Geromantiseerde verhaal van de intrede van Leopold I

1831

Prachtig weer was het, op die gedenkwaardige 17 juli 1831. Duinen en strand blaakten onder een stralende zon, en de rustig kabbelende golfjes zetten met hun glinsteringen de feestelijke dag nog meer luister bij. In dat onooglijke vissersdorpje dat De Panne toen was, was het ongewoon druk.

Een statige koets was zopas uit Veurne aangekomen en stond nu voor de dorpsherberg. Samen met een deftige heer in redingote met fluwelen kraag, waren drie officieren uitgestapt. Burgemeester Ryckeboer had ze allemaal met veel plichtplegingen verwelkomd. De burgervader stak in zijn beste pak, en met zijn hoge hoed kwam hij voor de dorpelingen een stuk gewichtiger over dan ze van hem gewend waren.

Het was zondag en alle boten waren binnengelopen. Terwijl hun vrouwen temidden van hun joelende kroost de nakende gebeurtenis met elkaar bespraken, trokken de vissers fris geschoren en met hun zondagse pet op over de Veurnestraat naar de dorpsherberg. Chique rijtuigen waren daar wel vaker te zien: De Panne was immers een stopplaats tussen Gent en Calais, en wie naar Engeland wou kwam hier steeds langs. Geen enkele koets had echter ooit op zoveel belangstelling kunnen rekenen als deze.

Na in de herberg een verfrissing te hebben genoten, begaf het doorluchtige gezelschap zich samen met de burgemeester op weg naar het strand. Van op eerbiedige afstand werden ze gevolgd door de vissers, hun vrouwen en kinderen. Als ze te dicht naderden keek burgemeester Ryckeboer verbolgen om en dan haastte de veldwachter zich om ze tot de orde te roepen. Op het strand aangekomen, tuurde iedereen gespannen in de richting van Frankrijk. Enkele vissers waren hun boten aan het inspecteren, verderop liepen een paar verliefde stelletjes hand in hand. Maar datgene waarvoor het selecte gezelschap hierheen gekomen was, dat was nog nergens te zien… Rustig keuvelend wandelden de heren een eindje westwaarts, en keerden dan op hun stappen terug om niet al te ver van de weg te verdwalen.

Op de hoge duin die hier als Witte Berg bekend staat, begonnen enkele kinderen opeens met hun armen te zwaaien en te roepen "Daar zijn ze!". Naarmate de rijtuigen naderden, werd de heer in redingote zenuwachtiger, en hoewel er naast die vissers en boeren slechts een paar officieren aanwezig waren die dan nog onder zijn bevel stonden, nam hij instinctief de houding aan van een man die zich opmaakt om een grootse daad te stellen.

Die man was niemand minder dan de heer Sauvage, minister van Binnenlandse Zaken van de voorlopige regering, die in opdracht van regent Surlet de Choquier de eerste Koning der Belgen moest verwelkomen. Hij was vergezeld door generaal de Wauthier, bevelhebber van de eerste divisie van het leger van Vlaanderen, en diens ordonnansen.

Inmiddels waren de rijtuigen bij het gezelschap tot stilstand gekomen. Zodra de voerder van de eerste koets eerbiedig de trede had neergeklapt, stapte een man uit, wiens energieke en regelmatige trekken eenieders respect afdwongen. Het was de prins van Saksen-Coburg die na langdurige onderhandelingen op het hoogste diplomatieke vlak, de troon had aanvaard die het Nationaal Congres hem had aangeboden. Pas gisteren was hij uit Londen vertrokken, samen met zijn vleugeladjudant Sir Henry Seton, en de delegatie van het Nationaal Congres: de heren de Gerlache, Félix de Mérode, Van de Weyser, de graaf d'Arschot Vilain XIIII, Osy, Destouvelle, Duval de Beaulieu Thorn, en Van Praet.

Te Calais was hem een plechtige ontvangst te beurt gevallen, als teken van de onvoorwaardelijke steun van de Franse regering. Zijn schip, de Crusader, was er verwelkomd met de kanonsalvo’s die voor monarchen zijn voorbehouden. Op de kaai had hij generaal Belliard, vertegenwoordiger van de Franse koning Louis-Philippe ontmoet, evenals de burgemeester van Calais, de heer Lehon, ambassadeur van België, en diens secretaris graaf Van den Straeten Ponthoz. In het hotel Dessai was hem vervolgens een groots banket aangeboden, en de ochtend daarop was het gezelschap onder begeleiding van een cavaleriedetachement via Duinkerke naar De Panne vertrokken.

De reis die tot dusver als een ware triomftocht was verlopen, verliep op Belgisch grondgebied heel wat minder luisterrijk: de Koning der Belgen moest er zijn eerste officiële rede houden voor een honderdtal vissers en boeren die geen woord begrepen van wat hij zei. De toespraak was dan ook eerder bedoeld voor generaal de Wauthier, die namens het Belgische leger zijn opwachting was komen maken: "Met groot genoegen ontvang ik de begroeting van het leger waarin ik al mijn vertrouwen stel. Mochten wij, tegen mijn hoop en verwachting in, de wapens moeten opnemen, dan zal ik mij aan het hoofd stellen van dit leger aan wiens moed en trouw ik niet de minste twijfel koester."

De diepe betekenis van deze koninklijke woorden ontging geen van de doorluchtige aanwezigen die met de politieke toestand bekend waren. Een oorlog met Nederland was immers verre van denkbeeldig (die zou kort daarna inderdaad uitbreken), en het nieuwe België kon in Europa nauwelijks op steun rekenen. Nu was het duidelijk dat zij in deze koning een leider hadden gevonden die hun vertrouwen meer dan waard was.

Na generaal de Wauthier nam ook de heer de Sauvage het woord, en vervolgens ook burgemeester Ryckeboer. Hun teksten zijn helaas niet bewaard gebleven, en we hebben dus het raden naar wat zij hebben gezegd. Zeker is echter dat de woorden van de burgervader veel bijval kregen bij de Pannenaars, en dat die hun vorst daarna hebben gevolgd tot de herberg waar hij zijn middagmaal zou gebruiken. Het was inderdaad te De Panne dat de koning voor het eerst kennis maakte met de Belgische keuken; en doordat de zeelucht zijn eetlust had aangescherpt, smaakte die hem des te meer.

Noch de juichkreten te Veurne, Brugge en Gent, noch de plechtige intrede te Brussel, noch de zorgwekkende politieke toestand hebben de eerste indruk van Leopold ooit kunnen doen vervagen. Vele jaren later had hij het nog graag over zijn ontvangst te De Panne. Tijdens een ontmoeting met Pieter Bortier, vroeg hij hem hoe het ging met dat vissersvolk dat hem voor het eerst als koning had toegejuicht, en met de burgemeester die voor zo'n smakelijk middagmaal had gezorgd…

L. DUMONT - WILDEN 1930

Vertaling uit het Frans door Jan Warreyn

ORIGINEEL>>>