Studiebeurs Jacobs 1674

EEN OUDE MAAR NOG BESTAANDE STUDIEBEURS UIT 1674:

DE STUDIEBEURS C. JACOBS - Dirk Lindemans 2012

In 1674 werd er een studiebeurs ingesteld door ene Carolus Jacobs.

Onder meer de behoeftige studenten van Ternat, Wambeek en Lombeek

konden die beurs genieten. Zij bestaat tot op de dag van vandaag, zij het

onder controle van het een 'Provinciale Commissie voor Studiebeurzen

vad Brabant'. Hierna geven we enkele aantekeningen bij die beurs. Voor

een goed begrip moeten we echter wel eerst een korte schets geven van

het historisch en wettelijk kader waarin de beurs tot stand kwam en is

geëvolueerd.

1. Het historisch en wettelijk kader

1 .1 . De opkomst van studiebeurzen

Hoe oud de instelling van studiebeurzen wel is, valt moeilijk te achterhalen.

Vermoedelijk is het allemaal begonnen, niet met steun aan studenten,

maar wel met steun aan bepaalde onderwijsinstellingen, vooral dan de

K.U.Leuven. Er bestonden trouwens voordien al kerkelijke stichtingen, d.w.z.

begunstigingen ten voordele van de Kerk als dusdanig. Een uitbreiding naar

onderwijsinstellingen die onder kerkelijke controle stonden, lag dan ook voor

de hand. Die opkomst is te situeren in de 15e eeuw.

Daarnaast kwamen er later echte studiebeurzen, d.w.z. steun aan de

studenten zelf, en niet aan welbepaalde instellingen. In het begin was die

steun vooral bedoeld om jongeren die priester wilden worden, maar waarvan

de ouders de opleiding niet konden betalen, toch een kans te geven.

Bij de opkomst van de studiebeurzen bemoeide de overheid zich daar

aanvankelijk niet mee: iedereen was vrij om studiebeurzen in het leven te

roepen. De "mode" bestond trouwens om een studiebeurs bij testament in te

stellen, en de wil van een overledene moest geëerbiedigd worden.

Maar stilaan kwam er een bedreiging van die vrijheid, en wel uit twee

hoeken.

Vooreerst wilde de overheid het onderwijs, dat heel lang in kerkelijke handen

was, meer en meer van overheidswege organiseren om aldus - zo dacht men

- iedereen op gelijke voet recht op onderwijs te geven.

Daarnaast groeide er ook weerstand tegen, wat genoemd werd, de "dode

hand" (1)

• Dit hield in dat door schenkingen e.d. van vooral onroerend goed,

goederen generaties lang buiten de handel bleven. Studiebeurzen die bij

testament waren ingesteld hadden vaak in hun vermogen een of meer

onroerende goederen, en die bleven zo buiten de handel, generaties lang.

1.2. Studiebeurzen overleven de opkomst van de idee van de scheiding

van Kerk en Staat tijdens de Verlichting.

Mede onder invloed van de Verlichting wenste de overheid zich te verzetten

tegen die toestand van kerkelijk overwicht in het onderwijs. De Verlichting,

een Europese maatschappijkritische beweging die zowat rond het midden

van de 18e eeuw was ontstaan, verzette zich onder meer tegen de

kerkelijke dominantie en de officiële banden tussen kerk en staat. De idee

van de scheiding van Kerk en Staat vond alsmaar meer ingang. Alles moest

geseculariseerd ('ontkerkelijkt') worden, en dus ook de beurzen en het

onderwijs. Gemakkelijk was dat echter niet te realiseren, mede omwille van

het feit dat de Kerk een sterke plaats innam, ook tegenover de overheid. De

reeds lang bestaande kerkelijke stichtingen waren immers traditioneel beveiligdtegen overheidsbemoeiing, en de studiebeurzen moesten, zo meenden vele

rechtsgeleerden, eenzelfde privilege genieten.

Als gezegd waren de oudste beurzen ingesteld ten bate van kerkelijke

onderwijsinstellingen, die, zoals het onderwijs zelf, vooral in kerkelijke handen

waren. De overheid zelf pakte trouwens eerst het middelbaar onderwijs aan.

Het lager onderwijs zou veel langer in handen van de clerus blijven.

