Pannemannen

Pannemannen – De Buren van Jean Bart

Bij onze Noordzeevissers was er vroeger steeds een tikkeltje minachting en zin voor spot, tegenover de beoefenaars van dezelfde “stiel” in de andere dorpen of steden. Dit is nu, anno 2008 ook lichtelijk te begrijpen in een tijd toen de verbindingen tussen onze verschillende vissersdorpen bijna onbestaande waren en toen de bewoners van bijna elk vissersdorp eerder vreemdelingen waren in de ogen van d'andere gemeenschap. Voor de mensen van “ ’t steedje” waren die van Oostende “Oostendsche Ploaten” en die van Heist “Heiste-keuns”, zelf droegen ze hun spotnaam van “Blankenbergsche Mussels”

Het kaken bestond erin dat de vis, direct na de vangst werd opengesneden, van alle ingewanden werd ontdaan en gezouten opgelegd werd in vaatjes. Op die manier kon men de verduurzaamde haring gedurende langere tijd bewaren en tevens over verre afstanden vervoeren. Gedurende de zes voorgaande eeuwen, toen men om verse voedingswaren te bewaren géén enkele andere werkwijzen kende dan zouten en roken, was de haring die in onze contreien overvloedig voorkwam niet alleen een zeer kostbaar en erg gegeerd voedingsmiddel maar tevens een belangrijk handelsartikel.

Omstreeks het einde van de 16de eeuw komt de haringvisserij in onze kustgemeenten in grote moeilijkheden als gevolg van de Godsdienstoorlog tussen Spanje en Nederland. De grote Vlaamse bloeiperiode was voorbij en de haringvisserij kwam bijgevolg tot volle ontwikkeling in Nederland die de handel volledig inpalmden. Na een lange periode van inactiviteit en verwaarlozing, bloeide in de veertiger en vijftiger jaren van de 19e eeuw de haringvangst aan onze Noordzeekust weer volledig op en namen ook onze Pannevissers actief deel aan de haringvangst

Noormannen ??............... Pannemannen !!

Educatieve oude schoolplaat van een Vlissingse haringschuit

Panneman! Pannepot ! Doodskiste ! Met je gelapte zeilen en je versleten touwen. Een felle bries waait uit het Westen, hoe geraak je nog thuis ? Ga je heel de nacht kruisen (1) tegen de wind op ? Of ga je, tegen dat de avond valt naar Oostende binnenvluchten, waar ze vier frank vragen om je weer buiten te slepen enne…. Armoede is troef. Je zult blij zijn dat je ’t nauwe gat van Blankenberge kunt passen. De oude stakkers op ’t staketsel, die stiekem hopen een zootje vis te verdienen met je binnen te trekken zal je niet zien staan.

Je hebt riemen aan boord en je stugge vissers zullen hun hart uit hun bonkige lijf duwen om je naar binnen te roeien. Eenmaal je daar veilig en wel aan de steiger gemeerd ligt en je garnalen een “klute” (2) duurder verkocht hebt dan in De Panne, zal je volk, met hun muts op zijn neus, hun kin in hun halsdoek en hun handen in hun broekzakken, starzwijgend, de stille straten van ’t steedje door het kletsen van hun kloefen doen opschrikken… en de kleine kinderen bang maken.

De Pannemans zijn in ’t steedje!... Dergelijke gedachtegang doet me onwillekeurig denken aan een invasie van de eens zo gevreesde Noormannen.

Doch afgezien van wat die van de Oostkust er ook mochten van denken, was de “Panneschuit” een stevig vaartuig dat volledig uit dikke olmen planken gebouwd werd. Eigenlijk was het een “logger” die kwa bouw nauw verwant was met de franse “lougre boulonnais”, wat voor onze Westhoekvissers door de nabijheid van Frankrijk te begrijpen valt.

In de maanden oktober en november werd er op “volle” haring gevist, waarmee men bedoelde dat de vis nog geen “kuit geschoten” heeft. Onze vissers wisten uit ervaring dat de haringen in dichte scholen van ettelijke honderdduizenden stuks door de zee trokken en dat die scholen op bepaalde tijdstippen van het jaar met stellige zekerheid in een bepaalde streek van de Noordzee kunnen aangetroffen worden.

