code van deze pagina
Van onderstaande tekst staat in Over de rand laait vuur een eerdere versie, vanzelfsprekend zonder links en zonder latere aanvullingen.
Het boek over mijn ouders is niet mijn eerste boek over de Tweede Wereldoorlog en alles wat daarmee samenhangt. In die andere boeken, met name in Grijs verleden uit 2001, Dat nooit meer van tien jaar later en Kinderen van foute ouders uit 2014, staat een massa aan informatie, literatuur en noten. Zij vormen de achtergrond van alles wat ook in het boek en op deze website staat. Herhalen is zinloos. Voor dit boek heb ik nog wel meer en andere algemene literatuur geraadpleegd, met name over deelonderwerpen als het Verdinaso, de luchtmacht in de meidagen van 1940, de Waffen-SS, het Kaukasusfront, de oorlog in Kroatië en de naoorlogse rechtspleging. Die literatuur wordt hieronder en op de betreffende plekken vermeld. Maar in het algemeen is het voor dit boek gebruikte materiaal hetzelfde als dat van eerdere boeken.
Over de rand laait vuur vertelt een persoonlijk verhaal. Historische literatuur biedt daarvoor niet meer dan een kader. Vandaar dat ik eerst wat meer moet zeggen over het materiaal dat ik speciaal voor dit boek gebruikt heb. Dat is om te beginnen alles wat ik vond in de kist en daarvan kopieerde (zie het laatste hoofdstuk van het boek). Van datgene daarvan wat zuiver privézaken betreft, met name de liefde tussen en het verdriet van mijn ouders, heb ik weinig gebruikt. Zo belangrijk of interessant is dat ook niet. Van het materiaal daarentegen dat verwijst naar de omgeving, historische ervaringen en mentaliteit van mijn ouders, heb ik zoveel mogelijk gebruikt. Ik had vergelijkbaar materiaal ook wel in dagboeken en brieven van anderen kunnen vinden (en heb dat in enkele gevallen ook wel gedaan) maar dat was vanzelfsprekend niet de bedoeling. Het boek gaat over mijn ouders, hun variant van een levensvorm die ook anderen gekend hebben. Een verwijzing naar het betreffende materiaal is in de meeste gevallen niet zinnig (en ook niet mogelijk) omdat het niet openbaar is. In de lopende tekst staat veelal wel waar iets vandaan komt, in de trant van: ‘in een brief van [datum] schrijft Henk...’. Wellicht komt een deel van dat materiaal nog wel eens in een openbaar archief. De tijd moet leren wat wijs en verstandig is. Ondertussen staat een en ander wel al op deze website.
Een tweede belangrijke bron bestaat uit datgene wat enkele van mijn familieleden geschreven hebben en ikzelf me herinner. Van deze bronnen is de autobiografie die mijn vader op mijn verzoek schreef, de belangrijkste, zij het niet altijd de meest betrouwbare. De tweede versie hiervan is op de website compleet opgenomen. Ik heb daaruit alleen spel- en schrijffouten weggehaald.
Een derde bron is het vele dat ik in archieven in binnen- en buitenland gevonden heb. Dat is vooral zo veel omdat het leven van ‘mensen die fout zijn geweest’ na de oorlog uitvoerig onderzocht en gedocumenteerd is. Met name het Centraal Archief Bijzonder Rechtspleging (CABR), gelegen bij het Nationaal Archief in Den Haag, puilt ervan uit. Maar ook op het NIOD, Instituut voor Oorlogs-, Holocaust en Genocidestudies, het Bundesarchiv in Berlijn/Freiburg en elders (Letterkundig Museum Den Haag, Katholiek Documentatie Centrum Nijmegen) heb ik nogal wat materiaal gevonden.
De vierde bron van dit boek is verwant aan de voorgaande. Mijn ouders en hun vrienden schreven niet alleen, zij publiceerden ook. Vandaar het belang van boeken, artikelen, kranten en tijdschriften, tegenwoordig dankzij de digitalisering en dus in Nederland met name via Delpher in steeds grotere hoeveelheid en steeds gemakkelijker te vinden en te raadplegen. Hierdoor kreeg ik heel wat informatie als het ware in de schoot geworpen.
Tot slot de laatste bron: materiaal van derden. In nogal wat gevallen werd dat mij door de personen zelf of hun erfgenamen toegespeeld, in andere gevallen vond ik het in bovengenoemde archieven. Ook hier speelde het CABR weer een sleutelrol. Ik heb de dossiers van zo goed als alle vrienden en kennissen van mijn ouders in handen gehad en daarin heel veel informatie, soms ook persoonlijke brieven met mijn ouders, gevonden.
Met betrekking tot het eerste deel van dit boek, I. Opmaat, valt er geen bijzondere literatuur te vermelden. Vandaar dat deze verantwoording begint met het tweede deel van dit boek.
