Dit is de vraag die me nu al een leven lang bezighoudt. De vraag heeft me niet alleen veel hoofdbrekens gekost, mijn antwoord op die vraag heeft me ook veel gedoe opgeleverd en zelfs vriendschappen gekost. Ook in Over de rand laait vuur kom ik er een aantal keren op terug. Bevredigend? Nee. Afdoend? Nog minder.
In korte bewoordingen, puntsgewijs:
als ik het bewijs had dat mijn ouders geweten hebben van de Shoah in de zin van systematische massamoord, zou ik dat zonder onhaal vermelden. Zo'n bewijs heb ik niet.
afwezigheid van bewijs is geen bewijs van afwezigheid ofwel: dat ik niet kan bewijzen dat ze het geweten hebben bewijst niet dat ze het niet geweten hebben. Want ook daarvan heb ik geen bewijs. Ik kan niet in hun hoofden kijken.
wat ik wel zeker weet is dat mijn vader nooit gepleit heeft voor moord op joden. Hij heeft wel een paar licht-antisemitische uitspraken gedaan. Ook mijn moeder heeft één keer een antisemitische uitspraak gedaan. Ik wil die uitspraken niet bagatelliseren maar ze staan niet gelijk aan pleidooien voor moord. Ze waren clichématig, conform wat 'iedereen' in hun katholieke en extreemrechtse omgeving zei én niet alleen van de jaren '30 en '40
wat ik ook zeker weet is dat mijn vader nooit actief betrokken is geweest bij moord op joden. Ik weet precies wat hij in Rusland en Kroatië heeft gedaan en ik weet vrij goed waarbij hij als kommandeur van de Landwacht betrokken was. In laatstgenoemde positie is hij overigens wel een paar keer verantwoordelijk geweest voor het oppakken van joden, daaraan meegedaan heeft hij welhaast zeker niet. Zijn verantwoordelijkheid was politiek en administratief - wat het niet beter, wel anders maakt.
wat ik verder zeker weet en ook eenvoudig kan laten zien (zie hieronder), is dat mijn ouders hun eventuele kennis van de systematische moord op de joden altijd ontkend hebben. Over het algemeen worden dergelijke ontkenningen weggewuifd en ook ik heb de neiging dat te doen, ware het niet dat de wijze waarop - moment, toon en context - me toch doen twijfelen. Dit is temeer het geval omdat ik denk mijn ouders goed te kennen: ze zouden nooit geschreven hebben wat ze schreven en ze zouden het nooit zo geschreven hebben als gedaan, als het een leugen was. Dit is geen bewijs, wel een aanwijzing voor, wat ik denk dat is, waarschijnlijkheid.
verder spelen historische context en het debat over het weten een rol bij mijn overwegingen. Om het simpel en alleen met betrekking tot de Nederlandse context te zeggen: ik denk dat Bart van der Boom in deze voorlopig het laatste woord gesproken heeft. Velen zijn het niet met hem eens. Diegenen zullen het ook zeker niet met mij eens zijn. Ik heb het immers over een groep die bij Van der Boom niet of nauwelijks ter sprake komt en die om begrijpelijke redenen als nog verdachter wordt gezien dan de groepen waar hij het over heeft. Van der Boom heeft het over slachtoffers en omstanders, ik over degenen die aan de verkeerde kant stonden. Van hen meent men over het algemeen nog zekerder te kunnen zeggen dat zij het geweten hebben. Ik ben daarvan niet overtuigd. Waarom zouden zij, tenzij fysiek ter plekke (geweest), meer weten dan anderen? Je kunt net zo goed het tegenovergestelde beweren: dat ze minder wisten omdat ze het liever niet wilden weten, in dat geval moesten ze zichzelf immers als medeplichtigen en het door hen gesteunde systeem als misdadig erkennen. Dat is hypocriet, bedrieglijk, het maakt de zaak niet beter, ze hadden het kunnen en moeten weten, je kunt er van alles en nog wat over zeggen maar het betekent nog altijd dat ze 'het' mogelijk niet geweten hebben.
tot slot een onderwerp dat tegenwoordig moeilijk voorstelbaar is maar niettemin van groot belang voor goed begrip van de toenmalige situatie: mijn ouders waren met joden niet of nauwelijks bezig, joden waren voor hen geen thema. Ze kenden nauwelijks joden, de joden die zij kenden, manifesteerden zich meestal niet als joods, ze hadden voor 99,9% van hun tijd andere zaken aan het hoofd. Moeilijk voorstelbaar wellicht, tegenwoordig is het verhaal van de oorlog eerst en vooral het verhaal van de Shoah, maar toch. Zo was het.
Dit alles, ik kan het niet genoeg herhalen, maakt de zaak niet beter, het maakt hem wel anders en verklaart dat het, denk ik, wel degelijk mogelijk is dat mensen als mijn ouders het niet geweten hebben. Onbegrijpelijk, onvergeeflijk enz. Maar toch. Ik schrijf dit alles niet ter verdediging. Die vind ik eerlijk gezegd niet zo van belang - wat is daarmee gewonnen? Ik schrijf het als historicus. Wat mij in dit geval interesseert is wat waar, niet was goed is.