De techniek van de overheid om de studiebeurzen - en dus ook een stukje

van het onderwijs - onder controle te krijgen was het verbod op de "dode

hand", en het bemoeilijken van dit soort schenkingen. Van overheidswege

werd echter niet altijd rechtlijnig beslist, mede omwille van het verzet van

de betrokkenen. Maria Theresia - die de Verlichting was toegedaan, net

zoals haar zoon Jozef Il - zal bijvoorbeeld in een edict van 15 september

1753 schenkingen en dergelijke ten voordele van het onderwijs toch nog

toelaten, terwijl zij in dat Edict niettemin overgaat tot bekrachtiging van alle

oude verbodsregelingen in verband met dode hand, zoals die opgenomen

waren in oude plakkaten en edicten. Maar met een decreet van 4 juli 1761

zal prins Karel van Lorreinen de regel invoeren dat de centrale overheid de

stichtingen mag onderwerpen aan de "noodwendigheden van politie, controle

en toezicht" (2)

• Op 14 mei 1787 wordt een authentieke staat van inkomsten en

goederen van de stichting opgemaakt en op 15 mei 1787 aan de regering

bezorgd. Maar die staat hebben we niet kunne terugvinden. Er wordt wel

meermaals naar verwezen, zo bijv. In een stuk uit 1781 (3)

1.3. De Franse overheersing van 1794 tot 1815

In de Franse tijd werd het beschikkingsrecht omtrent studiebeurzen in

testamenten zeer sterk ingeperkt, en werden de oude studiebeurzen

afgeschaft of toevertrouwd aan of ingepalmd door andere instellingen, zoals

Gasthuizen en Weldadigheidsbureaus (toenmalige OCMW's). De goederen

van de clerus moesten worden geïnventariseerd ( edicten van 22 en 27 mei

1786 en 4 en 20 januari 1787). Ook de studiebeurs van C.F. Jacobs viel

onder regeling; haar eigendommen werden geïnventariseerd.

1.4. De Hollandse tijd

Onder het Hollands tijdvak werden de studiebeurzen terug ingesteld of

gereorganiseerd overeenkomstig de oorspronkelijke stichtingsakte, en dit

op grond van een Koninklijk Besluit van 26 december 1818 betrekkelijk de

Administratie der goederen toebehoorende aan de stichtingen der Beurzen

of van Kollegien (4)

• Dat besluit: bepaalde

- dat de goederen van de beursstichter met de opbrengsten

vanaf 1 januari 1819 'aen de geregtigden zullen wedergegeven worden'; (5)

- dat een Commissie samengesteld zou worden door de Minister van

Onderwijs die de titels van de aanspraakgerechtigden zou onderzoeken met

het oog op teruggave, en dat de rechtbank zou moeten uitspraak doen als er

betwistingen bleven bestaan (6);

- maakte het mogelijk om de bestemming van de beurs aan te passen

aan de gewijzigde omstandigheden (7)

Dat geschiedde ook met de beurs van C. Jacobs, en wel met een besluit van

26 april 1820, zoals we hierna zullen zien.

1.5. Vanaf de Belgische onafhankelijkheid tot de wet van 19 december 1864

Vanaf het midden van de 19e eeuw rees er weerom verzet tegen de

studiebeurzen en stichtingen, omdat ze te veel onder kerkelijke controle

zouden staan. De overheid vond dat het openbaar onderwijs op kosten en

onder gezag van de Staat moest worden gegeven om aldus het recht op

onderwijs te garanderen aan alle burgers. Dat hield in - aldus de overheid

- dat de Staat, zoals alle andere instellingen van sociaal en algemeen

nut, stichtingen moesten kunnen ontvangen. Die mogelijkheid moest

daarentegen ontzegd worden aan het privé-onderwijs, dat onttrokken was

aan het staatsgezag. En bovendien brachten stichtingen ten voordele van de

Staat ook nog geld op ...

1.6. De wet van 19 december 1864

Met een wet van 19 december 1864 (8) , die zeer veel kwaad bloed zette (9)

Die aan de oorsprong lag van de schoolstrijd, werd het licht op groen gezet voor het onder staatscontrole brengen van de door de Kerk beheerde … stichtingen. Dit lot viel ook de beurs van C. Jacobs te beurt. De stichting werd onder het beheer geplaatst van de "Provinciale Commissie voor de

Beurzen stichtingen van Brabant'? . En dat is tot op de dag van vandaag zo gebleven. Details zullen we hierna nog toelichten.

Sinds 1864 is er immers weinig veranderd aan het wettelijk kader van de studiebeurzen.

Alleen is het wel vermeldenswaard dat de Nederlandse tekst van de wet van 1864 pas in 1986 is tot stand gekomen en in 1990 is publiceerd.

1.7. De samensmelting van diverse studiebeurzen in 1948.

In 1948 heeft de Minister van Justitie - die bevoegd is inzake stichtingen - een ministeriële omzendbrief verzonden met het voorstel om, met het oog op efficiëntie, vooral kleinere studiebeurzen te hergroeperen. Dat was blijkbaar een werk van lange adem, want het heeft tot in 1982 geduurd vooraleer de Provinciegouverneur van Brabant zo'n voorstel van hergroepering van de Brabantse studiebeurzen kon voorleggen. Ook de stichting van Carolus Franciscus Jacobs was bij die hergroepering betrokken, en wel door ze te verbinden met een stichting van een andere Jacobs, ook uit de 17e eeuw, zoals we hierna zullen zien.