Wat men ook wist was dat de nachtelijke duisternis veel gunstiger was voor de vangst dan het daglicht, bij donkere nachten en zacht weer zwemt de haring dicht bij de oppervlakte, bij maneschijn en koud weer trekt hij dan weer dieper. De westenwind en zuidwestenwind, die in de vissersmond de “binnenwinden” genoemd werden dreven de haringscholen naar de wal. De noorden- en oostenwind verjaagden de haring naar diepe wateren en werden daarom “haringbezems” genoemd.Dat onze loze vissertjes met heel wat wetenschap gewapend een vistuig wisten te ontwerpen waarin de haringen in massa moesten terecht komen ligt voor de hand. Dat vistuig bestond uit een rij netten van nagenoeg 9 meter breed op 4 meter hoog, de korte zijden werden aan elkaar gebonden en vormden zo met hun 50 à 80 stuks een lang gordijn, in visserstaal een “beeg” genoemd, dat loodrecht in het water opgehangen werd. Het net werd gedragen door boeien of tonnetjes waaraan het door touwen verbonden was. Op die wijze kon men het net op de gewenste diepte houden. Om het gewicht dat de boeien moesten dragen, te verlichten, was de bovenrand van de beeg, de vlootlijn, met stukken kurk bezet. Boven de netten liep de “opreep”, een lange kabel die van het ene uiteinde naar het andere liep en die stukken nog steviger bijeen hield. De onderkant van het net werd opgerold om het vistuig te verzwaren, deze eigenaardige worst noemden de vissers een “klaks”.

Franse lougre gezien op de stuurboordzijde

Haringnet of “beeg”

De Panneschuit was 35 voet (3) lang, 14 breed en 5 ½ hol. De buitenkant was van karveelwerk en duchtig zwart geteerd, Oostendse kwatongen beweerden destijds dat deze praktijk eerder zijn oorsprong vond in de gierigheid van de pannese vissers om géén verf te moeten aanschaffen. De boeg was eerder rond dan scherp en achteraan eindigde de romp op een brede spiegel. Van alle Westkustschuiten hadden alleen de vissers van Nieuwpoort een haven in de IJzermonding waarin ze konden drijven. De schuiten van De Panne, Koksijde en Oostduinkerke gingen op het strand zitten, hoewel die een kiel hadden konden die vaartuigen stranden zonder enige schade op te lopen. Dit was zonder meer te danken aan de vernuftige uitbouw van de bodem waarbij de eerste “gangen” langs beide zijden van de kiel nagenoeg waterpas lagen, waardoor de schuiten vrij recht op het zand zaten. “Gangen” zijn de planken van de buitenhuid, waarbij de eerste plank (gang) in een inkeping in de kielbalk past.

Eenmaal de Panneschuit op de gunstig geachte visplek was aangekomen werden de netten, die in de put opgestapeld lagen, over boord gelaten. Teneinde te voorkomen dat het zeer lange netwerk in de war zou geraken, moest dat uitzetten tamelijk vlug in zijn werk gaan. De Pannepot moest voldoende vaart hebben en voer met alle zeilen gehesen voor de wind of met halve wind, bij gebrek aan voldoende wind moest er geroeid worden. Als uiteindelijk de ganse beeg op haar plaats stond, liet men ze met de stroom meedrijven. Op de boot werden, met uitzondering van de druil, alle zeilen gestreken en liet het schip, met zijn kop in de wind, zich met het net meedrijven. Een uiteinde van de “opreep” lag aan de boot vast. Gezien er vooral gedurende de nacht op haring gevist werd, was het dus bij valavond dat de “beeg” werd uitgezet. Het netwerk werd pas bij het aanbreken van het ochtendgloren terug ingehaald. Eenmaal het net aan boord werden de haringen uit het net geschud en om de haringen vers aan de markt te brengen zeilden de schuiten terug naar de wal.

Panneschuit omstreeks 1904 gezien op de spiegel met druilmast

Panneschuit P 41

Onder volle zeilen vertoonden de Panneschuiten een eigenaardig silhouet. De drie masten die konden gestreken worden stonden slecht en recht, en vervaardigd van betrekkelijk licht rondhout. De grote mast verhief zich pal midscheeps, de fokkenmast stond tegen de voorsteven en de druilmast stond tegen de spiegel in een gat dat in het “luiaardsbankje” geboord was. Dat “luiaardsbankje” was een plank die tegen de binnenzijde van de spiegel getimmerd was en die de stuurman toeliet een zitje te nemen als de schuit, bij effen zee, op haar kor lag te trekken. Terwijl de niets vermoedende vissen gedurende een paar uren de wijd gapende muil van het sleepnet binnen zwommen, konden de vissers even verpozen. Aan de grote mast was een vierhoekig zeil gehesen met daarboven een topzeil. Een tweede zeil ging aan de fokkenmast, door een gat in de verschansing vlak naast de voorsteven, voer het kluifhout dat de kluiver droeg. Aan de druilmast ging een ander driehoekig zeil, de druil, dat bij middel van een uitlegger gespannen werd. Dit rondhout ging door een gat in de spiegel en rustte op 't luiaardsbankje. Aanvankelijk was de Panneschuit een open vaartuig met een put in het midden, een roef tegen de boeg en een kleiner overdekt gedeelte tegen de spiegel aan dat men de hel noemde. Om het sleepnet aan boord te kunnen halen stond op de Panneschuit, achteraan in de put een windas die men “trullie” (4) noemde. Dit was niets meer dan een houten rol die waterpas tussen twee staanders, door middel van twee krukken draaide en waar de kabel om werd gewonden. Later werden de grote Panneschuiten van een doorlopend dek voorzien, terwijl de oude razeilen door gaffelzeilen vervangen werden.