Een en ander werk ik hieronder uit aan de hand van een aantal thema's. Dat zijn achtereenvolgens:
Antisemitische opmerkingen van Henk en Miep
Een zinsnede over het getto van Krakau
We hebben 't niet geweten. Passages in context
Tot slot, zeker weten zal ik het nooit. Dat vind ik misschien nog wel het lastigste, dat de twijfel blijft. Zie verder de betreffende passages in Over de rand laait vuur, met name die op p. 23-24. Daarin staat onder meer:
zou naast de moorddadigheid van degenen die direct betrokken waren, niet ook en misschien wel vooral iets anders gespeeld kunnen hebben: de onverschilligheid, het gebrek aan interesse, het niet-willen weten, goedpraten, wegkijken en gewoon niet kunnen geloven van het veel grotere aantal mensen dat juist níet direct betrokken was? Is iets in die richting niet een veel waarschijnlijker verklaring voor de toenmalige massamisdaad dan de simpele, eenduidige stelling dat iedereen die aan de verkeerde kant stond ‘het gedaan heeft’?
De enige keer dat Henk daadwerkelijk van een 'jodenprobleem' spreekt, is naar aanleiding van de discussie over de Studentenfederatie. In zijn pleidooien noemt hij dat als vierde punt - zonder overigens te zeggen wat hij bedoelt. Verder herhaalt hij een enkele keer, zo bijv. in De Waag van 17.7.1941, het cliché van de relatie tussen joden, Engelsen en Amerikanen. Meer heb ik niet kunnen vinden.
Bij Miep vond ik één opmerking in haar dagboek - zie ook Over de rand laait vuur p. 60. Niet onbetekenend is dat zij op dat moment net 18 is, een meisje nog.
Uit Mieps dagboek (mei '40)
Bijna alle Duitschers zijn vandaag uit Haarlem weggetrokken. De strijd in België moet heet zijn. Maar zij zullen toch winnen, de Belgen? Diep in mijn hart geloof ik het nauwelijks. Eigenlijk wil ik ook in enkele maanden Duitsche overheersching hier veel dingen verbeterd hebben, een zuiveringsactie van de slappe elementen en de geldjoden. Daarna onze onafhankelijkheid herwonnen en Indië ongedeerd in ons bezit.
Een stadsdeel met prikkeldraad omheind waarin joodjes en jodinnetjes van allerlei aard en slag in rondkrioelen. Het geheel vind ik een demonstratie van de onvoldoendheid van deze oplossing.
Op 4 oktober 1942 bracht Henk, onderweg naar het Russisch front, een bezoek aan het getto van Krakau en schreef bijgaande woorden. Ik voerde daarover een uitvoerig debat met een vriend. Het debat betekende het einde van een vriendschap. Zie hieronder.
Bijgaande tekeningetje maakte Henk die dag overigens ook: 'wat ik hier teeken, zag ik vanavond ongeveer tegen de Westerlucht hier aan de bocht van de Weichsel, vlak voor de Burg'.
Hieronder eerst het fragment in handschrift, daarna iets meer over dat debat.
Ik bedacht later overigens wel dat ook het moment belangrijk is. Begin oktober 1942 is erg vroeg voor kennis van de gebeurtenissen. De eerste transporten van Westerbork naar Auschwitz waren nog maar net begonnen. Henk zat op dat moment in Bad Tölz.
In de eerste versies van het manuscript van het boek over mijn ouders beweerde ik dat bovenstaande woorden, door mijn vader geschreven op zondagavond 4 oktober 1942, voor hem als gewezen seminarist van een Franciscaanse school vanwege de naamdag van Franciscus overigens een speciale dag, iets anders betekenden dan wat wij, met de huidige kennis van zaken, denken. Want al vertoonde mijn vader af en toe antisemitische trekjes, zo voegde ik eraan toe, uit niets blijkt dat hij een moorddadige ‘oplossing van het jodenprobleem’ voorstond. De laatste zin van het citaat moest volgens mij dan ook gelezen worden zoals je hem, zonder kennis van de Shoah, in eerste instantie vermoedelijk ook gelezen zou hebben, gewoon als: zoveel mensen in zo'n kleine ruimte bij elkaar proppen, dat kan toch niet. Maar probeer het maar eens, zo voegde ik er in die vroege versies van dit boek aan toe, probeer anderen er maar eens van te overtuigen dat deze milde, niet moorddadige lezing iets anders is dan een poging van de zoon om het misdadig gedrag van de vader te vergoelijken. Het zal nooit lukken. Vervolgens schreef ik dat deze kloof tussen persoonlijke en publieke overtuiging me in verwarring bracht. Weliswaar was ik bijna zeker dat mijn lezing de juiste is, de weerzin in mijn omgeving daartegen was dermate dat ik regelmatig de neiging had in te binden. Als zoveel mensen anders dachten dan ik en als er zoveel feiten en argumenten te vinden waren die hun gedachten ondersteunden, waarom dan volharden? Was dat niet gewoon een vorm van domheid? Aan de andere kant: ik kende ook heel veel andere feiten en argumenten, zeker met betrekking tot het specifieke geval van mijn vader. Na jaren van lezen, praten en onderzoeken kende ik hem beter dan wie ook, denk ik. Ik wist voldoende van de algemene geschiedenis om de context niet over het hoofd te zien. Bovendien ken ik mezelf, in ieder geval beter dan anderen dat doen. Ontelbare keren heb ik te horen gekregen dat ik mijn vader probeerde te verdedigen. Maar dat klopt helemaal niet. Waarom zou ik? Wie of wat is daarmee gediend? Ik zou het vreselijk vinden als hij een moordenaar was, dat klopt, maar ik zou het niet verdoezelen. Het werd niet geloofd.
