken om ons door het struweel te worstelen langs „ezelspaadjes“. Die ezels mogen volgens mij bepaald niet groot en dik zijn want hun paadjes zijn erg smal en ze lopen onveranderlijk door welig groeiende duindoorn met centimeterlange scherpe stekels. Maar misschien is dat voor die beesten wel de methode om hun haar te kammen. Voor mij leek het er na afloop een beetje op alsof ik met een speelse jonge kat aan de slag was geweest. Goed, no pain, no gain en het was allemaal beslist de moeite waard. Geleid door José en zijn GPS trokken wij resoluut doch moeizaam door de steeds wisselende vegetatie op ons einddoel af. In verband met dat einddoel viel nogal eens de merknaam „Picon“ maar van dat voormalig anti-malariamiddel waren we vooralsnog een heel eind verwijderd. Het is voor iedere bezoeker zonder meer duidelijk dat dit gebied een zeer hoge landschappelijke waarde heeft. Het is eenvoudigweg uniek. Om die eigen aard zo goed mogelijk te laten opbloeien en in stand te houden laat men hier de natuur zo veel mogelijk haar gang gaan. Daardoor krijgt de bezoeker een vrij volledig overzicht van wat er zich in een dergelijk duingebied allemaal afspeelt. Het is me gebleken dat die duinen allerminst een statisch bestaan leiden en dat blijkt al uit de namen die aan de verschillende formaties gegeven worden. Voor mij, notoir bewoner van de binnenlanden, was een duin een hoop zand

en daarmee was ongeveer alles gezegd. Dacht ik. Ja, ja, zo leren de ketters doch zij dolen. Ik weet nu dat er sprake is van wandelende duinen (!), stuifkuilen, duinpannen, grauwe, blonde en zwarte duinen, paraboolduinen, zeereepduinen, duingraslanden... Het houdt niet op. José wees er ons op dat een deel van de duinen tot voor kort nog geheel wit was, een kleine sahara, maar we konden zelf vaststellen dat er nu een duidelijk groen waas overheen lag. Een ongunstige ontwikkeling, bleek het. Door verdroging en struweelvorming verandert het karakter van het gebied. Grote delen van het reservaat worden actief beheerd om de meest kwetsbare biotopen zoals duingraslanden en mosduinen te vrijwaren. In ruime mate worden daarvoor ook halfwilde zogenaamde grote grazers ingezet. Enkele vertegenwoordigers van die laatsten kwamen we onderweg tegen: dociele pony’s die vreedzaam (vreetzaam?) ecologisch bezig waren. Het is er nu uiteraard het seizoen niet naar maar in de lente, bijvoorbeeld, moet hier een oogverblindend schouwspel tentoon gespreid worden. Wanneer alle planten, waaronder zeer zeldzame wilde orchideeën, hun bloemen met de schitterendste kleuren tonen. Nu is het landschap veel ingetogener met vooral donkere tinten groen en bruin. Zo hier en

daar wachtte ons de verrassing van een struikje met filigraine veervormige bladeren. Dat bleken asperges te zijn! Asperges, verdorie. Hoe komt die dure en gewilde groente hier zo terecht? „Met de vissers“, zei José, die plantten die dingen en die zijn later gaan uitzaaien en verwilderen. In de lente, zo van mei tot juni, schijnt het een ware lekkernij te zijn om die veldvruchten hier ter plaatse rauw te verorberen. Trouwens, we hebben bij deze gelegenheid ook één en ander verorberd. De vruchten van de duindoorn, oranjerode bessen, bijvoorbeeld. Ze smaken bitter-zuur. Ze barsten van de vitamine C, zelfs zo dat geen enkele citrusvrucht er naar het schijnt tegenop kan. Zo links en rechts bleek nog allerlei eetbaars te groeien dat zonder schade voor mens en natuur voorzichtig kon geproefd worden. Alleen de suggestie van José dat zelfs konijnenkeutels zonder schade kunnen gegeten worden (het is toch maar gras?), die hebben we niet gevolgd. Dat onderwerp kwam trouwens pas ter sprake toen we al in het lang en het breed van koffie en Picon zaten te genieten. In deze tijd van het jaar ligt het voor de hand dat er paddenstoelen moeten te vinden zijn. Evenwel waren die op onze tocht sterk ondervertegenwoordigd. Slechts een groepje stuifzwammen en zogenaamde „Judasoortjes“ kregen we bewust te zien. Deze laatsten groeien op halfvergane vlierstruiken. De exemplaren die wij te zien kregen waren hard en droog en ze zagen er inderdaad een beetje uit als oren. De oren van buitenaardse wezens dan. Rijk vertegenwoordigd zijn ook de korstmossen. De levensvorm die en symbiose is van schimmel en wier. Hier wijst het voorkomen ervan op zuivere lucht. Maar we wisten sowieso al van dit handelsmerk van de kust. Hele stukken van de duinhellingen vertonen nu een roestbruine kleur door deze korstmossen. Een curieus vertegenwoordiger van dit soort leven is het bekertjeskorstmos. Behalve dit laag bij de grondse leven verheffen zich ook te allen kant bomen. Er zijn bijvoorbeeld de „romantische eiken“. Zomereiken met een korte, dikke stam die, doordat ze gerust gelaten zijn, uitgegroeid zijn tot mooie koepels. Boomkruinen die bijna een perfecte halve bol vormen. In tegenstelling tot sommige duinen wandelen die eiken niet en hun vruchten evenmin. Het is dan ook door toedoen van vogels dat die eiken staan waar ze staan. Vlaamse gaaien leggen een eikelvoorraad aan die ze soms geheel of gedeeltelijk vergeten en daaruit groeit dan een loot die, mits voldoende tijd, uitgroeit tot een flinke boom: een romantische eik. Overigens is de Vlaamse gaai tegenwoordig genationaliseerd en moet men spreken van „gaai“, tout court. Al zijn die eiken majestueuze bomen, de verwachting is dat ver, ver in de toekomst de berk zal overheersen. Die boom is eigenlijk ook de „normale“ vegetatie van deze omgeving. Nu zijn ze er weliswaar al berken maar zeker niet in overwegende mate. Nogal wat houtachtige gewassen in de duinen zijn voorzien van flinke doornen en bedacht met een naam die daar naar verwijst: de duindoorn, de meidoorn, de sleedoorn. De duinen aan de Franse kant zijn... anders! Hoe anders precies kan ik niet zeggen maar er is wel degelijk een verschil. Misschien is dat te wijten aan de andere aanpak van de natuur in deze duinen. Een deel ervan, tot aan de staatsgrens, is particulier bezit en verderop is men pas later begonnen met het beschermen en beheren van het landschap.