II. Vooroorlog
De opmerkelijkste bron over de voorgeschiedenis van mijn ouders is het zogenoemde RuSHa-onderzoek, beschreven in het hoofdstuk Afkomst en kindertijd. Dit onderzoek ligt in het Bundesarchiv in Berlijn (BArch NS2/R 9361-III-75350). Het is bijna in zijn geheel opgenomen op de betreffende pagina op de website.
Over de relatie tussen katholicisme en fascisme bestaat een massa literatuur (voor en tegen). Het is een ongelooflijk lastig maar fascinerend thema. Een paar titels mogen op deze plek niet ongenoemd blijven. Dat geldt om te beginnen de belangrijke studie van Leonard Joosten (Katholieken en fascisme) en wat er geschreven is over alle gedoe in literaire kringen rond tijdschriften als De Gemeenschap en De Nieuwe Gemeenschap (o.a. door Lex van de Haterd in De waarheid hoger dan de leus en door Sjoerd van Faassen e.a. in Roomse ruzie). Ook internationaal is er veel over de relatie tussen katholicisme en fascisme gepubliceerd. Ik noem slechts de verzameling artikelen van Jan Nelis e.a. (Catholicism and fascism in Europe) en een artikel van Matthew Feldman e.a. over klerikaal fascisme tussen de twee wereldoorlogen (‘Clerical Fascism’ in Interwar Europe’).
Goede kaders over de geschiedenis van sociale bewegingen (Studentengilde, Volkshogeschool e.d.) en het fascisme in de jaren dertig zijn te vinden in het boek van Paul Luykx over de De Actie “voor God”, in dat van Peter Selten over katholieke jeugdbewegingen (Het apostolaat der jeugd), in het werk van A.A. de Jonge, met name Crisis en critiek der democratie, en in de studie van Maarten van der Linde en Johan Frieswijk over De volkshogeschool in Nederland. Dit is een verre van uitputtend lijstje. Een recent overzicht over het extreemrechtse gedachtegoed staat in de dissertatie van Willem Huberts (In de ban van een beter verleden).
Twee publicaties verdienen een aparte vermelding. Dat zijn Het horzelnest van Willem Otterspeer over de Leidse universiteit in de oorlog, met daarin een uitvoerig passage over Henk (en een paar kleine onjuistheden) en een verwijzing naar een interessant, ook door mij geraadpleegd Leids archief. Gerelateerd hier gaat een artikel van Arnold Heumakers over Citadel (‘Tegenstrijdig nationalisme’).
Een apart verhaal is het Verdinaso. Ook daarover is veel materiaal. Een onvolledig overzicht staat op deze website. Goede inleidingen over voorman Joris van Severen werden geschreven door medewerkers van het aan hem gewijde studiecentrum (Jaarboek 14, Joris van Severen, zijn persoon, zijn gedachten) en door Pieter Jan Verstraete, Joris van Severen, een biografisch portret.
Op het door Henk aangehangen corporatisme ga ik in het boek nauwelijks in. Het is een lang, ingewikkeld en apart verhaal. Iets meer daarover op deze website.
Een groot deel van de vroegste publicaties van Miep en in mindere mate Henk is digitaal te vinden, veelal via Delpher. Daar staat onder meer het eerste schoolblad waarin Miep schreef (Knoppen) en ook het boek Wat zegt de jeugd ervan? Zoals bij bijna alles wat hier vermeld wordt, is ‘t het handigste eerst op deze website te kijken. Veel van het materiaal waarnaar hier verwezen wordt is daar al te vinden.
III. Oorlog (1940-1942)
Er is veel geschreven over de luchtvaart in de meidagen van 1940. Bijzonder is het boek van J.H. Schuurman over het Vliegveld Bergen tussen 1938 en 1945. Heel leesbaar zijn ook de boeken van betrokkenen als S.J. Postma (Hu-Bo-Be, de strategische VerVa) M.W.J.M Broekmeijer (Alarm... Starten!)en C.C. Küpfer (Vliegers in het vuur). Een goed overzicht biedt F.J. Molenaar, Luchtverdediging in de meidagen van 1940.
Over het Studentenfront bestaat er een scriptie van Machlien Vlasblom (‘Het Nationaal-Socialistisch Studentenfront’), onder meer te vinden op het NIOD.
Een goede studie naar het functioneren van de NSB in de oorlogsjaren ontbreekt vooralsnog. Het wachten is op het laatste deel van de trilogie van Robin te Slaa en Edwin Klijn (1. De NSB. Ontstaan en opkomst en 2. De NSB. Twee werelden botsen). Een goede studie naar de Jeugdstorm ontbreekt eveneens.
