De vissers van De Panne

In het begin van de jaren 1900

.... Ik bevond mij te Adinkerke. Ons tweetal volgde den weg die door de duinen naar De Panne leidt. Werklieden waren er bezig de laatste riggels te leggen van een nieuwen buurtspoorweg, die 's anderendaags (14 juli 1901) plechtig ingehuldigd werd.Lees>>>

De duinen zijn hier zeer hoog, en één en een halve kilometers breed. Rechts van den weg zijn hier en daar villa’s in een verrukkelijke fantasie gebouwd. Enige zijn weelderig ingericht en gelijken veeleer aan kastelen. De zandheuvels met hun eenvoudig tooisel van grijsgroen gras, fluweelen mos en kleurlooze distels, hebben een zeldzame verleidingskracht. Het wild leeft er in overvloed.

Links, in de laagte, beschut tegen den wind, verbergen zich de huisjes der vissers. Zij zijn zeer net, zeer wit, met hunne groene blinden en hun rood dak.

Sedert onheuglijke tijden zijn de bewoners der duinen vissers van vader tot zoon. Behalve te Oostende en te Nieuwpoort, waar hun kledij aan die der tegenwoordige matrozen gelijkt, hebben zij bijna overal de uitrusting hun voorouders bewaard: een dik rood hemd, en eene breede broek in waterlaarzen.

Hun werk is buitengewoon lastig. Zij zijn verplicht hun booten op het zand te trekken en ze dan terug te steken om ze weder vlot te krijgen. In de drie havens der kust: te Oostende, te Blankenberghe en te Nieuwpoort kunnen zij binnenvaren.

Op den Belgische zeeoever worden vele verschillende vissoorten gevangen; de éénen trekken slechts voorbij, gelijk de haring, de zalm en de sardienen (wellicht wordt hiet sprot bedoeld); anderen leven steeds in onze wateren, zoals de tong, de schelvis, de rog, de tarbot, de heilbot, de kabeljauw, de sprot. De garnaalvisscherij is een bijzonderheid van De Panne.

De zeden der vissers, hun levenswijze en hun manier van werken, zijn sedert eeuwen niet veel veranderd. Hun godsdienst bestaat vooral in enige bijgelovige praktijken. Wanneer zij in zee steken dragen zij gewijde penningen, rozenkransen en... flessen jenever mede. Van zodra zij ontschepen, ziet men ze soms naar de gemeente Lombardzijde bij Nieuwpoort trekken. Daar wordt in de kerk een Maagd vereerd, die de faam geniet tussen te komen ten voordeel der zeelieden, die ze gedurende een onweder aanroepen. De meest aan gevaren blootgestelde personen, zijn ook in alle landen de meest godsdienstige. De kerken der steden, gewoonlijk verlaten, zijn propvol wanneer besmettelijke ziekten heersen. De mens beeft voor de blinde krachten der natuur die hij nog niet kon overwinnen. Zouden de godsdiensten hun oorsprong niet verschuldigd zijn aan de vrees voor de pijn en voor de dood?

De manier van vissen verschilt volgens de plaats en den aard van den vis. Maar de meest gebruikte wijze aan de kust, bestaat in het aanwenden van het zaknet of visnet. Er is nog beter: te Koksijde wordt de vis met paarden gevangen. De vissers, voorzien van netten met lange stelen, zetten zich schrijlings op paarden die niet verschrikken voor de schommelingen en voor het gerucht der golven; zij doen het dier zo ver mogelijk in zee gaan, en vissen de garnaal met een sleepnet.

Niettegenstaande hun haven, bezitten Nieuwpoort en Blankenberge slechts kleine visserssloepen. Het is enkel te Oostende dat men grote vaartuigen vindt, die voor de visvangst in volle zee geschikt zijn. In Duitsland en in Engeland wordt deze nijverheid op grote schaal uitgeoefend door stoomboten. Ook zullen onze vissers moeten bezwijken voor de mededinging, indien onze nijverheid zich niet omwerkt tot een kapitalistische nijverheid. Vroeger was zij zeer bloeiend, en in de middeleeuwen werden talrijke godsdienstige gebouwen opgetrokken met de tienden op den haring. Tegenwoordig is zij in verval, en sedert jaren komen de Franse en Engelse vissers hun vangst afzetten in de mijnen van Oostende en van Blankenberge.

