Welkom bij deze zaterdagochtend meditatie. Het thema is Mijn leven ordenen.
Ik ben naar deze kapel gekomen met een verlangen of, minstens, met een zoekend hart. Voor de meditatie begint, plaats ik mijzelf voor God die ook verlangend naar mij kijkt.
Wat ik vraag:
dat ik durf toelaten,
dat niet ik mijn leven orden, maar God;
dat ik mijn leven tot nu toe
kan aanvaarden,
en dat ik, voor zover ik dat in de hand heb,
mijn leven op Hem afstem;
dat ik het zo mag ordenen
dat God daarin een kans krijgt
Lied: Hoever te gaan
Hoever te gaan? En of er wegen zijn?
Nooit meer gebaande.
Hoeveel paar voeten zijn zij? Twee, drieduizend.
Nog bijna slaven, vreemden voor elkaar.
Kreupelen, blinden.
Maar met iets in hun hoofd dat stroomt en licht geeft.
De zon zal hen niet steken overdag.
Bij nacht de maan niet.
Zij stoten zich aan stenen. Niemand draagt hen.
Omdat zij willen leven als nog nooit
- angstig te moede
zijn zij gegaan met grote hinkstapsprongen.
Niet hier hun vaderland, en schaamteloos
wagen zij alles.
Soms wordt woestijn oase waar zij komen.
Vrijheid ontkiemt in hen, gloeit aan, dooft uit,
zal weer ontvlammen.
Zij blijven kinderen, zij worden groter.
Hun stoet is zonder einde en getal.
Tel maar de sterren.
Zij weten van de Stad met fundamenten
https://open.spotify.com/track/27ACfwlDyWFUIYjtXFCRM3
Tekst: Genesis 12, 1-9
De HEER zei tegen Abram: 'Trek weg uit je land, verlaat je familie, verlaat ook je naaste verwanten, en ga naar het land dat ik je zal wijzen. Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn. Ik zal zegenen wie jou zegenen, wie jou bespot, zal ik vervloeken. Alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij.'
Ik stel me de situatie eens voor. Midden in de woestijn, ergens in het landschap staat Abram. Welke uitdrukking zie ik in zijn gezicht? Kan ik me voorstellen dat God mij vraagt om een andere koers te bewandelen.
Abram ging uit Charan weg, zoals de HEER hem had opgedragen. Hij was toen vijfenzeventig jaar. Hij nam zijn vrouw Sarai mee en Lot, de zoon van zijn broer, en ook alle bezittingen die ze hadden verworven en de slaven en slavinnen die ze in Charan hadden verkregen. Zo gingen ze op weg naar Kanaän.
De roepstem die Abram en Sarai volgen is een stem die hen zegen belooft, die hen trouw blijft in vriendschap, die hen zegent en hen tot een zegen voor anderen maakt. Herken ik ook de roepstem in mij, die mij zegent en mij tot een zegen maakt voor anderen?
Toen ze daar waren aangekomen, trok Abram het land door tot aan de eik van More, bij Sichem. In die tijd werd het land bewoond door de Kanaänieten. Maar de HEER verscheen aan Abram en zei: 'Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven.' Toen bouwde Abram op die plaats een altaar voor de HEER, die aan hem verschenen was.
Abram laat op deze bijzondere plek van hun tocht een gedenksteen, een merksteen, een mijlpaal, achter ter ere van de Heer. Op welke plaatsen of gebeurtenissen van de afgelopen tijd zou ik een gedenksteen, een merksteen willen plaatsen? En wat zou ik op die steen willen schrijven?
Daarvandaan trok hij naar het bergland dat oostelijk van Betel ligt, en ergens ten oosten van Betel en ten westen van Ai sloeg hij zijn tent op. Hij bouwde er een altaar voor de HEER en riep er zijn naam aan. Steeds verder reisde Abram, in de richting van de Negev.
Abram en Sarai trekken verder in de richting van de woestijn. Waar bevind ik mij op dit moment op mijn levensweg, waar trek ik naartoe?