De ene kant dus - en de andere, met twijfel en verwarring tot gevolg. Het was de belangrijkste reden dat ik betreffende passage en mijn gedachten daarbij toch nog ‘s voorlegde aan een historicus die mij vanwege onze vriendschap redelijk kende en bovendien goed op de hoogte is van de geschiedenis van de Shoah. Zijn reactie loog er niet om. Een paar citaten:
Zijn SS-lidmaatschap [doet] bij mij alle alarmbellen afgaan... Ultimo december 1941 waren er door de SS, op grote schaal geholpen door de Wehrmacht en lokale bevolking, in Rusland al meer dan een miljoen Joden doodgeschoten en vermoord. Deze moord is hoofdzakelijk door de SS gedaan... Ik weet zeker dat het standpunt van de SS ten aanzien van de Joden ook bij de Nederlandse rekruten redelijk bekend was.
De SS-Einsatzgruppen gingen al moordend achter het leger aan, maar ze deden ook aan [een] tweede golf. Deze tweede golf was nog effectiever dan de eerste. Dat was bekend in Duitsland. Het heeft gewoon in de Duitse kranten gestaan. En het speelde zich af kort voordat jouw vader naar de Kaukasus ging.
Wat Henk, jouw vader, schrijft over in getto’s krioelende Joodjes en Jodinnetjes, is denigrerend bedoeld en dient minimaal te worden omschreven als (sociaal) antisemitisme... Het woordgebruik ‘krioelend’ wordt meestal gebruikt bij mieren of ongedierte.
Henk schrijft: 'Het geheel vind ik een demonstratie van de onvoldoendheid van deze oplossing.' Met deze formulering kan je inderdaad twee kanten op: een waarschijnlijke of een onwaarschijnlijke kant. Jij kiest voor de onwaarschijnlijke kant en je schrijft dat je het zeker weet. Ik zou zeggen dat dit een gotspe is. Als je deze formulering handhaaft maak je m.i. de grootste blunder in je leven... Ik vrees dat je alle krediet zult verspelen en definitief als nivellerende revisionist zal worden weggezet.
Ik denk dat als je alle feiten op een rij zet, die thans bekend zijn over wat toen ten tijde van de moord in het Oosten massaal bekend was, dat je niet anders kunt concluderen dan dat, in het meest gunstige geval, jouw vader met een grote mate van zekerheid wist wat er met de Joden door de SS cs gebeurde. Nota bene, hij was lid van deze SS. En dat de kans groot is dat hij ermee heeft ingestemd maar dat je daarvoor nergens het keiharde bewijs hebt gevonden.
Kortom, deze dwaling kan hersteld worden omdat je het nog niet gepubliceerd hebt. Zet de feiten zonder commentaar op een rij en laat de lezer zelf kiezen of kies voor de meest waarschijnlijke lezing, niet voor de meest onwaarschijnlijke. Leg uit dat een SS’er met soms antisemitische trekjes zeer waarschijnlijk aan de foute kant van de Holocaust heeft gestaan en dat hij zich bewust moet zijn geweest van de Endlösung
Als je in jouw biografie van je vader met omvangrijk bewijs hebt aangetoond dat hij eigenlijk qua Jodenbeleid helemaal geen SS’er was in geest dan zou je misschien, maar moeizaam, kunnen aantonen dat deze zin gelezen zou moeten worden zoals jij hem leest. Maar ik denk dat je daarvoor een Houdini met Einsteingave en een Shakespeare-pen voor nodig hebt. Ik geloof er niet in.
Niet mals, deze reactie. Ook duidelijk, en eenduidig. Bon ton tot slot, ik bedoel conform de algemeen heersende overtuiging. Maar terecht? Anders geformuleerd: is er inderdaad een ‘meest waarschijnlijk’ antwoord op de vragen (1) of Henk van de Shoah heeft geweten en zo ja, of dat in oktober 1942 ook al het geval was en (2) of hij daarmee instemde. Een eventueel derde vraag zou kunnen zijn (3) of hij er ooit voor gepleit heeft, een vierde (4) of hij daadwerkelijk, fysiek, betrokken is geweest.
Het antwoord op deze vier vragen kan niet anders dan gedetailleerd zijn. Zo zou bijvoorbeeld het begrip Shoah nader omschreven moeten worden. Wordt daarmee, onder de zonder twijfel juiste veronderstelling dat elke grote misdaad klein begint, jodenvervolging in het algemeen bedoeld of betreft Shoah alleen daadwerkelijke systematische massamoord? Als je eerstgenoemde definitie hanteert, is het antwoord op de eerste vraag eenvoudig: ja natuurlijk, Henk heeft geweten van de jodenvervolging. Als je de tweede definitie gebruikt, moet je om te beginnen de stand van zaken in oktober 1942 beschrijven, vervolgens vertellen wat daarvan op dat moment bij wie doorgedrongen kon zijn en, indien het antwoord met betrekking tot Henk negatief is, op dezelfde wijze verder gaan tot de oorlog ten einde is en iedereen wist van de massamoord. Ergens onderweg moet je dan ook Henk tegenkomen. De vraag is wanneer?
Iets heel anders dat voor een adequaat antwoord nogal wat ruimte inneemt is ‘de SS’. De vriend spreekt daarvan zonder onderscheid. Maar is dat terecht? Er waren verschillende geledingen binnen de SS en die geledingen verkeerden ook nog eens in verschillende omstandigheden. Zo heeft Henk zich regelmatig verzet tegen - wat hijzelf noemde - ‘het SS-standpunt’, hiermee vanzelfsprekend bedoelend dat hijzelf zo’n standpunt niet huldigde. In het meest opmerkelijke geval heeft dit verzet Henk bijna het leven gekost: hij werd als straf voor zijn ‘verzet’ zonder noemenswaardige training en dus met een duidelijke bedoeling naar het slagveld gestuurd. Bij deze specifieke kanttekening hoort nog een meer algemene: kan en mag je vele duizenden mensen zomaar op één hoop gooien? Zouden er niet, zoals meestal, allerlei verschillen bestaan tussen groepen en individuen. Alle joden, alle moslims, alle katholieken. Is dat niet juist iets waar we van af willen - moeten?