De zeden onzer vissers zijn nog aan de meesten onbekend. De vadsige menigte, die in den zomer door de bekoorlijkheden der Noordzee en door de weidsche vermaken onzer badsteden aangetrokken wordt, ziet de vissers nieuwsgierig voorbijtrekken in hun eigenaardige kledij. Enkelen denken met een onbepaalde vrees aan de gevaren van het lastig bedrijf, wanneer, bij onweersnachten, de kleine sloepen als notendoppen dansen op de golven van een holle zee. De verbeelding verzadigt zich aan deze fantastische taferelen, maar het belang voor de vissers gaat niet verder.

Waarom zou men zich met hen bezighouden? Sedert honderd geslachten leven zij afgezonderd, in kleine, lage huisjes, verborgen in de diepte der duinen, beschut tegen de koude en tegen den wind, en zij verlaten slechts hunne woningen om voedsel te vragen aan de oceaan, die daar, over den zandheuvel, zijne oneindigheid ontrolt. Nooit beklagen zij zich; nooit zijn zij in werkstaking gegaan. Men herinnert zich slechts een opstand die zij zich veroorloofd hebben, en dan nog waren het de vissers van Oostende die door hunne betrekkingen dichter bij de tegenwoordige matrozen en bij de nijverheidswerklieden komen, en voor een ogenblik hunne eeuwenoude gelatenheid durfden ter zijde leggen.

Op zekeren, dag dus, wilden de vissers van Oostende zich met geweld verzetten tegen het ontladen van een Engelsche sloep, die vis kwam verkopen in de mijn der stad. Men mag niet vergeten dat het aan de Belgische vissers verboden is zich in het Nauw van Kales of in de Engelsche wateren te begeven, terwijl de Engelsen en de Fransen in de Belgische wateren mogen vissen. Het duurde niet lang. De burgerwacht kwam op de kaaien der haven, legde aan op de muitelingen en schoot, onder de kreten van afschuw der vrouwen en kinderen. Enige vissers rolden op den bodem van hun vaartuigen, de enen dood, de anderen gekwetst. 's Anderendaags verschenen medelijdende artikels in de dagbladen. En het was alles. De vissers moesten buigen. Zij staken weer in zee, om op hunne broze vaartuigen de woede van den oceaan te trotseeren, die toch nog minder verschrikkelijk is dan de onderdrukking der kapitalisten.

Zij werden weer zacht, gelaten en verduldig, evenals de andere vissers der kust, zonder nog een enkel gevoel van opstand tegen de tergende pracht der weelderige hotels van den zeedijk. Het zijn zulke goede Christenen! Leert hun godsdienst niet, een ellendig bestaan als een gave Gods te aanvaarden? Ook heeft het Gouvernement er nooit aan gedacht ten voordele der vissers wetten af te kondigen. Geen enkele der wetten, sedert 1887 gestemd, is op hen toepasselijk. Men mag hun loon stelen, zij mogen het slachtoffer zijn van werkongevallen, hun sloep mag zinken, ze tot ellende doemend, de wet komt nooit tussen. Wanneer zij oud geworden zijn, hebben zij zelfs geen recht op het armzalig pensioen van 65 franken!

Welke les voor de arbeiders! Het katholiek Gouvernement zegt: ‘Wanneer gij u verzet, wanneer gij in werkstaking gaat, wanneer gij u inricht, wanneer gij machtig wordt, zal ik u vrezen en wetten maken tot uw voordeel. Wanneer gij echter zeer braaf zijt, wanneer gij getrouw de raadgevingen der priesters volgt, wanneer gij u lijdzaam onderwerpt aan de eisen der patroons, wanneer gij zwak en verdeeld blijft, dan laat ik u over aan al de wisselvalligheden, aan al de ellenden, aan de onzekerheid van het leven der werklieden. Kiest!’

Wij bevinden ons op het dorp De Panne. De zon gaat in de zee verdwijnen. Haar stralen vergulden de golven, die schitteren als gloeiend metaal. De hemel en het water vertonen wonderbaar geschakeerde tinten, die tot in het oneindige verschillen. Het schouwspel is groots en stemt tot rusten.

Sloepen liggen achteloos op het zand gestrand. Zij zijn zeer klein. Het zijn de kleinste vissersboten der kust.