Sindsdien heet de studiebeurs: stichtingen Carolus-Franciscus JACOBS (van 1674) en Jan JACOBS (van 1641).

Laten we het ontstaan en de evolutie van deze beurs eens van nabij bekijken.

2. De oprichting van de studiebeurs Jacobs (1674)

2.1. De instelling van de stichting

Op 18 mei 1674 liet Carolus Fransiscus Jacobs, die in Ternat was geboren, en priester was en tevens rentmeester was van 's Hertoginnendael in Oudergem, bij notaris L. Van Eise , in het bijzijn van 2 getuigen, een testament opmaken. Dit testament bevatte allerlei bepalingen, waaronder één waarbij een studiebeurs werd ingesteld. Als bijlage bij dit artikel gaat de tekst van die passage uit

het testament1

De beurs werd door C. Jacobs ingesteld met de opbrengst van de roerende goederen en inkomsten van de na zijn overlijden resterende onroerende goederen 2

• In noodgeval mochten de onroerende goederen verkocht worden.

De begunstigden waren:

- bij voorrang, de meest tot de studie en de geestelijke ... staat

bekwame onder zijn 'arme vrinden' 3;

- waren die er niet, dan moest de beurs open blijven ..... staan

voor maximaal 3 jaar, waarna ze ook mocht toegekend worden aan

niet-arme 'vrinden', en als die er niet waren aan een "arme maar bekwame" inwoner van Ternat. Was die er ook niet, dan kwamen ook de armen van Wambeek of Lombeek in aanmerking, maar dus steeds met een voorrangsrecht voor zijn arme 'vrinden'.

De beurs betrof humaniorastudies ("Latijn leerende schoolen") met het oog op de verwerving van de geestelijke staat, in een school naar keuze van de testamentuitvoerders, maar liefst in een school waar ook Waals kon geleerd worden. Die testamentuitvoerders waren: de pastoor, 2 armenmeesters en een van zijn naaste vrinden.

Na drie jaar moest de beursstudent een proeve van bekwaamheid afleggen bij de pastoor. De beursstudent zou nadien filosofie moeten gaan studeren in Leuven om er te trachten te promoveren. Bleek de beursstudent nadien geschikt voor de geestelijke staat en voor theologiestudies, dan kon de beurs nog 7 jaar aangehouden worden. Als de beursstudent nadien zelf eigen middelen zou verwerven, dan werd hem aanbevolen op zijn beurt een studiebeurs in te stellen. We heben geen spoor teruggevonden van uitvoering van die laatste aanbeveling.

2.2. Het lot van de studiebeurs tot 1818

Wat er na het overlijden van C. Jacobs met de studiebeurs is gebeurd, voor wie ze werd aangewend, enz .. , kon niet achterhaald worden. De kans om dit ooit te weten te komen lijkt vrij klein, omdat de meeste geschreven sporen lijken verloren te zijn gegaan. Dat blijkt onder meer uit hetgeen er gebeurd is bij de wederinstellingsprocedure in het begin van de 19e eeuw: er zijn toen heel wat problemen gerezen omdat het dossier voor de wederinstellling nooit volledig kon gemaakt worden. Zo ontbraken schriftelijke bewijsstukken over het lot van de studiebeurs onder het Frans bewind (4).

Het enige wat kon achterhaald worden, aan de hand van documenten in het parochiaal archief en het Rijksarchief, is nogal beperkt. We weten dat de stichting vooral inkomsten verwierf uit renten op kapitaal dat werd uitgeleend. De interestvoet bedroeg meestal 3,5 tot 4 percent. Zoals we hierboven reeds hebben gemeld werd in de Franse tijd de verplichting opgelegd om de goederen, eigendom van de clerus, te inventariseren. Het is vermoedelijk om die reden dat er in het parochiaal archief enkele aanwijzingen omtrent rente-inkomsten te vinden zijn.

In het decembernummer beginnen we met deze rente-inkomsten DEEL 3

Uit een document van 1787, gevonden in het parochiaal archief (1), blijkt dat de beursstichting destijds ( 1787) aan rente-inkomsten bezat:

een rente van 175 gulden 's jaars ten laste van den heer B. Van .. Willebroek (N);

- een rente van 70 gulden 's jaars ten laste van de Staten van Brabant;

- een rente van 25 gulden 's jaars ten laste van de Staten van Henegouwen;

- een rente van 10 gulden 10 stuivers 's jaars ten laste van Guilliam van Beram;

- een rente van 42 gulden 's jaars ten laste van de Stad Namen (2); - een rente van 18 gulden 's jaars ten laste van Geerard Ringoot;

- een rente van 6 gulden 's jaars ten laste van dezelfde heer

Ringoot;

- een rente van 19 guldens 5 stuivers 's jaars ten laste van Peeter

Tielemans;

- een rente van 80 guldens 10 stuyvers 's jaars ten laste van de

abdij van Villers tot Schooten.