Ook zegt de vriend zeker te weten dat ‘het standpunt van de SS’ ten aanzien van de Joden ook bij de Nederlandse rekruten ‘redelijk bekend’ was. Waar baseert hij dat op? Bestond zo’n standpunt? Hoe werd hierover gedacht in de Waffen SS, was dat niet iets heel andere dan de Germaanse of politieke SS? Wat was het verschil tussen de Duitse en de Nederlandse SS? Wat het verschil tussen de Waffen SS-troepen die zich op moment Y in plaats X bevonden en die op moment A in plaats B waren? Wat betekent in dit geval het vreemde woordje ‘redelijk’? En wat was er dan bekend? Vragen, veel vragen waarop alleen een simpel, eenduidig antwoord mogelijk lijkt als je de ins and outs niet kent.
Ook zou je, om een vierde onderwerp te nemen dat uitwerking behoeft, iets meer moeten zeggen over het door Henk gebruikte woordje ‘krioelen’. Het doet voor ons zonder twijfel denigrerend aan en voelt inderdaad als een typische nazi-manier om joden te beschrijven. Maar is dat zo, had het woord destijds ook zo’n nare connotatie? Een steekproef in Delpher en de DBNL toont op het eerste gezicht iets anders. Dat inzicht wordt versterkt als je leest Presser het in zijn boek over de ondergang van de joden uit het midden van de jaren 60 ook gebruikt - en beslist niet in denigrerende zin. Zou ‘t zo kunnen zijn dat onze gevoelswaarde bij dat woord niet overeenkomt met die van voorgaande generaties? Ik zeg niet dat het zo is, ik zeg alleen dat je voorzichtig moet zijn met de projectie van de vanzelfsprekendheden van vandaag op het verleden.
Dit geldt ook - en misschien is dat nog wel het belangrijkste punt - de geschiedenis van de joden, de jodenvervolging en in het bijzonder de Shoah. Tegenwoordig is de Tweede Wereldoorlog eerst en vooral het verhaal van de Shoah. Destijds lag dat voor de meeste mensen, niet voor de joden natuurlijk, anders. Ze kenden nauwelijks of geen joden en de joden die ze kenden, noemden zich lang niet altijd, zo niet zelden of nooit joods. Zou ‘t kunnen zijn dat het joods verhaal voor mannen als Henk niet meer was dan een voetnootje was, gemakkelijk verwaarloosbaar dus? Kortom, alleen al over die twee zinnen van Henk over het getto van Krakau zou je een boek kunnen schrijven.
Henk en Miep hebben altijd ontkend van de Shoah geweten te hebben. Zie hieronder om te beginnen wat beiden aan Godfried Bomans schreven. Bomans las hierin dat mijn vader toegaf 'het' geweten te hebben. De wens was de vader van de gedachte. Veelzeggend voor mij is vooral het fragment uit Mieps brief, vooral de laatste zin. Mijn moeder zou die nooit geschreven hebben als zij gebaseerd was op een leugen.
Hetzelfde geldt een fragment in mijn vader autobiografie. Ik vertrouw autobiografieën over het algemeen slechts met mate maar de passage is dermate dat ik bijna zeker weet dat ook mijn vader zoiets nooit geschreven zou hebben als het gebaseerd was op een leugen.
Zijn dit bewijzen? Nee. Zijn het aanwijzingen? Ja.
Uit Henks autobiografie
Er is nog een tweede reden waarom ik in de historische Christus geloof. Het klinkt vreemd, misschien nog vreemder uit mijn mond: het is de geschiedenis van het Jodendom. Het staat historisch vast dat de joden kort na de terdoodveroordeling van hun volksgenoot Christus overwonnen en vestrooid zijn en dat hun grootste heiligdom, de Tempel, door Titus voor altijd is verwoest. Over heel de aarde zijn de joden uiteengejaagd, bespot, vervolgd, gepest en verdreven. Elk ander volk dat zoiets heeft meegemaakt, is van de aardbodem verdwenen. Zijn sporen zijn voor altijd uitgewist. Zo niet het joodse volk. Ook in de kleinste groepje heeft het zijn geloof en zijn aard bewaard. In de Tweede Wereldoorlog is zelfs een bewuste poging gedaan het jodendom voor altijd te vernietigen. En uitgerekend dit volk dat alle rampen die de geschiedenis kan bedenken heeft meegemaakt, leeft niet alleen voort, maar keert zelfs terug uit de diaspora die twee duizend jaren heeft geduurd; terug naar het beloofde land zijner vaderen tegen alle weerstanden in. Het herstel van de staat Israel onder al die omstandigheden is met menselijke maatstaven onverklaarbaar. Er moet - en het zij hier opnieuw gezegd - iets anders achter zitten; iets dat zich aan ons begrip onttrekt. En deze constatering dwingt ons op zijn minst tot eerbied en voorzichtigheid in de historische beoordeling. Voor mij gaat zij verder: ik voel mij daardoor in het geloof in de historische Christus versterkt.
