Henk van der Heijden en Miep van der Velde ontmoetten elkaar vlak voor de zomer van 1939, op 5 juni om precies te zijn. Miep was net 17, Henk nog geen 23. Miep schrijft over deze ontmoeting kort in haar (eerste) dagboek. Aanleiding is de Dietsche beweging, schakel Mieps leraar klassieke talen Hub. Cuypers. De volgende dag ziet ze hem blijkbaar weer, nu op de Prinsengracht in Amsterdam.
Rond Kerst 1939 maakten Henk en Miep wederzijds de eerste avances. Miep wordt stapelverliefd. Bijna heel haar tweede dagboek (1940-1941) gaat over Henk. Op 18 jan. 1940 schrijft ze:
Het was middag op de dag, mijn jas hing open, de zon scheen op mijn haar; op de Prinsengracht stonden wij en de avond tevoren had ik hem voor het eerst gesproken. Ik heb het geschreven in mijn verzenboekje en dat was waarachtig: En plotseling is het gekomen./ Wij stonden op de gracht./ Nu moet ik in alles gelooven, lief/ De zegening viel van boven, lief,/ Maar enkel daar jij lacht.
Toch gebeurt er niet veel, Henk zit immers eerst in de oorlog, daarna in Berlijn. Ze schrijven elkaar wel maar niet vaak. Wel denkt Miep voortdurend aan hem. Wat ze voor hem heeft gevoeld (voelt), zo schrijft ze, voelt ze nooit voor anderen.
Pas in 1942 komt de verandering. De aanleiding is vermoedelijk een toevallige ontmoeting in Haarlem op 10 mei 1942. 'Het woord toeval,' schrijft Henk in een brief, 'is toch eigenlijk een idiote uitvinding van de menschen.' Vanaf dat moment gaat het snel. Nog voordat Henk in augustus naar de Junkerschule in Bad Tölz vertrekt, besluiten ze te trouwen, in het najaar van 1942 zoeken ze de benodigde papieren bij elkaar en een jaar na die toevallige herontmoeting trouwen ze ook inderdaad.
Helaas voor Henk en Marie betekent getrouwd zijn niet hetzelfde als samenwonen. Dat doen ze tot de zomer van 1953, dus in de tien jaar die volgen op de huwelijkssluiting, slechts sporadisch, namelijk:
in augustus-sept 1943 in Bad Tölz. Nou ja samenwonen? Miep zit in een pension
tussen maart/april en sept. 1944 in Wassenaar
en in 1948-1949 gedurende een onbekend aantal maanden in Antwerpen
In 1953 komt Henk uit de gevangenis en kan de grote droom eindelijk beginnen. Maar spoedig blijkt dat er van die droom niet veel meer over is en na nog een jaar of acht doormodderen, neemt Henk de benen. Dat gebeurt in het voorjaar van 1963. In al die tijd zijn er wel zes kinderen gemaakt, de oudste is op dat moment net achttien, de jongsten (een tweeling) zijn bijna 2.
Van de liefde tussen Henk en Miep getuigen duizenden brieven. Begrijpelijk, beiden waren schrijvers en, als ze maar even konden, schreven elkaar ook. Het merendeel van deze brieven valt onder de categorie gesublimeerde seks, romantisch verlangen of een variant daarvan en is voor derden niet de moeite waard. Maar te midden van al die persoonlijke zaken staat ook heel wat informatie. Veel daarvan is temeer interessant omdat een zeer groot deel van dergelijke informatie door de betrokkenen zelf of hun kinderen na de oorlog vernietigd is. Dat gebeurt wellicht ook met de brieven van Henk en Marie maar op deze plek is daarvan dan toch op zijn minst een deel gered.
Vanuit Mieps perspectief
Het dagboek dat Miep bijhield tussen januari 1940 en februari 1942 - vol lacunes en in fotokopie regelmatig onleesbaar - is één lange liefdesverklaring aan de man die zij uiteindelijk zou trouwen, mijn vader dus. Hetzelfde geldt de meeste gedichten die zij in die jaren schreef, evenals de nooit gepubliceerde roman waar ze op dat moment aan werkte, De wind is west.
De eerste jaren - ja jaren! - van het liefdesgetouwtrek tussen mijn ouders zijn, zeker voor mijn moeder, niet gemakkelijk geweest. Want nadat Miep in de herfst van 1939 voor het eerst verliefd was geworden, werd ze voorlopig vooral teleurgesteld. ‘Mijn liefde was de droom,’ schrijft ze in haar dagboek, meteen na de bekentenis van haar eerste verliefdheid, ‘en Henk is de werkelijkheid’. Het is een thema waarop ze keer op keer terugkomt en waarover ze in haar eersteling, Alléén geluk!, ook nadrukkelijk zou schrijven: dat voorstelling en verlangen het steeds weer verliezen van de feiten. Die feiten waren simpel: eerst had mijn vader geen tijd omdat hij gemobiliseerd was, toen hij had geen tijd omdat het oorlog was, vervolgens probeerde hij in het nieuwe Nederland een bliksemcarrière te maken, toen dat niet lukte vertrok hij naar Duitsland, om vandaar pas in de zomer 1941, bijna twee jaar nadat mijn moeder op hem verliefd was geworden, terug te keren. Ondertussen zagen de twee elkaar wel eens, schreven af en toe een briefje, misschien was er ergens een gestolen kusje maar veel meer betekende het allemaal niet. Des te groter waren verlangen én wanhoop van mijn moeder.
Henk, jij was zoo groot en zoo sterk, je ogen waren zoo donker in mij, en je lach… Maar jij, o jij bent zo dapper en zoo roekeloos. Gevaar is geen gevaar, rust is gevaar. En ik weet niet hoe mijn hart kloppen zal, wanneer ik je weerzie, ook niet waarom ik elke avond voor je bid, het meest voor jou, en mijn beschermheilige vraag, ons tot elkander te voeren.
Miep was nog geen achttien toen ze dit schreef. Dat moet erbij gezegd
Hereniging
Kort voor Mieps dood hebben mijn ouders elkaar een paar keer gezien. Ik was er vanzelfsprekend niet bij maar had de ontmoetingen wel geregeld. Naderhand kon ik niet nalaten me te verbeelden hoe het gegaan was. Ik beschreef dat in een verhaal, gepubliceerd in de bundel Het bejaardenoffensief uit 2002. Dat verhaal staat hieronder.
De Telegraaf van 7 juli 1942