In het totaal had de stichting derhalve in 1787 aan jaarlijkse renteinkomsten een bedrag van 446,5 gulden. Die inkomsten wisselden van jaar tot jaar, mede omdat er nogal wat slechte betalers waren, en omdat de leningvoorwaarden ook regelmatig werden aangepast.

De toenmalige ontvanger van de stichting heeft op 14 mei 1794 een verslag opgemaakt waarin allerlei inlichtingen werden gegeven omtrent de goederen en renten die de stichting bezat op dat ogenblik.

Dat weten we uit de aanhef van het besluit tot wederinstelling van 26 april 1820, waarover verder meer. Dit verslag van 1794 hebben we echter niet meer kunnen terugvinden.

We vonden verder een overzicht terug van rente-inkomsten in 1795 (3).

Daaruit bleek dat er toen per jaar slechts 196,06 gulden renteinkomsten waren, afkomstig van de Berg van Barmhartigheid te Brussel (150 g.), Van Beram (9 g.),Tielemans (16,5 g.), de Paduwa (15,42 g.) en nogmaals de Paduwa (5, 14 g.). Toen reeds betaalden de stad Namen en de abdij van Villers hun rente niet meer, alhoewel die nog verschuldigd was. Daarover is dus in de jaren rond 1840 een proces gevoerd tussen de provisoren van de studiebeurs en de stad. Onder de Franse overheersing met zijn kenmerkend antiklerikalisme moesten de godsdienstig geïnspireerde studiebeurzen verdwijnen.

Als gezegd zijn er heel weinig sporen overgebleven van het lot van de studiebeurs in die tijd.

In het Rijksarchief te Brussel vinden we als oudste spoor, een verzoek tot wederinstelling van 10 april 1812, op een ogenblik dus dat er nog geen wettelijke maatregelen genomen waren om wederinstelling te organiseren. In dat verzoek is er sprake van dat het "Hospices de Bruxelles" de studiebeurs van C. Jacobs zou ingepalmd hebben. Wat er verder met dit verzoek is gebeurd, weten we niet. Wel weten we ook, uit de aanhef van het besluit tot wederinstelling van 26 april 1820 - waarover verder meer - dat ook het weldadigheidsbureau van Asse inkomsten betrok uit die beurs (196,06 Hfl) ..

2.3. De stichting onder de Hollandse periode vanaf 1815.

Zoals hiervoor reeds aangegeven heeft Willem van Oranje op 26 december 1818 een Besluit uitgevaardigd "betrekkelijk de Administratie der goederen toebehoorende aan de stichtingen der Beurzen of van Kollegien". Dat besluit heeft in essentie tot doel de door de Fransen als het ware geconfisceerde studiebeurzen terug te geven aan de oorspronkelijk ingestelde bestuurders.

Van overheidswege zou er wel controle worden ingesteld via een jaarverslag dat elke studiebeursstichting moest opmaken en bezorgen aan de bevoegde minister van Onderwijs.

Een heer Foque uit Antwerpen, die beweerde kinderen te hebben die gerechtigd waren op de beurs, vroeg in 18 19 de wederinstelling.

De studiebeurs werd bij besluit van 26 april 1820 wederingesteld. Of het verzoek van de heer Foque hiervan aan de basis lag, weten we niet.

De wederinstelling gebeurde overeenkomstig de oorspronkelijke akte van 1674, maar met een reeks wijzigingen. Zo moesten de humaniorastudies niet meer noodzakelijk in een college gevolgd worden: ook studies in een atheneum kwamen in aanmerking, en hogere studies (behalve theologie) in een van de universiteiten van het Rijk. De pastoor van Ternat werd als bestuurder en begever (collateur) aangesteld. En de Hospices de Bruxelles en het Weldadigheidsbureau van Asse moesten de goederen en renten die zij bezaten van de stichting (en dus vermoedelijk onder de Franse bezetting overgegaan naar deze instellingen) teruggeven.

Om meer bekendheid te geven aan de studiebeurzen en om eventuele gerechtigden op teruggaven van de onder de Franse bezetting ontvreemde beurzen ervan in kennis te stellen, werd in het Journal Officiel van 18 juni 1824 een lijst gepubliceerd van alle beurzen met hun naam, hun stichtingsjaar, de studies gewenst door de stichters, de namen van de begevers, enz. Voor de studiebeurs Jacobs werd toen vermeld dat zij betrekking had op humaniorastudies, filosofie en theologie. Merkwaardig genoeg werden de inwoners van Ternat niet meervermeldalsmogelijkebegunstigden,wanterwerdvermelddat in aanmerking kwamen, de verwanten4 van de stichter, met voorkeur voor de armsten, en bij gebrek aan verwanten, de inwoners van Wambeek en Lombeek.