Over kampen waar joden speciaal werden heengebracht met de bedoeling ze daar te vermoorden, heb ik in die tijd nooit één woord horen verluiden. Felix Steiner schrijft in zijn reeds geciteerd boek: 'Vor der Waffen-SS hat Himmler seine verbrecherische Weisungen und Handlungen ängstlich verborgen. Insgeheim aber hinterging er sie schon im Jahre 1941 in schmählicher Weise, um diesen Betrug an ihr in de nächsten Jahren ständig fortzusetzen'.
Langzamerhand [in Engelse gevangenschap] kregen wij de verschrikkelijke verhalen over de concentratie-kampen en de moord op miljoenen joden te horen. Het is vreemd, maar de gruwelijke beslissingen van de later 'holocaust' genoemde misdaden waren nooit tot ons doorgedrongen. De oorlog kende een vreemde isolatie waarop ik later nog uitgebreid wil terugkomen.
Ik merk bij nalezing van mijn aantekeningen uit die tijd dat ik mijzelf met alle middelen trachtte te verdedigen. Heel die apologie is na verloop van vijftig jaar onbeduidend geworden. Het enige dat nog overblijft is de schaamte en een poging tot verklaring van het feit dat een zo groot aantal doodgewone Nederlandse jongens die over het algemeen een gezonde inborst en een grote liefde voor het vaderland bezaten, zich zo hebben laten meeslepen in de anti-Russische propaganda dat zij hun leven hebben gewaagd - en velen het hebben verloren - door zich als vrijwwiligers aan te bieden samen met Duitsland ten strijde te trekken en bovendien blind waren en blind gebleven zijn voor de verschrikkingen van wat later de 'holocaust' is genoemd. Het was een beklemmende innerlijke worsteling waaruit de meesten - vooral de jongeren - positief te voorschijn zijn gekomen, hoewel zij hun hele verdere leven daaronder hebben geleden en er de gevolgen van hebben ondervonden. Wanneer ik mij nu realiseer dat een man als Himmler mensen als Leonard Bernstein, Yehudi Menuhin, Marc Chagall, Albert Einstein en nog erger, simpele, doodgewone mensen, vrouwen en onschuldige kinderen als Anne Frank zonder met hun ogen te knipperen de gaskamers ingestuurd zouden hebben en ook daadwerkelijk hebben gedaan, vraag ik mij vertwijfeld af hoe het mogelijk is geweest. Het lijdt geen enkele twijfel dat het Duitse volk en ook wij Nederlandse nationaal-socialisten wisten dat het nazisme anti-semitisch was en de joden uit het openbare leven weerde, om het maar zacht te zeggen, maar het is nooit in ons hoofd opgekomen te vermoeden dat zij systematisch en met opzet zouden worden uitgeroeid als schadelijke beesten. Ik moet zeggen dat ik de officiële publicatie van het Dagboek van Anne Frank met grote ontroering heb gelezen en dat ik nu nog met grote dankbaarheid naar de muziek van Leonard Bernstein of naar de schilderijen van Marc Chagal kijk, omdat zij gespaard bleven uit de schennende handen van Himmler en zijn SS. Het wekt nog altijd mijn ontsteltenis en verbazing dat Himmler met zijn kornuiten erin geslaagd is dat zo te camoufleren en zo binnenskamers te houden dat zelfs soldaten in zijn eigen gelederen daar niets over mochten horen. Er waren -zoals mij later bleek - wel sterke geruchten in de geallieerde wereld, maar die drongen niet tot ons door of werden door ons niet geloofd. De meeste soldaten aan het Oostfront waren dermate volledig in de oorlogsatmosfeer verwikkeld dat zij nauwelijks iets hoorden over wat er thuis gebeurde en zij hadden in elk geval nooit in concreto met razzia's of met het oppakken van landgenoten te maken gehad. Ik persoonlijk heb geen enkel geval van dergelijke acties ooit gezien en ik kende te weinig joden om mij persoonlijk bij hen betrokken te voelen. In mijn eigen kring werden de anti-semitische acties veelal beschouwd als overbodige en ongerechtvaardigde ruwheden waarvoor men binnenskamers een oplossing diende te vinden en die alleen in oorlogstijd konden opduiken. De verschillen van opvatting in eigen kring waren veel groter dan men ooit in het andere kamp heeft aangenomen. Lid zijn van een partij wil nooit zeggen dat men alle opvattingen van de partijleden deelt en wanneer men het met bepaalde dingen niet eens is, bestrijdt men die in eigen kring zonder de consequentie te trekken dat men die partij zou moeten verlaten. Slechts in enkele principiële gevallen trekt men die consequentie, maar nooit in oorlogstijd. Het gevoel van trouw aan je kameraden was, vooral aan het front, daarvoor te groot.
Maar dat neemt niet weg dat wij in het gebeuren in zijn algemeenheid betrokken waren en dus deel hadden en moesten hebben in het zuiveringsproces dat na de oorlog onvermijdelijk was. Ik herinner mij eens een Duitse vrouw te hebben horen zeggen: 'wij wisten niet dat de joden op zo'n gruwelijke manier werden omgebracht, maar ik weet wel dat wij een schromelijk gebrek aan mededogen hebben getoond'. Er is in zo'n totale oorlog een ontstellend gebrek aan mededogen; aan alle kanten. En voor dat gebrek aan mededogen hebben wij ongetwijfeld de ogen gesloten. Deze schuld is onmiskenbaar. Wij hebben moeten erkennen dat het een zegen was dat Duitsland deze oorlog verloor; dat het Duitse volk in zijn toen vrijwillig gekozen leiding niet in staat en gerechtigd was de leiding over Europa op zich te nemen. En daar lijdt Duitsland zelfs nu nog onder, terwijl het een leiding bezit met een volledig schone lei, een leiding die de oorlog alleen nog maar uit verhalen kent of als klein kind heeft meegemaakt.
