LPL

WHO 2022: WHO-HAEM5 recognizes two subtypes of lymphoplasmacytic lymphoma (LPL)

  • IgM-LPL/Waldenström Macroglobulinaemia (WM) type (95%), including:

    • IgM-LPL with MYD88 p.L265P (NP_002459.2) mutation

    • IgM-LPL without MYD88

  • Non-WM type LPL (5%); including:

    • cases with IgG or IgA monoclonal proteins

    • non-secretory LPL

    • IgM LPL without bone marrow involvement

Algemeen

Het lymfoplasmacytair lymfoom (LPL) wordt in de laatste WHO (2016) gedefinieerd als een maligniteit bestaande uit kleine B-lymfocyten, plasmacytoïde lymfocyten en plasmacellen. Er is vaak betrokkenheid van het beenmerg, en soms ook klieren en milt.

De grote meerderheid (>90%) van LPL heeft een MyD88 mutatie. Demonstration of the MYD88 p.L265P mutation may aid in the difficult differential diagnosis with nodal and extranodal marginal zone lymphomas (MZL) with plasmacytoid differentiation and plasma cell (multiple) myeloma. The two latter entities generally lack the MYD88 p.L265P mutation with the exception of rare cases of MZL.

CXCR4 mutations occur in up to 40% of all LPLs, usually concurrent with MYD88 mutations. It is desirable to perform CXCR4 mutational analysis for patients

considered for treatment with a BTK inhibitor, since this genetic context is not only associated with shorter time to treatment, but especially with resistance to ibrutinib therapy.

Kliniek

  • 1/3 is asymptomatisch

  • 2/3 symptomatisch

Anamnese en lichamelijk onderzoek. De meest voorkomende klacht is vermoeidheid (70%), soms veroorzaakt door een diepe anemie (denk ook aan AIHA/koude agglutinatie). Speciale aandacht voor lymfadenopathie/hepatosplenomegalie (15-25%), neuropathie (anti-MAG 20-25%), auto-immuunfenomenen, verhoogde bloedingsneiging (20-30%, dd ITP/verworven von Willebrand) en verschijnselen van hyperviscositeit.

NB. Osteolytische laesies komen in principe niet voor, denk dan aan MM als alternatieve diagnose.

Aanvullend onderzoek.

  • Lab: anemie, eiwitspectrum, b2mg, stoltijden, haptoglobine

    • op indicatie: coombs, cryo

  • Virologie: HCV, HBV (associatie met cryo)

  • Beenmerg + cytogenetica (vaak MYD88 mutatie = specifieke puntmutatie (L265P) relevant voor NFκB-cascade. Nog geen prognostische of therapeutische consequenties)

  • Stagering: CT HTA

  • Verdenking amyloïdose: buikvetbiopt congorood

  • Verdenking PNP: anti-MAG en verwijzing neuroloog

Differentiaal diagnose

Vooral bij het zeldzame LPL zonder IgM-paraproteïne (<5%) is de diagnose lastig en afhankelijk van het uitsluiten van andere kleincellige lymfomen, zoals het marginale zone lymfoom (MZL). Soms kan geen definitief onderscheid worden gemaakt. Bij opvallende paratrabeculaire infiltratie (in tegenstelling tot interstitieel) moet ook worden gedacht aan folliculair lymfoom, wat meestal CD10-positief is en eventueel kan worden bevestigd door aantonen van de t(14;18)-translocatie. Bij een LPL met een IgA- of IgG-type paraproteïne kan het onderscheid met een multipel myeloom een valkuil zijn. Andersom bestaat ook het multipel myeloom met een IgM-paraproteïne, hoewel zeldzaam. In tegenstelling tot MW is er bij een IgM-multipel myeloom meestal een translocatie t(11;14) aanwezig en zijn er vaak lytische botlaesies.

Risico stratificatie

IPSS voor MW

Mediane overleving: 5-11 jaar met een grote spreiding

De IPSS-MW-score is gebaseerd op patiëntengegevens uit het pre-rituximab-tijdperk, maar is na die tijd in ieder geval in 1 studie gevalideerd, waarbij de prognose nog wat beter lijkt.

Respons evaluatie

Behandeling MW

Behandelindicatie

MW-gerelateerde klachten of symptomen.

Plasmaferese

Indicatie: hyperviscositeitssyndroom.

Eerstelijn behandeling

Immuunchemotherapie: R + chemo

  • DRC 6-8x

  • R-CP 6-8x

NB Rituximab: Belangrijk is het fenomeen ‘IgM-flare’: bij ongeveer de helft van de patiënten stijgt het IgM-gehalte eerst, maar zet de daling alsnog in na 4 maanden. Het stijgen van IgM na behandeling met rituximab is dus zeker geen teken van therapiefalen! Onbekend is of dit fenomeen enige prognostische betekenis heeft.

Onderhoudsbehandeling: Er zijn geen prospectieve studies naar de rol van onderhoudsbehandeling.

Tweedelijn behandeling

Indien >2 jaar na 1e lijn, dan overwegen herhalen 1e lijn

Anders: bortezomib, R-bendamustine