In 1827 werd de pastoor van Ternat als beheerder en begever van de studiebeurs vervangen door de pastoor en landdeken van Asse 'tot dat er een ander pastoor de Ternath zal zijn die op de zelve zal aanspraak maken'.Waarom dat is gebeurd, weten we niet. Pastoor Ambrosius Jacobs was in die tijd pastoor van Ternat, tot 1833. Na hem kwam pastoor D. Homans. Die vroeg blijkbaar niet om opnieuw beheerder-begever van de studiebeurs te zijn. Zijn opvolger, pastoor N.J. Vandenplas, deed dat wel. Met een verzoek van 5 april 1858 vroeg hij om de deken van Asse te mogen vervangen. Met een ministerieel besluit van 24 juni 1858 werd de aanvraag ingewilligd.

De rente die de stad Namen moest betalen, heeft aanleiding gegeven tot een lange betwisting:

met een brief d.d. 23 december 1822 spoort de bevoegde minister de beheerders van de studiebeurs aan om de rente die de stad Namen moest betalen in te vorderen (zoals ook die van de abdij van Villers) met een brief d.d. 21 januari 1823 weigert de stad Namen de rente (terug) te betalen; zij herhaalt die weigering op 26 juli 1824; met een brief d.d. 9 juni 1826 herhaalt Namen die weigering in het dossier vinden we honorariumnota's en betalingen van de advocaten voor de periode van 1835 tot 1841; op 20 maart 1834 wordt toelating gegeven om een proces tegen de stad Namen te beginnen. Er was echter al op 18 maart 1834 gedagvaard.

Er komt een voor de stichting gunstig vonnis op 24 juni 1840.

De stad Namen schrijft het bedrag dat moest worden terugbetaald in in de begroting van 1842; uiteindelijk zal de stad met het akkoord van de deputatie slechts de helft van de rente betalen Een proces tegen de abdij van Villers loopt in 1845 minder goed af: zij moet wegens verjaring niets terugbetalen.


2.4. De w et v an 19 d e c e m b er 1 8 6 4.

Z o als v e r m eld w e r d en m et d e ze w et alle s t u die b e u r s s tic h tin g en a an h un ( m e e s t al d oor de s tic h t er a a n g e w e z e n) b e h e e r d e rs en b e g e v e rs o nttro k k e n, en w e rd h un b e h e er t o e v ertro u wd a an provinciale c ommissies. V o or de s t u die b e u r s s tic h ting C . F. J a c o bs w e rd d at de pro vin ciale c o m mis sie v an B r a b a nt. D at g e b e u r de c o n c r e et m et e en K o nin klijk B e sluit v an 22 o k t o b er 1 8 6 5. En zo kw am h et d at J e an F r a n ç ois P o o d t, de o n t v a n g er v an de s t u die b e u r s s tic h tin g, m et e en b rief v an 29 n o v e m b er 1 8 65 v rie n d elijk w e rd v e rz o c ht om alle tit els, d o c u m e n t en en r e k e nin g en v an de s tic h ting o v er te m a k en a an h et s e c r e t a ria at v an de Pro vin ciale c o m mis sie C o m mis sie o v er te m a k e n. In 1867 w e rd d an e en R e c u e il des Fo n da tio ns de B o u rs es d 'é t u des e xis tantes en B e lg iq ue uit g e g e v e n. D a a rin s t o nd de s t u die b e u rs v an C.F. J a c o bs v e r m eld, m a ar alw e er m et w e gla ting v an de in w o n e rs v an T ern at als b e g u n s tig d en v o or die v an W a m b e ek en L o m b e ek .. .. In een uittreksel van een latere v e r sie v an d at b o e k, nl. V an 1 8 9 2 1 , vin d en we o ok e en o v e rzic ht v an de s t a at v an g o e d e r en v an d e ze s tic h ting op 31 d e c e m b er 1 8 8 8. Er w a r en geen onroerende goederen meer aanwezig, en als 'renten, obligaties en openbare fondsen':

- rente de Paduwa: kapitaal 582,01 Fr. en rente 19,96 Fr.

- rente Reynders, geworden Dewolf: kapitaal 687,86 Fr en

rente 23,58 Fr.

- rente Stad Namen: kapitaal van 1200 FI. en 39,09 fr. rente

- Gemeentekrediet: 2700 fr. aan 4,5 % en rente van 121,50

fr.

- Belgische Staat2: 1400 fr. aan 2,5 % en rente van 35 fr.

- Belgische Staat3: 14600 fr. aan 3 % en rente van 438 fr.