Het heeft mij met verbijstering geslagen dat een vroegere kameraad uit de gevangenis, een uiterst ontwikkelde, kunstzinnige en fijn besnaarde man wiens prachtig cello-spel in de gevangenis van Leeuwarden ik nu nog in mijn herinnering heb, dertig jaar na de oorlog in een brief zag beweren dat de gaskamers nooit hebben bestaan en een uitvinding zijn van de geallieerde propaganda; dat Israel moeten worden vernietigd omdat de joden naar de wereldheerschappij zouden streven. Ik zal zijn naam niet noemen, want ook nu nog voel iets van dankbaarheid jegens hem, omdat hij mij dikwijls in gevangenschap heeft getroost en gesteund. Ik heb bedroefd het hoofd geschud en mij afgevraagd wat er zich in hem heeft afgespeeld. Juist het ontstaan van Israel heeft mij getroost. Ik vond het een eerherstel, hoe vreemd het moge klinken, ook een beetje voor mij zelf. Daar komt nog bij - en ik herhaal het hier nogmaals - dat ik geen sterker godsbewijs in het Christendom kan bedenken dan het ontstaan van Israel na tweeduizend jaar van verstrooiing. Kunnen wij één voorbeeld uit de geschiedenis der mensheid bedenken dat een volk tweeduizend jaar werd uiteengedreven over alle windstreken, onderworpen aan alle vervolgingen die wij kunnen bedenken, aan alle invloeden werd blootgesteld die het van eigen aard konden vervreemden en in andere volken konden doen opgaan . . . en dan toch na tweeduizend jaar naar zijn haardstede kon terugkeren, zich tegen alle vijandige buren en machten kon staande houden en in de moderne wereld van het nabije Oosten een onmiskenbare macht werd ? Bestaat er een natuurlijke verklaring voor dit ongelooflijk fenomeen ? Is hier niet de hand Gods in het spel zoals de profeten het hebben voorzegd ? Is dit geen onmiskenbaar bovennatuurlijk gebeuren in onze agnostische en geseculariseerde wereld ?
Over dit onderwerp heb ik al vaker geschreven, met name in het 26ste hoofdstuk van Dat nooit meer.
Tot diep in de jaren 80 van de vorige eeuw, met de publicatie en receptie van Pressers Ondergang in Nederland als grootste uitzondering, was de Shoah niet meer dan een onderwerp in de geschiedschrijving van de oorlog. De volgens mij beste illustratie hiervan is een opmerking van de Britse Shoah-historicus en Churchill-biograaf Martin Gilbert in zijn grote boek over het onderwerp - Holocaust, uit nota bene 1985. Daarin staat dat de Shoah een gebeurtenis was die, ik citeer, ‘steeds verder weg kwam te liggen en vergeten wordt. Een hoofdstuk, niet meer dan een pagina, verkort tot een paragraaf, verstopt in een voetnoot.’ Sindsdien is de visie radicaal omgeslagen en tegenwoordig is het bijna andersom: dat de Tweede Wereldoorlog welhaast een voetnoot is bij de Shoah. Een fraaie illustratie hiervan is te vinden in het Nationaal Vrijheidsonderzoek dat het Nationaal Comité 4 en 5 mei in 2007 publiceerde. Daaruit bleek dat maar liefst 77% van het publiek en eenzelfde percentage van de hogeropgeleiden in de leeftijdsklasse van 17 tot 29 jaar van mening was dat de jodenvervolging een van de belangrijkste oorzaken van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was geweest. Volstrekt onjuist natuurlijk maar tegelijkertijd wel een helder bewijs van de gedachte dat het oorlogsverhaal in toenemende mate begon samen te vallen met het verhaal van de Shoah. Moreel is deze ontwikkeling overigens goed te begrijpen en zelfs te verdedigen. Maar historisch is hij onjuist.
De weg naar Auschwitz was gebouwd uit haat, maar geplaveid met onverschilligheid.
Ian Kershaw
Naar aanleiding van het debat in Spui 25 op 31 maart 2025
Vanzelfsprekend ging het tijdens het debat in Spui 25 ook weer over het al dan niet geweten hebben. Men wil mijn stelling niet aanvaarden. Begrijp ik maar toch handhaaf ik hem, zie hierboven en her en der in het boek.
Tijdens het debat verwees ik naar de discussie tussen Bart van der Boom versus Ies Vuijsje. Historici zijn het over het algemeen eens dat eerstgenoemde het bij het rechte eind heeft, niet-historici neigen er veelal toe Vuijsje gelijk te geven - net zoals het destijds ging bij het Goldhagen-debat. Maar toen ik dat deed, riposteerde iemand uit de zaal, een historicus die zeer goed bekend is met de debatten, David Barnouw, dat het 'niet-bekend-zijn met' uitsluitend mensen gold die in Nederland verbleven, niet degenen die zoals Henk in het buitenland waren geweest en dat ook nog voor de Waffen-SS. Ik begrijp die opmerking maar ben het er niet mee eens. Zoals hierboven beschreven is Henk in Rusland en Kroatië nooit met joden in aanraking geweest, hij lag aan het front. Het enige moment, de enige plek waar hij meer vernomen zou kunnen hebben, is in Piatigorsk, december 1942, zie het boek p. 131. Ik geef daarop ook commentaar. Eventueel had hij ook in Bad Tölz iets kunnen vernemen. Maar verder? Nee, alle kennis die Henk gehad zou kunnen hebben, komt uit Nederland. Vandaar de vraag - die Bart van der Boom niet beantwoordt, zie hierboven: wat wisten Nederlandse nationaalsocialisten? Wisten ze meer dan anderen? Konden ze meer weten.
