Bloedgroepen

Algemeen

Bloedgroepen zijn macromoleculen (glycoproteïnen of glycolipiden) verbonden met de erytrocytenlipide-envelop. Er zijn >600 erytrocytenantigenen beschreven en het vóórkomen hiervan wordt bepaald door de genetische achtergrond. Niet alle bloedgroepen zijn klinisch relevant, zie hieronder. De terminologie bestaat vaak uit namen (van ontdekkers of patiënten) met lettercodes voor de allelen. De International Society for Blood Transfusion (ISBT) heeft een cijfercodering ingesteld ten behoeve van de automatisering. Hierbij worden systemen, collecties en series onderscheiden

Klinisch relevante bloedgroepsystemen

Klinisch relevante bloedgroepen houdt in dat het kan leiden tot (ernstige) hemolyse. 

ABO-systeem

De bloedgroepen A en B bestaan uit eenvoudige, verschillende koolhydraatstructuren (oligosachariden), die vooral tot expressie komen op de erytrocytenmembraan maar ook andere weefsels. De A/B-bloedgroepen en de natuurlijke/regulaire anti-A/B-antistoffen ontwikkelen zich pas volledig in het eerste halfjaar na de geboorte. De bepaling van de AB0-bloedgroep is pas volledig indien zowel antigenen als antistoffen eenduidig kunnen worden bepaald en passend zijn.

Het ABO-gen ligt op chromosoom 9 en bestaat uit 3 verschillende allelen: A, B en 0 ("stom allel")

Resus-systeem

Er zijn twee nomenclaturen, de locusaanduiding (volgens Fisher) en de haplotypeaanduiding (volgens Wiener). Er zijn twee genen: D en CE, die 36 genotypen vormen met de allelen grote C of kleine c, grote E of kleine e en grote D (er is geen kleine d-gen en er bestaat geen anti-kleine d). De meest frequente combinaties zijn:

Resus-D

Resus-D is zeer immunogeen; antistoffen worden gevormd bij:

Ter preventie van het vormen van anti-Rh D worden transfusies preventief D-compatibel geselecteerd. Ter voorkoming van D-immunisatie tijdens de zwangerschap krijgen D-negatieve vrouwen na bevalling van een D-positief kind immunoprofylaxe met anti-D-immunoglobuline. Inmiddels kan met routinematige antenatale DNA-diagnostiek in maternaal plasma, uitgevoerd rond de 27e week, deze toediening worden beperkt tot die zwangerschappen waarbij een D-positief kind wordt verwacht.

De verwijzing POS of NEG met betrekking tot de bloedgroep verwijs naar het wel of niet aanwezig zijn van Resus D antigenen. Een patiënt met Resus D antigenen is POS. 

Overige klinisch relevante bloedgroepen

Indien alleen ABO-resus-D-compatibel bloed wordt toegediend aan immuuncompetente patiënten vormt na herhaalde transfusies 6-10 % van de patiënten irregulaire antistoffen. In meer dan 80% zijn deze alloantistoffen gericht tegen de klinisch relevante antigenen: resus-CcEe, K, Jk, Fy en S. 

Kell (K)

Kidd (Jk)

Duffy (Fy)

MNSs bloedgroep systeem

Lewis bloedgroep systeem

Lutheran bloedgroep systeem

HLA- en HPA-antigenen


HLA: Humane leukocytantigenen 

HPA: Humaan plaatjesantigeen-systeem

Naast HLA-antigenen komen ook HPA-antigenen tot expressie op trombocyten. HPA-antigenen zijn biallelische systemen – a geeft meestal het hoge en b het lage frequentieallel aan – en zijn niet uniek voor trombocyten. Zo is HPA-1 ook aanwezig op endotheel en HPA-5 op geactiveerde T-cellen. HPA-1, -3, -5 en -15 zijn relevant voor de transfusiepraktijk, omdat immunisatie kan leiden tot onvoldoende opbrengst. Vaak zien we deze HPA- en HLA-antistoffen samen voorkomen. Zowel HLA- als HPA-typering wordt met moleculaire technieken verricht. Een bestand van HLA/HPA-getypeerde donoren die oproepbaar zijn voor trombocytendonatie is beschikbaar voor geïmmuniseerde patiënten met onvoldoende opbrengst. Voor neonaten met (een vermoeden) van allo-immuuntrombopenie zijn ook verse HPA-1a-deficiënte bloedplaatjes leverbaar en direct oproepbaar bij de stichting bloedvoorziening Sanquin.

Kruisbloed

Bepalen van bloedgroep op basis van ABO en RhD

Daarnaast >250 bloedgroepen die niet allen klinisch relevant zijn. Wel relevante bloedgroepen zijn: 


Antistoffen