Over Moens is veel informatie te vinden, in DBNL, in de Encyclopedie van de Vlaamse Beweging en vanzelfsprekend op Wikipedia. Een fascinerende figuur.
Moens hoort tot de, althans in Nederland, onbekende en vergeten figuren die onlosmakelijk deel uitmaken van het katholieke, fascistoïde wereldje waarin mijn ouders in de jaren 30, 40 en misschien ook nog wel lang daarna verkeerden. Vergelijkbare figuren zijn Wouter Lutie en Carlos van Sante.
Henk leerde Wies Moens kennen via het Verdinaso, althans als schrijver, Nog niet in persoon. Moens was voor hem een van degenen die geleerd hadden wat het betekent om je, tegen de stroom in, in te zetten voor je vaderland. Dat is tenslotte wat hij ook wilde, en deed. In zijn autobiografie schrijft hij:
Wij leerden er [in het Verdinaso, in Vlaanderen, halverwege de jaren 30] mensen kennen die voor het nationaal besef hadden geleden en er nog dagelijks vol geestdrift en overgave voor streden. Wij ontdekten er de roman als strijdmiddel, zoals 'De Leeuw van Vlaanderen', de poëzie als middel van nationaal verzet en het lied als uiting van nationale geest. Vlaanderen had de Eerste Wereldoorlog meegemaakt en had daar in nood en dood het bijkomstige en het onbenullige van zich leren afschudden, leren werken en leven voor ideële waarden met wegcijfering van klein eigenbelang. 'Hier liggen hun lijken als zaden in het zand. Hoop op de oogst o Vlaanderenland'. Dit was taal die ons aanstond evenals de toren met de leus 'Alles voor Vlaanderen, Vlaanderen voor Christus'. Wij lazen Wies Moens met wie ik later in bitterder dagen bevriend raakte en wij lazen Rodenbach, Gezelle en Cyriel Verschaeve. Dit Vlaanderen was een schokkende, maar ook in zekere zin een bevrijdende ervaring voor jonge noord-Nederlandse studenten en wij kregen behoefte om iets te doen, iets te wagen en iets te offeren voor het vaderland waartoe wij behoorden...
Later, in Scheveningse gevangenschap, leerde Henk Moens ook persoonlijk kennen. Hoe hij daar terechtkwam, staat hieronder. Over die kennismaking schrijft Henk:
Wies Moens [...] schreef voor mij op 1 januari 1950 op een ansichtkaart met een mannenportret van Rubens: 'Aan mijn nieuwe vriend Henk van der Heijden, met oprechte nieuwjaarswensen'. En hij voegde er een citaat aan toe uit zijn dichtbundel Golfslag :
'Een kamper is de man: hij valt en staat weer op.
Geschonden schrijdt de mensch naar 't einde toe;
Zijn winst is wijsheid, diep in 't donker hart'.
Met Kerstmis 1949, toen hij pas enkele maanden opnieuw gevangen zat, gaf Miep aan Henk de Celbrieven van Wies Moens. Kort daarop schreef Moens daarin een opdracht.
Hoe belangrijk Moens voor Henk is geweest, blijkt ook uit de artikelen die hij in de oorlog schreef zoals Politieke vraagstukken van onzen strijd. Zie bijgaand citaat, een combinatie van nationalisme, romantiek en reactionair gedachtengoed. Ook Miep citeert Moens overigens, onder meer in een opstel over Volksche letterkunde.
Moens over zijn verblijf in de Scheveningse strafgevangenis
Daar ik in Nederland zonder verblijfsvergunning was, moest ik ook daar ondergedoken leven. Ik vond werk in Heerlen bij de uitgeverij Winants. Maar op een goeie dag werd daar een medewerker de laan uitgestuurd en die is dan uit wraak aan de politie gaan signaleren dat er bij Winants iemand werkte die daar niet mocht zitten. Op een middag - mijn vrouw was juist op bezoek -, is de politie me komen halen en bracht mij naar de arrestantenkamer in Heerlen [...] Na drie of vier dagen werd ik vrijgelaten want de prokureur in Den Bosch had gezegd dat er niets te doen viel, aangezien België mijn uitlevering niet vroeg [...] Enkele dagen later werd ik naar het gerechtshof in Den Bosch gebracht en daar las de griffier een stuk voor, waaruit bleek dat ik toch aangehouden moest worden. Ze hebben me dan overgebracht naar de celbarakken in Scheveningen waar ik vier à vijf maanden heb gezeten, tot aan mijn proces.