De „Dunes du Perroquet“ ontlenen hun naam niet aan het voorkomen van een kolonie papegaaien maar aan de spuuglelijke camping die in de duinen woekert. Tot vrijwel vlak aan zee zelfs. Verder is het duinengebied daar werkelijk prachtig. De duinen zijn niet zelden steiler en hoger dan hun Belgische broertjes net over de grens. Hier zijn hoge paraboolduinen te vinden en op sommige plaatsten heeft de wind het zand geboetseerd tot het „tôle ondulée“ van een woestijn. Ik vond het zelfs spijtig om dit patroon te moeten verstoren met onze voetstappen maar ik ben ervan overtuigd dat de wind weer snel zijn rechten zal opeisen. Er wordt in de Dunes du Perroquet geëxperimenteerd met manieren om het gebied te beheren en te bewaren. Moet men zijn toevlucht nemen tot grote en kleine grazers of kan men het doen door menselijk ingrijpen zoals het maaien van bepaalde stukken? Het is een vraag waarop ik alleszins het antwoord niet weet. Wel is het opvallend hoe droog alles erbij staat. Op plaatsen waar normalerwijze waterplassen zijn deze tijd van het jaar, is daar nu absoluut niets van te zien. Tussen de mooie duinen zijn hier en daar ook de dreigend lelijke bunkers te zien van de Atlantikwall. Sommige daarvan dienen nu een veel vreedzamer doel: het zijn vleermuistehuizen. Ondanks de herhaalde verzekering van José dat het niet ver meer was en voor de rest veel gemakkelijker dan wat we al hadden gedaan, dook er toch voortdurend weer een steile duin op die moest beklommen worden. Waarbij de 78-jarige Nestor van ons gezelschapje wel zuchtte maar niet plooide. Dat duurde totdat we de zeedijk van Bray-Dunes bereikten. De zee was blauw en heel kalm. Kalm was ook de omgeving waar bijna alle menselijk leven afwezig was. Een zegening van dit seizoen.

Doordrenkt van de schoonheid die we mochten aanschouwen, de longen gespoeld met pure zeelucht, streken we neer in een restaurant waar men ons, ondanks de alleszins democratische prijs, een verzorgde en smakelijke dagschotel voorzette. Voor de liefhebbers voorafgegaan door een bel Picon waar men gerust „U“ kon tegen zeggen. Zo gesterkt besloten we om de terugweg met de bus te doen. Eerst eentje die tot aan de grens ging. Op de grenslijn staat een aloude grenspaal die aan de ene kant een „F“ toont, aan de tegenoverliggende kant een „N“. Het jaartal op de zijkant bevestigt dat deze grenspaal (een bijna onooglijk, vierkant stuk steen) daar al staat van toen de Nederlanders het hier voor het zeggen hadden. Ik heb nu ook geleerd dat er in zake grenspalen een hiërarchie bestaat. Het exemplaar daar is van de hoogste orde. Toen het pleintje heraangelegd werd hadden de Fransen de euvele moed om de paal te verplaatsen omdat dat wat gemakkelijker was voor de bestrating. Ze werden snel terug gefloten en ze moesten het relict weer precies op zijn originele plaats zetten. Het vroegere grenskantoor is nu een pralinewinkel. Ook al is de grens nu transparant en vrijwel onbestaande, ze is er nog steeds want bij die pralinewinkel hield zich een groot aantal gewapende lui in uniformen op die wagens en personen controleerden.

Nadat we nog even de problemen omtrent de uitdieping van de Schelde, de ontzanding van de stranden, de mogelijke gevolgen van de klimaatsverandering en de spijsvertering van het konijn hadden opgelost bracht een volgende bus ons weer tot aan het station van Adinkerke.

Een zeer welbestede dag. Drie hoeraatjes voor onze gids met onze hartelijke dank. Die er dus niet zonder kleerscheuren is vanaf gekomen...

Michel Christiaens

Onderstaande foto's Openklikken