2.5. De studiebeurs in de 20e. eeuw

Eigenlijk weten we heel weinig van het lot van deze

studiebeurs in de 20e eeuw. Wel is er de hierboven

beschreven fusie tussen de studiebeurs van Carolus

Franciscus Jacobs en Jean Jacobs. Dat gebeurde met een

Besluit van de wnd. Gouverneur A. VAN LENT bij besluit van

30 juni 1982.

Sindsdien zijn de begunstigden de volgende:

1 ° de weinig bedeelde bloedverwanten van de stichter

C.-Fr. Jacobs en van die van de stichter J. Jacobs in de

volgende volgorde: a) de afstammelingen van Hendrik

Jacobs, alias Heynen, broer van de stichter; b) de afstammelingen van Willem Van Brussel, oom van de stichter; c) de afstammelingen van de andere ooms van de stichter; 2° de weinig bedeelde jonge mensen uit Ternat en diegenen die te Asten, Someren en Lirop geboren zijn; 3° de weinig bedeelde jonge mensen uit Wambeek en Sint-Katherina-Lombeek alsook diegenen die op het oud grondgebied van 's-Hertogenbosch geboren zijn ; 4 ° de weinig bedeelde Belgen en Hollanders. 2.6. Het bedrag van de studiebeurs Hierna geven we - bij de bespreking van de begunstigden van de beurs, ook de betaalde bedragen. Destijds was dat veel geld. Zo is 40 Hfl uit 1825 nu zowat 400 € in geld en koopkracht van nu. Volgens de rekeningen die we konden inzien (1820 tot 1860) was er soms een tekort. Maar omdat er ook belegd werd konden die jaren van (kleine) tekorten worden overbrugd. De studiebeurs bedraagt momenteel 150 € jaarlijks. Dat is aanzienlijk minder dan destijds. Dat verklaart allicht waarom er thans zo weinig gegadigden zijn. 2.7. Welke studies zijn thans ondersteund? Het gaat om secundaire studies die toegang geven tot het hoger onderwijs, voor de wijsbegeerte en de theologie.

2.8. De begunstigden van de beurs Zoals reeds aangegeven moesten de begunstigden niet noodzakelijk familie zijn van de stichter: zijn 'vrinden' (later geïnterpreteerd als: zijn (bloed)verwanten) kwamen als eerste in aanmerking, en dan pas de (arme) inwoners van Ternat. In het parochiaal archief vinden we enkele documenten terug waarin werd gepoogd om de (bloed)verwanten van de stichter te achterhalen. Zo zijn vermeld in een document: - zijn zuster Barbe (Barbara?) Jacobs, maar de huwelijskakte kon niet worden teruggevonden. Uit de geboortakte van haar zoon is wel af te leiden dat zij gehuwd is met Henri Huybrechts. - Pierre Huybrechts ( 0 Ternat, 8 mei 1651) was hun zoon. Die is gehuwd met Marie Coppens. - Pierre en Marie Huybrechts-Coppens kregen een zoon Henri Huybrechts ( 0 17 april 1682), en die huwt met Anne De Hertogh op 3 juli 1707. - Uit het huwelijk van Henri Huybrechts en Anne de Hertogh wordt op 14 maart 1711 Marie Huybrechts geboren. Zij huwt op 14 augustus 17 40 Pierre De Gijseleer. - Uit dit huwelijk wordt Claire De Gijseleer geboren op 20 maart 1752. Zij huwt op 27 januari 1782 met François Willems. - Uit dit huwelijk wordt Petrus Franciscus Willems geboren op 28 oktober 1782. Hij huwt op 2 juli 1807 Elisabeth Van Langenhoven. In de rekeningen vinden we een Petrus Franciscus Willems terug als begunstigde van de beurs,

maar in 1824. Mogelijk is dat een zoon. - Uit dit huwelijk wordt Jean-Baptiste Willems geboren op 16 november 1823 te Ternat. Hij huwt te Opwijk op 6 augustus 1837 met Jeanne Catherine Wilhelmine Van Den Driessche. - Uit dit huwelijk wordt Felix Willems geboren. Hij huwt te Dendermonde op 24 oktober 1889 met Estelle Marie Van Loo. Maar welke namen vinden we zoals terug als begunstigden die de beurs hebben gekregen? - in 1821 en navolgende jaren, de heer François MAHEU (soms MAHY of MAHIE geschreven) uit Vilvoorde (via meester Kops, 'instituteur à Bruxelles). Dit was een bloedverwant van de stichter. De beurs bedroeg in 1821 9,45 Hfl., - in 1824: Petrus Franciscus WILLEMS (college van Aalst), voor bedragen van zowat 40 Hfl. per trimester (thans zowat 400 €); - in 1828 e.v. : Studies van MAHEU , bloedverwant van de stichter, voor studies aan het College te Mechelen. Deze beurs bedroeg zowat 100 Hfl. per trimester, tegen 1831 oplopend tot 120 Hfl. en later gemiddeld 175 Francs; - vanaf 1836 tot 1850, via Anne-Marie MAHEU voor haar zoon Eduard PETIT, eerst aan het St. Michielscollege te Brussel en nadien aan het Bisschoppelijk Klein Seminarie te Mechelen. Het ging om 100 Frncs per trimester; - in 1850, 1951 en 1953: Jacobus MAHEU (studie klein seminarie Mechelen) voor resp. 182 Fr, 430 Fr en 129,38 Fr. - in 1853: Godfridus THEYS (Bisschoppelijk College NederWaver en St. Michielscollege te Brussel) van 1853 tot 1857 voor telkens ong. 430 Fr;