Een bark nadert. Drie mannen verlaten ze, en maken ze met een groten kabel aan het zand vast. Zij bevinden zich tot aan de borst in het water; het werk is lastig en vordert traag. Eindelijk is het vaartuig gestrand. Men ontscheept de vis in hoge manden. Een vrouw en twee jonge meisjes, die hier tijdelijk verblijven, houden een oude visser staan, en vragen de vis te zien. De man zet zijn mand neer en spreidt zijn waar ten toon. De vrouw dingt af. De man tiert, vloekt gelijk een voerman, maar eindigt toch den aangeboden prijs te aanvaarden. Onder het loslaten van herhaalde godverdom, tast hij in zijn broekzak, om op vijf franken terug te geven; met enige geldstukken haalt hij een rozenkrans te voorschijn, die op het zand valt.....

Intussen heeft een jonge visser van een vijftiental jaren zich rustig ontkleed, en zich ontdaan van zijne doornatte broek; daarna komt hij, onbewust schaamteloos, met naakte benen naast de vrouw staan, om alles van dichter bij te kunnen volgen. En daar wij allen beginnen te lachen, beziet hij ons zeer verwonderd, zonder ons te begrijpen.

Wij richten ons naar het gestrande schip en klauteren er in. Het is weinig langer dan tien meter, en drie meter en half breed. In een der hoeken is een plaats behouden, waar de vissers op strozakken rusten. Er is hoogstens ruimte voor vier mannen, maar gedurende de haringvangst slapen zij er soms met tien. Ik vraag aan den visser welke de gemiddelde waarde een visserssloep is.

- Zes duizend frank, antwoordt hij mij. De boot kost drie duizend frank, maar vergt drie duizend frank onderhoud. Hij kan gedurende 15 jaren dienst doen. Hadden wij een toevluchtshaven, hij zou dubbel lang kunnen duren. Wanneer het nu slecht weer is, wordt onze bark dikwijls op de kust teruggeworpen. Iedere maal zijn het averijen, van wie herstelling soms veel geld kost. Bij gebrek aan toevluchtshaven, verliezen wij voorzeker twee honderd frank per jaar.

- Hoeveel schepen zijn er op De Panne?

- Een honderdtal.... Wanneer de boot op het zand geworpen is, kost het ons een ongelooflijke moeite hem weder vlot te krijgen. Het is ten gevolge van dit werk dat de vissers de breuken hebben, waaraan 50 % aan lijden. Daarbij moet men tot aan de borst in het water staan. Ja, de zee is hard voor hen die er moeten van leven. Bij ons zult gij niet veel grijsaards vinden.

- Welke soort vis vangt gij?

- De tong, de bot, de rog, de kabeljauw, de schelvis, de wijting, enz. Van oktober tot december houden wij ons vooral met het vissen van haring en sardienen bezig. Maar voor De Panne is de bijzonderste nijverheid de garnaalvisscherij. Men verkoopt jaarlijks voor meer dan 200,000 frank dezer schaaldieren. Wij voorzien vooral de Parijsche markt.

- Welk is uw deel dezer 200,000 frank?

- Het grootste deel gaat bij de tussenpersonen, die spoedig rijk zijn. Al de vissers van De Panne verkopen hun garnalen aan twee handelaars, die ons betalen wat hun goeddunkt. Wat wilt gij dat wij met onze koopwaar doen, indien zij ze weigeren? Iederen vrijdag worden wij betaald, een week na de levering. De telegrammen die uit Parijs naar hier gezonden worden, zijn in cijferschrift. Wij weten niet aan welken prijs onze vangst op de Parijse markt verkocht werd.

Onze garnalen worden gezift door een teems, waarvan de openingen 8 millimeters diameter hebben. Hetgene er door valt - het zijn al de garnalen die niet zo dik zijn als de pink - wordt als afval beschouwd. Deze afval wordt ons niet betaald, maar toch door de handelaars behouden. Voor ons eigen gezin kunnen wij zelfs geen twee of drie kilogram der vangst nemen.

- En is de afval belangrijk?

- 30 kilogram op 100! Dit jaar is de haringvangst zeer overvloedig geweest. Wat de sardienen betreft, wij vangen er soms zoveel, dat wij verplicht zijn ze aan de pachters te verkopen als landvette, tegen 50 centiem de 50 kilogram!

- Hoeveel dagen blijft gij in zee?

- Wij vertrekken den maandag, om den zaterdag terug te keren. Wanneer wij onze waar willen verkopen, lopen wij eene haven binnen: te Duinkerken, te Nieuwpoort, te Oostende, te Blankenberge of te Vlissingen. Wij nemen brood, boter, en ook soms vlees mee, voor een gehele week. Gewoonlijk eten wij vis.