Over de nationaalsocialistische manier van denken over recht en staat bestaat veel literatuur. Een recent overzicht is te vinden in Rechtfertigungen des Unrechts van Herlinde Pauer-Studer en Julian Fink. Een fraai overzicht met betrekking tot de situatie in Nederland wordt gegeven in de dissertatie van Derk Venema (Rechters in oorlogstijd). Heel specifiek over Henk (en zijn vriend Harry van Cranenburgh) is een artikel van Corjo Jansen (‘Over de verblinding van twee jonge nationaalsocialistische juristen’). Over Henks belangrijkste inspiratiebron, Carl Schmitt, is een bibliotheek volgeschreven. Het is fascinerend te zien hoe de man in afgelopen tijd opnieuw in de belangstelling is komen te staan.
Een groot deel van de artikelen van Henk over staat en recht is wederom via Delpher te vinden. Henks achternaam werd overigens zowel met -ij als met -y geschreven - dat is belangrijk bij het zoeken. Ook van het werk van Miep is veel in Delpher te vinden. Na haar huwelijk combineerde zij haar meisjesnaam met haar nieuwe achternaam.
Over de Waffen-SS en alles wat daarmee te maken heeft (de Junkerschule bijv. en buitenlandse vrijwilligers) is meer dan één bibliotheek geschreven. Ik denk dat het goed is een onderscheid te maken tussen de oudere literatuur die veelal iets apologetisch heeft, de zogenaamd spannende literatuur die vooral uit foto’s en dergelijke bestaat en geliefd is bij verzamelaars en andere liefhebbers van oorlog in de letterlijke betekenis van het woord, en de meer recente en/of wetenschappelijke literatuur. Van deze laatste moet om te beginnen het grondleggend werk van Nanno in 't Veld (De SS en Nederland) genoemd worden. Verder zijn er sinds kort een paar goede, internationale studies, waaronder die van Martin Gutmann (Building a Nazi Europe), Jan Erik Schulte e.a (Die Waffen-SS. Neue Forschungen) en Jochen Böhler e.a. (The Waffen-SS. A European history). Het recentste Nederlandstalige overzicht is van de hand van Evertjan van Roekel (Veldgrauw. Nederlanders in de Waffen-SS). Daarin wordt ook het oudere Nederlandse werk zoals dat van Sytze van der Zee genoemd.
Een belangrijk maar vooralsnog slechts mondjesmaat uitgewerkt thema in de literatuur over de foute sector (hopelijk brengen Te Slaa en Klijn ook daarin verandering) is de interne strijd. In de literatuur wordt veelal gedaan alsof NSB, SS en de rest één blok vormden. Dat is onjuist. Het barstte van de interne tegenstellingen. Een van de belangrijkste daarvan is die tussen NSB en (politieke) SS. Daarover is relatief veel te vinden in de reeds genoemde studie van In ‘t Veld en in de biografieën van Feldmeijer door Bas Kromhout en Rauter door Theo Gerritse. Ook Van Roekel wijdt er in zijn boek over de Waffen-SS een hoofdstuk aan. Verder is er een wat rommelige studie van Emerson Vermaat (Anton Mussert en zijn conflict met de SS). Een gedegen overzicht ontbreekt dus nog.
Over de oorlog in Rusland, die in de Kaukasus in het bijzonder, en de gebeurtenissen in de slipstream van de herovering van Stalingrad, is daarentegen wel veel geschreven. Voor de achtergrondinformatie gebruikte ik onder meer een artikel van Martijn Lak (‘De Tweede Wereldoorlog werd aan het Oostfront beslist’), een reviewartikel van Howard D. Grier (‘The Eastern Front in World War II’) en vanzelfsprekend bekende werken als die van Anthony Beevor (Stalingrad) en David Glantz. Voor een overzicht van het werk van laatstgenoemde en anderen zie ‘The Soviet-German War 1941-1945. Myths and realities. A survey’.
Over de slachting van Grischino, zie met name het boek van Alfred de Zayas: Die Wehrmacht-Untersuchungsstelle.
IV: Oorlog 1942-1945
Over Bad Tölz gebruikte ik met name de doorwrochte studie van Hans-Christian Harten: Weltanschauliche Schulung der SS und der Polizei im Nationalsozialismus.
Een interessant document over de strijd in Kroatië is van de hand van de man die er van juni tot december 1943 de baas was van de politie, Karl Gaisser (Partisan Warfare in Croatia). Het document kwam in handen van de geallieerden, werd vertaald en later vrijgegeven. Het is op verschillende plekken op het internet te vinden. Het dagboek van de troepen waarvan Henk deel uitmaakte, is te vinden in het Bundesarchiv, dit keer in Freiburg (BArch RS 3-23). Zie ook de betreffende pagina van deze website. Overigens geldt voor de oorlog in Joegoslavië net als voor die in de Sovjet-Unie en elders dat de (met name Engelse en Duitse) Wikipedia-pagina’s uitstekend zijn en een meer dan goede algemene inleiding bieden. Als achtergrond voor de gebeurtenissen in Joegoslavië/Kroatië gebruikte ik het standaardwerk van Jozo Tomasevich, War and revolution in Yugoslavia, 1941-1945.