- in 1859 tot 1865: Petrus Josephus VAN DEN PLAS (Klein seminarie Hoogstraten) voor telkens 430 FR. - van 1864 tot 1885: Elisabeth VAN DEN PLAS, voor 430 Fr. resp. 258,85 Fr. - van 1984 tot 1987: Bart KNEVELS uit Overpelt - van 1988 tot 1990, Elsje JACOBS uit Meeuwen. Sinds 1990, bij gebrek aan kandidaten die voldoen aan de hierboven vermelde criteria 1 °, 2° of 3°,werd de beurs telkens aan minder bedeelde Belgen toegekend. Uit het bovenstaand lijstje leren we ook dat de meeste van de gekende begunstigden familieleden waren. Alleen de familie Van den Plas maakt daarop uitzondering. Ternattenaren zijn er blijkbaar nooit opgedaagd. Waarop wacht je nog?


Noten deel 1

1 Zo schreef J.B.J. HUYGENS in zijn veel gebruikt Notarius Belgicus oft Ampt der

Notarissen, verdeelt in Theorie en Practycke, : "Geene Doode-handen, als Kloosters,

Geest-, Godts- en Gast-huysen, en andere onsterffelijke Gemeynten ofte Vergaderingen

en mogen als erfgenamen in eenige Erfgoederen ge ihstitueerd worden. Siet het

Placcaert Caroline van den 21. feb 1528 en den 15. art. van de tweede Additie van de

Blyde lnkomste van den 15. April 1515". (p. 58 van de editie van 1725).

2 Zie hierover, onder meer, Documents parlementaires et discussions concernant la

révision de la législation sur les fondations d'instruction publique, Brussel, Deltombe,

1865, deel Il, p. 215 en 216 (overdruk van het Verslag van de Commissie in de Senaat bij

het wetsontwerp dat later de wet van 1864 zou worden).

3 Parochiaal archief , stuk XXX 3.

4 Journ. Off. XIII, nr. 48.

5 Art. 1. De Administratie der Domeinen, de Bureaux van Weldadigheid en de Commissien

der Gasthuizen zullen, te rekenen van den 1sten januari 1819, ophouden regt te hebben

op het genot der inkomsten van de goederen, bossen en renten, toebehoorende aan de

stichtingen der Beurzen of van Kollegien.

6 Art. XI: Onze Minister voor het Publieke Onderwijs, de Nationale Nijverheid en de

Kolonien, zal eene Commissie benoemen welke belast zal zijn met het onderzoek der

bewijsstukken, en zal, op haar berigt, uitspraak doen over de teruggave der goederen,

bosschen en renten, alsmede omtrent de administratie van dezelve goederen ten

voordeele van die genen, welke daartoe regt hebben, volgens de akten der stichting,

of, bij gebreke van deze, aan die genen welke door Ons bij een nader besluit daartoe

geroepen zullen worden

Bijaldien er nogthans eenige geschillen omtrent de goederen der gezegde fundatien, of

omtrent het regt van beheering, uitgifte of verkrijging dier beurzen mogten ontstaan,

zullen dezelve aan de Regtbanken worden verwezen.

7 Art. VI: Ingeval dat dewil der stichters geheel of gedeeltelijk niet meer zoude kunnen

opgevolgd worden, zal onze Minister, ons de middelen voordragen om hier in te

voorzien; en deze middelen zullen altijd met het oogmerk der stichters overeenkomstig

moeten zijn.

8 Belgisch Staatsblad 2 december 1865. Art. 18 van die wet bepaalt: Giften gedaan

om in de vorm van studiebeurzen steun te verlenen aan leden van de familie of

aan inwoners van één of meer plaatsen ten einde hun lager, middelbaar, hoger,

wetenschappelijk, kunst- of beroepsonderwijs te verstrekken of hun het volgen van

lessen in enige tak van onderwijs te vergemakkelijken, worden in de provincie

aangenomen, beheerd en voor hun doel aangewend door een commissie benoemd

door de bestendige deputatie van de provincieraad en bestaande uit vijf, zeven of negen

leden, naargelang er in de provincie twee, drie of vier gerechtelijke arrondissementen

zijn.