- Zijn er hier IJslandse vissers?

- Jawel, een twintigtal vissers van De Panne trekken ieder jaar, van maart tot september, op de kabeljauwvangst. Zij moeten een zekere som betalen om zich te kunnen inschepen, en soms hebben zij niet genoeg gewonnen om het geleende geld terug te geven. Wanneer de vangst goed is kunnen zij tot 600 frank winnen.

- En hoeveel winnen wekelijks de vissers der kust?

- Dat verschilt zeer veel. Voor iedere sloep zijn er gewoonlijk 4 vissers en een helper, jongeling van 14 of 15 jaar oud. Wij hebben weken, dat wij 150 en 180 frank te verdelen hebben; andere weken brengen slechts 30 tot 40 frank op. Van deze som moet genomen worden: ⅕ voor de aflossing en het onderhoud van den boot, 4 of 5 frank aan den eigenaar te betalen voor beheerkosten, herstellingen, olie, teer, enz. Ik zou geen gemiddeld cijfer kunnen vaststellen. Het moet verschillen tusschen 10 en 20 frank per week.

- Zijn de vissers geleerd?

- Enkelen. Op honderd zijn er voorzeker vijftig, die lezen noch schrijven kunnen.

- En wat lezen de geleerde vissers?

- Romans van Conscience, die zij dikwijls aan boord meenemen. In een hotel is er een bibliotheek, die door de liberalen bijzonder voor hen werd ingericht. Deze boekerij wordt nog al druk bezocht.

- Voor wie stemmen de vissers op de kiezingen?

- Voor de kandidaten die door den pastoor worden aangeduid.

- Houden zij zich niet met politiek bezig?

- O neen! de politiek is voor de rijke en geleerde personen!

- Gij zijt nochtans ook kiezer. Weet gij te gevolge welker gebeurtenissen het kiesrecht aan de werklieden werd toegekend?

- Neen.

- Hoe! gij weet niet dat werkstakingen geweldige betogingen, een revolutionnaire beweging, in 1893 tot het meervoudig stemrecht geleid hebben?

- Neen, nooit heb ik hiervan horen spreken.

Wij aanzagen elkander, verstomd. Later nam ik inlichtingen op het dorp, en ik verkreeg de overtuiging dat de gebeurtenissen van 1893 inderdaad volledig onbekend zijn aan de vissers van De Panne. Welke verschrikkelijke onwetendheid, daar waar de klerikalen als onbetwiste meesters regeeren!

Wij namen afscheid van den visser en gingen de kleine huisjes bezoeken die in de duinen gebouwd zijn. Het dorp telt ongeveer 800 visschers op eene bevolking van 1800 inwoners.

Wij traden een herberg binnen; zij was vol verbruikers, die rustig koutten onder het roken hunner pijp. De herbergier, ook barbier, was bezig met scheren. Boven de toonbank hing een prent, waarop een groot oog geschilderd was; daaronder de leus: ‘God ziet u. - Hier vloekt men niet.’

Op mijne omreis door Vlaanderen, heb ik dit oog menigmaal ontmoet. Ik had het gezien in de herbergen van Seveneecken, van Hamme, van Zele, in de omstreken van Oudenaarde, van Kortrijk, van Tielt, overal waar de arbeiders zich soms verenigen, den zondag, om een uur rust en vergetelheid te vinden. En ik zegde tot mij zelf: ‘O God, wat doet gij hier? Waarom niet liever uw tegenwoordigheid herinnerd aan de kasteelheren, aan de eigenaars, aan de nijveraars, aan de bestuurders, aan de ministers, aan allen die de armen uitzuigen, van hun werk leven, en ze in onderdrukking houden? Waarom de bisschoppen en priesters, die zich van uwen naam bedienen om een stelsel vol onrechtvaardigheden staande te houden, niet met straf bedreigd? Waarom moet de ongelukkige alleen, steeds dit visioen der hel voor ogen hebben? Is het mogelijk dat gij er kunt aan denken, zij die hun leven zonder geluk en zonder vreugde, in den arbeid en in het lijden slijten, met uwe straffen te bedreigen? Is dat de goddelijke rechtvaardigheid? Zou zij lager staan dan onze armzalige, menselijke gerechtigheid! En wat kan het u maken, o God, gij die men zo groot en zo machtig beweert, wanneer een vloek, een flauwe kreet van woede of van verzet aan een arme boer, aan een arme werkman van Vlaanderen ontsnapt?

O God, ik begrijp u niet!