Als een middeleeuwse bron het over lepra heeft kan dit evengoed elefantiase, vitiligo, psoriasis, lupus erythematodes, syfilis, pokken of pest zijn.[1] Wat we wel als vaststaand mogen beschouwen is dat de middeleeuwer angst had van lepra en bijgevolg van de leproos, omwille van de vreselijke gevolgen van de ziekte.
De pest werd veroorzaakt door een bacterie, verspreid via rattenvlooien, en leidde tot grote pandemieën zoals de Zwarte Dood in de 14e eeuw, die miljoenen levens eiste. Lepra, een bacterie-infectie die ernstige vervormingen kan veroorzaken, kwam ook voor, maar verspreidde zich minder snel en trof minder mensen in Europa dan de pest.
Op de grens van Ternat, Wambeek en Lombeek ligt het ziekhuizenveld. Daar werden pestlijders of leprozen afgezonderd van de gezonde gemeenschap. Nog in 1662 woedde de pest te Ternat en maakte er 1511 slachtoffers, ongeveer een vierde van de bevolking. Herman Herpelinck, auteur van enkele werken over de Geschiedenis van Ternat, schreef er een bijdrage over,
Het verlengde van de Kruisstraat - aan de bioboer - dat voor de aanleg van de spoorweg aansloot op de Vianestraat in Overdorp-Wambeek, heette in 1900 nog de Ziekhuizenstraat lezen we in de Geschiedkundige schetsen van Ternat van pastoor Lascabanne en schrijver-archivaris De Bast uit 1902. Zie in Editiepajot Een wandeling door de gemeente in 1902 . Daar, op de grens van de drie gemeenten werden de pestlijders dan ook afgezonderd in hutten of huizen. Vandaar het ziekhuizenveld.
Op de kadasterkaart van Popp uit de 19de eeuw wordt de straat nog Sempststraat genoemd, een vergissing blijkbaar.Zie de kaart van Popp onder historische kaarten op http://www.geopunt.be/
Hieronder een uittreksel uit de Geschiedkundige schetsen van Ternat van pastoor Lascabanne en schrijver-archivaris De Bast uit 1902 Hoofdstuk XIII.
De pest. Zlekhuizen. Armbestuur of H. Geesttafel. Liefdadige Instelling der vrouwkens kleederen. Borg der vreemdelingen.
De pest, die wreede kwaal welke de Belgen, terugkomende uit het heilig land, na de kruisoorlogen hier medebrachten, heelt in ons land gewoed tot in de tweede helft der XVII e eeuw en met honderdduizenden menschen in het graf of in de smartvolle ellende gesleept. Er zijn dorpen en steden geweest waar de drie vierden der bevolking op eenige maanden uitstierven. Nog in 1662 woedde de pest te Ternath en liet er gruwelijke sporen: op den tijd van zeven maanden telde men 1511 slachtoffers, ongeveer een vierde der bevolking.
Ziekhuizen. In die algemeene rampen bleef de liefdadigheid niet werkeloos. Benevens de gasthuizen en hospitalen die men in vele gemeenten aantrof werden er in die tijden ook afgezonderde hutten of huizen gebouwd om de ongelukkigen te huisvesten die door de ongenadige pest of zoogenaamde melaatscheid aangetast waren. Die huizen stonden meest allen op afgezonderde plaatsen. Want de melaatschen mochten met de gezonden in geene aanraking komen. Alhier, voor Ternati , Wambeek en Sint Catharina Lombeek zullen dergelijke huizen zeer vroeg bestaan hebben want eene plaats land, thans nog ziekhuizenveld genaamd, staat alzoo aangetekend in de rekeningen van 1600 en 1700 Charel De Leeuw van een plaetseke genoemt de sieckhuizen tegen de steenstraete toebehorende aan de drij huijsarme deser graafschappe, jaerlijks ,, twee guldens. Vijf stuivers zegt de rekening van 1775,
De ligging van dit land beantwoordt volkomenlijk aan de bestemming: afgezonderd, en in het middelpunt der drie parochien die de heerlijkheid uitmaakten .