Ik betwijfel het maar kom er nog op terug, onder meer naar aanleiding van het dagboek dat Max Blokzijl in de maanden vóór zijn executie bijhield (en waarin hij ontkent het geweten te hebben). Ik schreef al eerder over dit dagboek in Dat nooit meer, p. 89 e.v.
Wordt vervolgd.
Er zijn concurrerende meningen onder historici over de kennis van het Nederlandse publiek over de Holocaust. Sommige historici beweren dat de meerderheid van de Nederlanders een volledig begrip had van de Holocaust. Na analyse van de oorlogstoespraken van koningin Wilhelmina concludeerde sociaal wetenschapper Jord Schaap dat de Holocaust in Nederland bekend was tussen 1940 en 1945. Volgens Schaap was de belangrijkste kwestie of de Nederlanders de informatie zouden geloven of niet. Op dezelfde manier beweert Vuijsje in zijn boek Tegen beter weten in dat de publieke kennis uitgebreid was, maar dat het Nederlandse publiek de informatie ontkende vanwege hun onvermogen om er iets tegen te doen. Andere historici beweren dat Nederlanders slechts gefragmenteerde kennis van de Holocaust hadden. Loe de Jong betoogt dat hoewel informatie over de Holocaust beschikbaar was voor het grote publiek, een groot deel van de Nederlandse Joden het onbegrijpelijk vond dat hun deportatie zou resulteren in dood door vergassing. De Jong betoogt dat kennis over massavernietiging pas werd verworven nadat de Tweede Wereldoorlog was afgelopen. Op dezelfde manier betoogt historicus Saul Friedlander dat zelfs degenen die zich in de buurt van de moordlocaties bevonden, weinig kennis hadden van wat er met de gedeporteerde Joden gebeurde.
Van der Booms analyse van Nederlandse dagboeken onthult dat het publiek wist dat het Joodse volk doelbewust werd uitgekozen om naar concentratiekampen in Polen te worden gestuurd. Het Joodse volk was zich ook bewust van de wens van de Nazi's om genocide te plegen. Veel dagboekschrijvers, met name uit Amsterdam, concluderen dat de dood voor Joden op handen was. Dagboeken van Etty Hillesum en Joop Voet, een jonge accountant, bespraken beiden de erkenning dat Joden de vijanden van Duitsland waren en dat de nazi's hen zouden uitroeien. Deportatie werd door Anne Frank beschreven als een mars des doods. De meeste dagboekschrijvers waren er echter van overtuigd dat ze weliswaar hard zouden worden behandeld en mogelijk de dood tegemoet zouden gaan, maar ze dachten niet dat ze onmiddellijk na aankomst zouden worden vermoord.
Sommige Nederlanders hoorden over de dood van gevangenen door nazi-experimenten, dat wil zeggen, waarbij Joden gedwongen zouden worden om het onderwerp te zijn van vermeende wetenschappelijke experimenten. Dit verhaal circuleerde begin jaren 40 als reactie op de sterftecijfers in Mauthausen. Dit verhaal werd genoemd door vier dagboekschrijvers die door Van der Boom werden geanalyseerd.
Kennis van massaschietpartijen verscheen voor het eerst in een BBC-rapport in 1942. Later dat jaar werden ooggetuigenverslagen van Joden die gedwongen werden hun eigen graf te graven, opgetekend door twee dagboekschrijvers. Tien andere dagboekschrijvers spraken ook over massa-executies door middel van schietpartijen.
Dagboekschrijvers spraken over de vergassing van de dood door de nazi's en velen geloofden de informatie. Vijfendertig van de 164 dagboekschrijvers schreven over vergassing van Joden. Deze kennis was afkomstig van gedetailleerde verslagen over Auschwitz, de deportatie van Hongaarse Joden, nieuwsberichten en ooggetuigenverslagen van de bevrijding van kampen. Een aantal dagboekschrijvers geloofde niet dat het een echte praktijk was van de nazi's omdat ze van mening waren dat er ofwel niet genoeg bewijs was of dat het bewijs niet betrouwbaar was.
Van der Boom betoogt dat uit de gehoorzaamheid van slachtoffers geconcludeerd kan worden dat onmiddellijke moord hen onbekend was. Het bleef voor dagboekschrijvers onduidelijk of onderduiken minder gevaarlijk zou zijn dan gedeporteerd worden. De helft van de Joodse dagboekschrijvers en een kwart van de niet-joodse dagboekschrijvers is onbekend met de bestemming van de deportatietreinen Van de 164 dagboeken die Van der Boom onderzocht, impliceerden er slechts 24 dat de gedeporteerde Joden geïnterneerd zouden worden in kampen. Van de overige dagboeken spreekt 61% expliciet van arbeid.
Een andere dagboekschrijver, Philip Mechanicus, ging ervan uit dat er drie soorten kampen waren. Ten eerste geloofde hij dat er een kamp was voor de bevoorrechten, zoals Theresienstadt of Bergen-Belsen. Ten tweede geloofde hij dat er werkkampen waren voor de meerderheid van de gedeporteerden en ten derde concentratiekampen voor Joden die om welke reden dan ook gestraft moesten worden. Joop Voet lijkt ook de aard van de concentratiekampen verkeerd te hebben begrepen toen hij schreef dat hij zijn kinderen zou laten onderduiken omdat hij waarschijnlijk niet in staat zou zijn om goed voor ze te zorgen in de kampen. Veel Joden leken te hebben gedacht dat gedeporteerden nog steeds in staat zouden zijn om te overleven in de concentratiekampen. Kruisinga, de notaris die talloze geruchten over vergassing had gehoord, uitte zijn verbazing in zijn dagboeken toen hij geen contact kon opnemen met een gedeporteerde Jood om zakelijke aangelegenheden te bespreken: 'Het is gemakkelijker om de geest van Julius Caesar op te wekken dan een brief te krijgen van een Joodse cliënt in een werkkamp in Oost-Duitsland.'