Zoals in het betreffende hoofdstuk van Over de rand laait vuur beschreven is de literatuur over de Landwacht niet uitvoerig en erg eenzijdig. Zo vind je nergens materiaal over de pogingen het korps in goede banen te leiden. Dat was gezien het moment van oprichting ook een onmogelijkheid maar toch, in de ogen van sommigen (onder wie Henk) was dat wel de bedoeling. Hij faalde jammerlijk.
Veel materiaal over de Landwacht is te vinden in het archief van het Generalkommissariat für das Sicherheitswesen (077) dat bij het NIOD ligt, i.h.b. onder de ingang 1.6.3. en de nrs. 114-117 en, wat betreft de Spoorwacht, 1.6.4. Zoals altijd staat er ook in dit geval weer veel materiaal op Delpher. Een goed kader met betrekking tot de Spoorwacht biedt het boek van C. Huurman (Het spoorwegbedrijf in oorlogstijd).
V: Naoorlog (1945-1953)
Over de naoorlogse kampen, in Nederland en elders, bestaat voldoende literatuur, al is die niet altijd gemakkelijk te vinden. Een recent overzicht is van Bob Moore, Prisoners of war. Europe 1939-1958. Wat betreft Nederland gaat het grootste deel van die literatuur over de misstanden in de kampen (Van de Vaart Smit enz). Een goed overzicht biedt Helen Grevers in Van landverraders tot goede vaderlanders. Zie van haar hand ook Van zwarte bladzijde naar zwartboek. Vijfenzestig jaar beeldvorming over naoorlogse interneringskampen. Over de geallieerde kampen in België is weinig algemeen materiaal maar er zijn wel studies naar afzonderlijke kampen, Jabbeke 1940-1947 van Luc Packo onder meer (POW 2224) en Het Duitse krijgsgevangenenkamp nummer 2228 van G. Debecker, over Overijse-Terlanen POW 2228.
Over de naoorlogse rechtspleging, pogingen van politieke delinquenten zich te rechtvaardigen en verdere geschiedenis van deze groep (en hun kinderen) is in afgelopen jaren behoorlijk wat gepubliceerd, onder meer in het NIOD-project Erfenissen van collaboratie waarin onder meer werk van bovengenoemde Helen Grevers (ook een artikel over pleidooien voor vrijlating, ‘Enkel en alleen in dit geval’), Ismee Tames (Doorn in het vlees) en Bram Enning (Spreken over fout). Vanzelfsprekend gebruikte ik ook het werk van August Belinfante (In plaats van bijltjesdag) en Peter Romijn (Snel en streng).
Tot slot en nogmaals: met name in mijn boek over de verwerking van de oorlog, Dat nooit meer, staan honderden noten en talloze titels die direct of indirect gebruikt werden bij het schrijven van Over de rand laait vuur. De recentste verantwoording van rol in het publiek debat over de Tweede Wereldoorlog is te vinden in de inleiding (‘Grijs verleden revisited’) van laatste en geïllustreerde editie van Grijs Verleden, uit 2020.
Tijdens het debat in Spui 25 kreeg ik het verwijt dat ik meer context had moeten geven. Zo had ik moeten vertellen wat er in het getto van Krakau gebeurd was, zo ook wat er onderwezen werd op de Junkerschule in Bad Tölz.
Ja en nee.
Ja, in sommige gevallen ben ik het eens met deze kritiek en had ik dat ook gedaan. Bijv. bij Bad Tölz, de tekst die aanvankelijk in het manuscript stond is hier te vinden. Maar het boek werd te dik, ik moest schrappen en dus koos ik voor dit soort passages die eenieder, desgewenst, zelf kan vinden. Dat geldt niet voor de passages die specifiek over mijn ouders. Daarvan beschik alleen ik over het materiaal, dus dat ging voor.
In de meeste gevallen ben ik het dan ook niet met de kritiek eens. Wat had ik over het getto en de joodse bevolking van Krakau moeten schrijven? Dat Henk X gezien of geweten zou of moeten hebben? Dat levert een non-tekst op, in de trant van: Henk liep door het getto en had natuurlijk moeten zien dat... en als hij even verder gekeken had dan zijn neus lang was, dan zou hij ook opgemerkt hebben dat...
Het is met de geschiedschrijving van ernstige zaken altijd hetzelfde verhaal: zij is lek naar de moraalfilosofie. Dat lek probeer ik voortdurend te dichten. Dat lukt lang niet altijd maar toch, ik blijf het proberen.
Compendium van de Werkgroep Herkenning. Heel goed ook als algemene inleiding tot het andere verhaal van WOII