Zo ging het er op de Panneschuiten in het haringseizoen aan toe, en elk jaargetijde bracht zijn eigen bedrijvigheid mee, de kabeljauwvangst, de sprotvangst, garnaalvangst en de vaart op verse vis, pladijs en tong. Vissers van De Panne, sombere, zwijgzame Pannemannen, hoe hebben uw opeenvolgende geslachten wel gewrocht en gezwoegd op hun pekzwarte schuiten. Aleer het tenger lijf van uw jongens tegen de vermoeienissen van de zware karwei bestand was moesten ze mee in zee. Jaar uit, jaar in heb je geslaafd met stagvleet, stoknet, tongnet en beeg, tussen twee vaarten in ging je wroeten op je schamele duinakkertje want je was visser en boer! Zo kon je met roggebrood, patatten en waardeloze vis je vege lijf in leven houden en elke moeizaam gewonnen stuiver bij de andere leggen. Niets liet je los, tenzij de rook uit de schouw. Jij taaie zwoeger en spreekwoordelijke gierigaard – je weet wel welke lelijke en zéér onterechte naam ze je in Oostende wegens je schraapzucht gaven. Je liet niet af tot je krom en stram gewrocht nog enkel goed was om, netten te breien, naar zee te turen als het lelijk weer was of om je voeten te warmen op de glimmende asbak van de ronkende Vlaamse stoof.

De kleinere bootjes van de Westkust, garnaalvangers, droegen hun oude zeilen tot het eind van hun bestaan.

Panneschuit – Type 1 met “put” ofte “Pannepot” (5)

Naast de gewone vangsten aan verse vis, beoefenden de Pannenaars ook druk de haringvisserij die echter een seizoensvangst was. Uit aloude oorkonden blijkt dat al in de 12-de eeuw te Luik een florerende handel in gezouten haring gedreven werd, waaruit duidelijk blijkt dat de Vlaamse vissers zich van oudsher al op de haringvangst toelegden. Hoewel Gillis Beukels, een visser uit Hughevliet een vissersdorp uit de Zwinstreek, omstreeks 1400 de bedenker van het “kaken” was werd deze uitvinding grotendeels door de Vlaamse vissers in de praktijk omgezet. Het oudste bekende document, waarin over de rol van BEUKELS bij het haringkaken gehandeld wordt, zou van 1483 stammen. Het is een Oostendse memorie”, waarin te lezen staat:

"'t En is boven 80 jaren leden, of daer omtrent, dat men de coopmanscepe van den harijnc te kakene begonste te doene in Vlaendren, want eenen genoemt Gillis Beukels van Hughenvliete en de eenen Jacob Kien van Oostende, waeren deghene die eerst den caecharync in 't zee maekten ende hier in 't landt brochten".

Op grond van deze memorie mag men naar mijn mening wel aannemen dat het kaken van haring tegen het einde van de 14e eeuw voor het eerst in Vlaanderen werd toegepast. In volgende afleveringen m.b.t. de haringvisserij komen we uitvoerig op deze en andere praktijken terug.

Wellicht had je nog aan boord van de IJslandvaarders gediend, toen de “armateurs” van Grevelingen en Duinkerken naar Adinkerke kwamen om vissers aan te monsteren. Voor die verre vervaarlijke tochten naar de noordelijke zeeën had men mannen nodig, die handen aan hun lijf hadden en die zich door zware tempeesten en ijzig striemende stormen niet van de wijs lieten brengen.

PANNEMANNEN…..waren zij niet die afstammelingen van de roekeloze zeebonken van onze Westkust die destijds onder die grote duinkerksen kaper, Jean Bart, hadden gestreden ??

Verklaringen:

1- kruisen : laveren

2- klute : 10 centiem

3- voet : engelse lengtemaat zijnde 30,5 cm

4- trullie : verbasterde term van het franse woord “treuil”

5- Afbeelding "Nationaal Visserij Museum te Oostduinkerke" : www.visserijmuseum.be