Van der Boom betoogt dat als de slachtoffers bij hun deportatie van hun lot hadden geweten, ze zich absoluut anders hadden gedragen en zich hadden verstopt.
https://en.wikipedia.org/wiki/Knowledge_of_the_Holocaust_in_Nazi_Germany_and_German-occupied_Europe
https://de.wikipedia.org/wiki/Zeitgen%C3%B6ssische_Kenntnis_vom_Holocaust
Sinds de Tweede Wereldoorlog is er een intens debat gevoerd over de vraag wie wat wist over de Shoah terwijl deze plaatsvond. Dit debat raakt drie hoofdterreinen: Nazi-Duitsland zelf, de geallieerde mogendheden en de bezette gebieden, waaronder Nederland. Historici en onderzoekers hebben zich gebogen over bewijsmateriaal, getuigenissen en beleidsstukken om te bepalen in hoeverre kennis van de genocide breed gedeeld werd en welke acties daarop volgden.
Nazi-Duitsland: Wijdverbreide kennis of geheim beleid?
In Nazi-Duitsland zelf bestond een complexe situatie waarin enerzijds de massamoord op Joden systematisch werd uitgevoerd, maar anderzijds informatie selectief werd verspreid. Belangrijke deelnemers aan het debat hierover zijn onder meer historici zoals Peter Longerich, die betoogt dat de Holocaust geleidelijk openbaar werd voor brede lagen van de bevolking, en David Bankier, die benadrukt dat antisemitische propaganda de morele weerzin tegen massamoord verlaagde.
Feiten die vaak worden aangehaald in dit debat zijn onder andere:
De publieke toespraken van Hitler, waaronder zijn "profetie" van 30 januari 1939 waarin hij waarschuwde voor de vernietiging van het Joodse volk.
De kennis binnen de Wehrmacht en de administratieve apparaten over de Endlösung.
Getuigenissen van burgers die de deportaties en de teruglopende aanwezigheid van Joden opmerkten.
Critici van de stelling dat "iedereen wist" wijzen erop dat de Nazi's een strategie van gecontroleerde openbaring hanteerden, waarbij eufemismen zoals "speciale behandeling" (Sonderbehandlung) werden gebruikt om directe confrontatie met de werkelijkheid te vermijden.
De geallieerden: Wisten ze het en deden ze niets?
In het Westen is het debat vooral gericht op de vraag in hoeverre de geallieerde regeringen op de hoogte waren en of ze meer hadden kunnen doen om de Holocaust te stoppen. Historici als Richard Breitman en Walter Laqueur hebben zich verdiept in geallieerde inlichtingendiensten en de verspreiding van informatie over de genocide.
Belangrijke feiten:
De eerste berichten over systematische moord kwamen in 1942 via Poolse verzetsgroepen en Joodse vluchtelingen zoals Jan Karski.
De geallieerde regeringen riepen in december 1942 publiekelijk op tot beëindiging van de genocide, maar namen weinig concrete militaire stappen.
De weigering van de VS en Groot-Brittannië om de vernietigingskampen of spoorlijnen te bombarderen blijft een twistpunt in het debat.
Sommige historici, zoals Deborah Lipstadt, stellen dat antisemitisme en diplomatieke overwegingen een rol speelden in het passieve geallieerde beleid, terwijl anderen benadrukken dat militaire prioriteiten zwaarder wogen.
Nederland: Passieve kennis of actieve medewerking?
Het Nederlandse debat richt zich sterk op de vraag in hoeverre de bevolking en het bestuur wisten van de massamoord en wat de rol van Nederlandse autoriteiten was.
Belangrijke deelnemers aan dit debat zijn onder meer Bart van der Boom, die in Wij weten niets van hun lot betoogt dat veel Nederlanders de volledige omvang van de genocide niet doorzagen, en Johannes Houwink ten Cate, die aantoont dat met name de Joodse Raad wel degelijk signalen ontving over de vernietigingskampen.
Feiten:
De Nederlandse Spoorwegen vervoerden duizenden Joden naar Westerbork en verder naar vernietigingskampen.
Verzetsgroepen hadden fragmentarische kennis van de massamoorden en waarschuwden in pamfletten.
Koningin Wilhelmina benoemde in haar toespraken de Jodenvervolging, maar bleef vaag over de systematische uitroeiing.
Sommige historici wijzen op de apathie van een groot deel van de Nederlandse bevolking, terwijl anderen, zoals Ivo Schöffer, de impact van repressie en censuur benadrukken.
Conclusie
Het debat over de kennis van de Shoah blijft complex. In Nazi-Duitsland was er geleidelijke en deels opzettelijke verspreiding van informatie, de geallieerden waren op de hoogte maar aarzelden in hun reactie, en in Nederland was kennis fragmentarisch, met een verdeeld moreel besef over de implicaties. Historici blijven worstelen met de vraag in hoeverre morele verantwoordelijkheid en feitelijke kennis samengingen, een discussie die relevant blijft in het bredere kader van oorlog en genocidestudies.