T- en NK-cel

T cellen

De T-celreceptor is niet in staat zich aan de vrij circulerende antigenen te binden; hiervoor heeft hij andere moleculen nodig. Dit zijn de eiwitten van het major histocompatibity complex (MHC), die tot expressie worden gebracht op antigeenpresenterende cellen (dendritische cellen, B-lymfocyten en macrofagen). Antigeenpresenterende cellen fagocyteren lichaamseigen en lichaamsvreemde antigenen die zowel intracellulair als extracellulair aanwezig zijn, en breken deze af tot kleine peptiden. Deze worden gebonden aan het MHC en vervolgens wordt het MHC-antigeencomplex op de celmembraan gepresenteerd aan T-lymfocyten. Na binding van de T-celreceptor aan het MHC-antigeencomplex wordt de T-lymfocyt geactiveerd en gaat deze zijn effectorfunctie uitoefenen.

Er kunnen twee typen T-lymfocyten worden onderscheiden. De T-helpercel heeft een ondersteunende functie tijdens de immuunrespons. Wanneer de T-helpercel op de juiste manier wordt geactiveerd, zal deze cytokines gaan produceren die vervolgens andere immuuncellen zoals cytotoxische T-lymfocyten, NK-cellen en monocyten specifiek activeren en naar de plaats van de infectie migreren om ter plekke hun functie uit te oefenen. Het tweede type, de cytotoxische T-cel is na activatie in staat om cellen te doden die geïnfecteerd zijn met intracellulaire pathogenen. Ook kan een cytotoxische T-cel maligne cellen doden. Dit gebeurt via receptor-ligandinteracties (Fas-Fasligand) en door het uitscheiden van cytotoxische stoffen zoals perforines.

NK cellen

NK-cellen zijn in staat cellen te doden die zij als lichaamsvreemd herkennen. Dit kunnen geïnfecteerde cellen zijn, maar ook maligne cellen of lichaamsvreemde cellen zoals donorcellen na een transplantatie. In tegenstelling tot B- en T-lymfocyten hebben NK-cellen geen antigeenspecifieke receptor op hun celoppervlak, maar gebruiken ze andere receptoren om targetcellen te herkennen. Wanneer de targetcel eenmaal is gevonden, kan deze worden geëlimineerd via directe en indirecte mechanismen. Lymfocyten zijn kleine cellen met een lage biosynthetische activiteit en met een grote eivormige of niervormige nucleus. Ongeveer 3% van de lymfocyten is wat groter, met een diameter van ongeveer 9-15 μm; dit zijn geactiveerde lymfocyten die zullen migreren naar de weefsels. Plasmacellen hebben cytoplasma dat zeer veel ribosomaal RNA en ruw endoplasmatisch reticulum bevat, wat nodig is voor de aanmaak van antilichamen.