Heidense cultusplaatsen

Paus Gregorius I (590-604) gaf de pragmatische aanbeveling tempels te veranderen in christelijke kerken, zodat de heidenen hun vertrouwde cultusplaats niet hoefden te verlaten.


In Heidense middeleeuwen beschrijft historicus Ludo Milis opeenvolgende stadia in de christianisering

De greep van de Kerk was in de Middeleeuwen (zeker tot de dertiende eeuw) beperkter dan meestal wordt aangenomen: na duizend jaar kerstening overleefden nog heel wat heidense (klassieke en Germaanse) relicten. De moeilijkheid in deze materie ligt voornamelijk bij de bronnen: de contemporaine bronnen die bewaard bleven, bestaan vooral uit geschriften van geleerde geestelijken en die geschriften bieden op die manier een vertekend beeld.


Bovendien ligt de schuld gedeeltelijk ook bij het moderne onderzoek dat altijd veel meer aandacht besteedt aan de oudste vermeldingen van opkomende fenomenen, en veel minder aan de laatste vermeldingen van fenomenen die in verval zijn. En verder waren de heidense relicten vooral aanwezig in de mondelinge overlevering en daarvan is uiteraard zeer veel verloren gegaan, terwijl wat overbleef slechts moeizaam te achterhalen is [10-11 / 173]. Soms zijn ze nochtans wel te achterhalen, bijvoorbeeld via een werk als de Corrector sive Medicus, een boeteboek van circa 1000, geschreven door Burchard van Worms: hierin worden een aantal straffen voorzien voor niet-christelijke, heidense gedragingen. Burchards bedoeling was natuurlijk deze heidense relicten weg te zuiveren, maar tegelijk biedt hij ons – ongewild – een ware catalogus van heidense gebruiken die rond het jaar 1000 blijkbaar nog actueel genoeg waren om er een boeteboek aan te wijden.


De Heidense Middeleeuwen zelf is geen cataloog van heidense gebruiken in de Middeleeuwen geworden. Veeleer wil het een antropologische beschrijving zijn van de manier waarop christendom en heidendom in de vroege Middeleeuwen met elkaar in contact kwamen en wat de gevolgen van dit contact waren. Dit onderzoek leidt uiteindelijk tot twee belangrijke conclusies.


a. De kerstening verliep in drie fasen: aanpassing van het extern (sociaal) collectief gedrag, aanpassing van het extern individueel gedrag, aanpassing van het intern invidueel gedrag. Blijkt dan dat het laatste stadium pas een kans kreeg om door te dringen in brede maatschappelijke lagen vanaf de dertiende eeuw [16 / 168].


b. Heidense elementen konden alleen overleven als ze bepaalde religieuze functies vervulden waarvoor het christendom niets had voorzien: genezen van ziektes, zich wreken op vijanden, kinderloosheid en kinderoverschot bestrijden. Op die manier vulde het overlevende heidendom de lacune van het vaak te transcendente christendom op, door meer greep op het aardse leven toe te laten. Dit alles kon bovendien op twee manieren gebeuren: door de heidense relicten op te nemen in het christendom onder een aangepaste vorm (zie bijvoorbeeld de noodheiligen die konden geraadpleegd worden tegen ziekte enzovoort) of door ze als een vorm van bijgeloof half naast, half binnen het christendom te tolereren (zie bijvoorbeeld het gebruik van bepaalde kruiden) [168-170 / 173].


Interessant is ook dat in dit boek regelmatig gewezen wordt op het feit dat een aantal van die heidense relicten nu nog altijd doorleven (autosleutels met Sint-Christoffel, bedevaarten naar Lourdes, enzovoort), hoewel de laatste jaren door de toenemende secularisatie veel van dit ‘bijgeloof’ aan het verdwijnen is (maar dat geldt ook voor de zuiver christelijke elementen zelf). Het bovenstaande is een samenvatting van de inleiding en het slothoofdstuk die beide door Ludo Milis werden geschreven. Daartussen bevinden zich nog zes andere hoofdstukken waarvan je een overzicht vindt in https://www.bloggen.be/ericgldebruyn/reageer.php?postID=2050056


De missionering (Martine De Reu)


Een boeiende kijk op de activiteiten van de eerste missionarissen in Europa. Qua maatschappelijke visie (vooral wat het huwelijk betreft) was de nieuwe Kerk weinig inschikkelijk, op het terrein van de cultus werden wel toegevingen gedaan: de oude vormen kregen een nieuwe inhoud (goden werden heiligen, amuletten werden relieken, bezweringsformules werden gebeden en het kruisteken, heidense feesten werden christelijke feesten, oude cultusplaatsen werden kerken en kapellen … ) [20]. Globaal genomen reageerden de missionarissen op twee manieren tegen het heidendom: gewapend verzet en aanpassing/integratie [37].

Tot de zeventiende eeuw

De strijd tegen de hekserij kan het einde der heidense tijden ook bespoedigd hebben, evenals het religieuze fanatisme in de Tachtigjarige Oorlog. En ook de opkomst van het protestantisme in de zestiende eeuw met een rigide houding tegenover bepaalde niet-christelijke praktijken. Concluderend kan gezegd worden dat het kersteningsproces – anders dan Milis stelt – heel lang geduurd heeft, wel tot de zeventiende eeuw.

Wat betreft stadium drie, de internalisatie van het Christendom, de ontwikkeling van het geweten, dat gebeurde vrij laat in de tijd. Waren de beoefenaars van bepaalde praktijken zich overigens bewust dat die eigenlijk niet gepast waren? Mogelijk niet. Ze kunnen het ook als gewoonten hebben ervaren, zonder er verder over na te denken.

Daarnaast nam het Christendom ook elementen op van heidense praktijken. Die kregen een christelijk ‘sausje’. Vruchtbaarheidsrituelen bijvoorbeeld bleven bijna identiek. En offergaven kwamen ook voor in de katholieke diensten evenals processies door de velden voor een goede oogst. Maar niet alle heidense praktijken werden door het christendom overgenomen. Bijgelovige rituelen bijvoorbeeld niet, alhoewel ze wel voor langere tijd getolereerd werden.

https://ifthenisnow.eu/nl/artikelen/kerkverhalen-heidense-cultusplaatsen-in-de-open-lucht


Op de website van Erfgoed Ternat vind je verschillende voorbeelden van cultusplaatsen die werden overgenomen bij de christianisering. De Kruisborre, het klooster van Muylem, de bron van Sint-Katharina, enz.