Heilige Geesttafel. Om in de noodwendigheid der arme menschen te voorzien werd alhier zoals trouwens in alle parochien een armendisch of Heilige Geesttafel ingericht welke onder het beheer van den pastoor stond. Rond het begin der XVI" eeuw ziet men den pastoor overal door de burgerlijke overheden in die taak, even als in vele andere zaken van zedelijk belang, ondersteund en bijgestaan worden.
Langzaamaan ziet men de wethouders mede de belangen der H.Geesttafel waarnemen. Eindelijk, reeds van in 1600 zien wij liet beheer samengesteld uit den pastoor, wethouders en armmeesters ; evenals de kerkmeesters, werden de armmeesters aangesteld ; op voorstel van deen pastoor enen de wethouders werden zij door den slotheer benoemd. Ziehier ene dergelijke akte : De ondergeschreven pastoor ende schepenen der parochie van Ternath presenteeren met alle eerbiedigheyt aan den seer edelen heer Graeve van Crucqenbourg … de naervolgende persoonen om daaruyt te kiesen eenen voor kerkmeester ende eenen voor armmeester . Tegen den feestdag van Onze L V Lichtmisse 1780 Worden naar gewoonte opgegeven
• Voor Kerkmeester : I. Stephanus TW NAUW II Johannes HUYGH III. Petrus DE MUNCK
• Voor Armmeester : I. Jan Franciscus GOOSSENS II Cornelius GOOSSENS III. Simon VAN HUYNEGHEM
Gesien dese, wij ondergetekende denomineren voor kerkmeester Stephanus De Nauw, ende voor armmeester Jan Franciscus Goossens. Actum in ons Hotel binnen Brussel den 28 Januari 1780. Le comte de Crucqenbourg
De chirurgijn was een medisch behandelaar in de middeleeuwen en vroegmoderne tijd. Het vak van chirurgijn kwam voort uit het werk van de barbier, en hield zich vooral bezig met zaken waarbij bloed tevoorschijn kwam, dit in tegenstelling tot de universitair opgeleide artsen, die zich met interne geneeskunde bezighielden.
In de gasthuizen van de 17e eeuw had een chirurgijn een eigen verbandzaal. Hij werd tijdens het werk geassisteerd door zaalknechts of zaalmeiden. Er bestond een opleiding waarin chirurgijns het vak leerden. De patiënt was hierbij oefenmateriaal. Daarnaast nam men deel aan anatomielessen (soms in een anatomisch theater) waarbij terechtgestelde misdadigers werden ontleed. Veelvoorkomende handelingen in die tijd waren aderlating, wondverzorging en de zorg voor botbreuken. Laudanum en alcohol waren de toenmalige verdovingsmiddelen.
In de zeilvaart had de chirurgijn de graad van officier. Hij had meestal een eigen hut waar hij zijn medische instrumenten en medicijnen bewaarde. Zijn taak was het om zieke of gekwetste bemanningsleden en passagiers te verzorgen. Ook na een lijfstraf moest hij de veroordeelde op medisch gebied bijstaan. Tijdens en na een zeeslag moest de chirurgijn de gewonden verzorgen en zo nodig opereren. De gekwetsten werden benedendeks gebracht door zijn assistenten. Die moesten de chirurgijn ook bijstaan bij operaties. Amputatie om koudvuur te vermijden was geen uitzondering. Bloedvaten werden met een gloeiend ijzer dichtgebrand (cauterisatie). Het werk aan boord van zeilschepen was niet zonder risico en leidde soms tot ernstige ongevallen.
Het werk van de chirurgijn ontwikkelde zich daarna tot de moderne chirurgie.