De bestendige deputatie benoemt de leden van de provinciale commissie op zodanige

wijze dat elk gerechtelijk arrondissement vertegenwoordigd is door twee leden die er hun

woonplaats hebben. Het vijfde, zevende of negende lid wordt benoemd uit personen die

hun woonplaats hebben in het gerechtelijk arrondissement waarin het voor studiebeurzen

bestemde vermogen het grootst is.

De bevoegde provincie is die welke in de stichtingsakte is aangewezen en bij gebreke

van aanwijzing, die van de plaats waar de erflater woonde op het tijdstip van de

beschikking.

9 Prof. Th. Luyckx (Politieke geschiedenis van België, Brussel, Elsevier, 1978, p. 136)

schrijft hierover: "De parlementaire besprekingen van dit ontwerp (van wet), die

aanvingen in·de Kamer op 16 april 1863, kenden een zeer levendig verloop. Vooral het

gedeelte over de oude stichtingen werd door de Katholieken zeer scherp aangevochten.

Het was een retroactieve wet, die neerkwam op de wijziging van wettig opgestelde

testamenten. Ook koning Leopold I was tegen deze wet, evenals tegen die op de

kerkfabrieken, gekant. Toch werd zij tijdens de crisisperiode van dit kabinet (dat was

het liberale kabinet Hoqier-Frère- Orban) op 19 mei 1864 goedgekeurd. De koning stelde

echter de afkondiging van de wet uit. Dit zou pas een jaar nadien geschieden op 7 mei

1865, als de Liberalen ingevolge herverkiezingen opnieuw stevig in het zadel zaten".

1° Koninklijk Besluit van 22 oktober 1865, stuk XXX, 85 Parochiaal Archief.

Noten deel 2 De oprichting van de studiebeurs Jacobs (1674)

1 De volledige tekst van het testament is ook gepubliceerd in Lascabanne, J.J.E. en

Debast, J.L., Geschiedkundige Schetsen der Kerk en Gemeente Ternath, Brugge,

s.e., 1902, Eerste Boek, Tweede deel, Bijlage 1 p. 75, evenals in Recueil des

Fondations de Bourses d'études de la Province de Brabant, uitg. Min. Van Justitie,

met in overdruk Fondation Charles-Française JACOBS, Brussel, Weissenbruch,

1892, p. 1.

2 "alle syne meubele goederen ende het innecomen van syne immeubele resterende

(goederen)". We weten evenwel niet wat die onroerende goederen waren.

3 Eene barse van eenen van syne armste vrinden het bequaemste synde ....

Dat woord vrinden zal later vertaald worden, in parents en vanaf dan worden

steeds de familieleden als eerste begunstigden vermeld. Vrinden betekent in het

Middelnederlands immers ook 'bloedverwant' (J. DE Vries en F. DE Tollenaere,

Nederlands etymologisch woordenboek, Leiden, Koninkl. Brill, 1997, 804); Het

wordt ook soms gebezigd voor bloed- en aanverwanten (Van Da/e's Etymologisch

woordenboek).

4 Het parochiaal dossier , dat zich bevindt in de pastorij, bevat slechts enkele stukken

van voor 1818. Zie afdeling XXX: beurs Jacobs.

Noten deel 3

1 Afdeling XXX, stuk 3: Etat des biens et rentes de la fondation de Bourses de C.F. JACOPS

formé d'après l'état authentique remis Ie 15 mai 1787 au Gouvernement par les proviseurs &

/'administrateur de cette fondation

2 Over deze rente zal een langdurig proces gevoerd worden. Zie hierover verderop in deze

bijdrage. Deze rente kwam voort uit een overeenkomst met de stad Namen. Deze rente werd

in gesteld met een op 15 december 1760 verleden notariële akte. Het ging om een rente van

aanvankelijk 4 %, nadien verlaagd tot 3,5 %, ten voordele van het bestuur van de beurs, met

een kapitaal van 2539,68 fr. of 1200 florijnen. Die rente werd door Namen betaald tot 1792, dus

zowat tot aan de 'nationalisering' onder Frans bewind. Vandaar het proces dat rond 1840 werd

gevoerd om betaling ervan te bekomen.

9

3 Parochiaal archief XXX, stuk nr. 5 - verso.

4 Het woord 'vrinden' uit de stichtingsakte werd - zoals hierboven toegelicht - later steeds vervangen door 'verwanten' o

Noten deel 4

1 Fondation Charles - François JACOBS, Extrait du R e c e u il des fo n da tio ns de b o u r s es d 'é t u de de la Pro vin ce de B ra b a n t, B ru s s e l, We is s e n b ru ch, 1 8 9 2, p. 1 2.

2 Dit is allicht de 'erfenis' van de rente, voordien verschuldigd door de statengeneraal van Henegouwen.

3 Dit is allicht de 'erfenis' van de rente, voordien verschuldigd door de statengeneraal van Brabant.