Hoewel de graad van licentiaat in de geneeskunde slechts aan een universiteit kon worden behaald, was de titel van praktiserend arts ook elders verkrijgbaar: aan een plaatselijke school voor geneeskunde of bij een andere arts, bij wie men in de leer kon gaan. De enige proef was een kort examen voor het college van geneesheren van de stad waar de kandidaat zich wilde laten inschrijven. Eens geslaagd, verwierf men - tegen betaling - een patent.
In de 18de eeuw moest iedere chirurgijn toetreden tot het plaatselijke college van geneesheren en een examen afleggen in het bijzijn van zijn gelijken. Alhoewel dit slechts een formaliteit was, werd de heelkunde hierdoor opgewaardeerd en in de geneeskunde opgenomen. Toch bleef de heelkunde van ondergeschikt belang. Aan de Leuvense universiteit was de cursus chirurgie trouwens niet erg uitgebreid.
In het januarinummer 2025 van de Ternatse heemkring werd een eerste deel gepubliceerd van een artikel van wijlen deken Jozef De Ridder over “dokters in Ternat".
Zijn verhaal start in de 17de eeuw met de familie Mockaert uit Asse, met drie generaties chirurgijnen, waarvan Albertus stierf in Ternat in 1679.
Daarna komen nog Wouters Laurentius (+1719), Meys Petrus (+1783), Thomas Jozef (dokter in Ternat tot 1782), Van der Perren Tobiad (+1801), Pilois (woonde in de Doelstraat in 1787), Moens Jan Baptist (geboren te Lombeek in 1767, woonde op Kasteel De Mot), De Schrijver A.L. (dokter in Ternat in 1816) en Van Blommen Philippus (haalde zijn diploma in Brussel in 1811 en werd officier van gezondheid in Ternat).
Dokter JB Moens overlijdt in 1805 en in 1806 hertrouwt weduwe Annemarie de Heze met dokter Adrien Louis De Schrijver te Ternat.
Omstreeks 1865 is Joannes Baptista Emilius Verbrugghen dokter in de geneeskunde in Ternat. In 1888 huwt zijn dochter Lucia Josephina Joanna Verbrugghen met Jan Baptista Claes, dokter in de geneeskunde, wonende te Asse.
Dokter DE CROES Jan-Dominicus-Emiel (1867-1936), was gemeenteraadslid en schepen te Ternat tussen 1904 en 1932. Hij was armendokter te Essene vanaf 1896. Voor de behoeftigen die thuis verbleven werden speciale armengeneesheren aangesteld. Deze bezochten de behoeftigen aan huis, onderzochten hen, stelden een diagnose, schreven eventuele hulpmiddelen en medicijnen voor en volgden de patiënten op.
Met de inlijving van de Zuidelijke Nederlanden bij Frankrijk kreeg de ‘openbare onderstand’ (de overheidszorg voor armen) een nieuw gezicht. Het belang van het religieuze verkleinde. De wet van 1796 voorzag in de oprichting van “les Commissions des Hospices Civils” (Commissie van Burgerlijke Godshuizen) en “les Bureaux de Bienfaisance” (burelen van weldadigheid).
De Burelen van Weldadigheid waren verplicht in iedere gemeente, terwijl de commissies facultatief waren. De commissies werden belast met alle vormen van institutionele zorgverlening: vondelingen- en weeshuizen, bejaardentehuizen, hospitalen en dergelijke.
De burelen van weldadigheid zorgden voor hulp aan huis: kleding, levensmiddelen, verwarming, geneesmiddelen, beddengoed en soms eens geld. Het grootste gedeelte van de hulp moest echter in natura zijn. Anders dan nu werden de middelen om steun te verlenen niet via belasting, maar via collectes verzameld.
De Belgische Staat richtte al in 1895 een Koninklijke Commissie op voor hervorming van de armenzorg. Maar het was pas dertig jaar later, op 10 maart 1925, dat de wet op de Commissies van Openbare Onderstand (C.O.O.) werd gestemd. Via die wet werd de lokale armenzorg gemoderniseerd met de verplichte installatie van één dienst voor armenzorg per gemeente.
Op 8 juli 1976 kwam er de Wet op het 'Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn