De windmolen van Sempst uit 1791

Tekst hierboven uit Lascabanne en De Bast, Geschiedkundige schetsen Ternath, 1902

De windmolen van Sempst gebouwd op de Windberg in 1791


Tot in de tachtiger jaren van de 18 de eeuw bezat Ternat maar drie kleine watermolens waarvan het spaarbekken bij grote droogte onvoldoende debiet had om de molens draaiende te houden. De inwoners van Ternat waren dan ook verplicht buiten de heerlijkheid Kruikenburg — die de dorpen Wambeek, Sint-Katherina-Lombeek en Ternat omvatte - elders hun graan te laten malen, zo ook in 1757 toen Brabant door een grote droogte werd getroffen.

De pastoor van Ternat Jacobus Willems. Guilielmus Josephus Verspecht pastoor in Wambeek en Claudius Franciscus de Keyser, pastoor in Sint- Katherina-Lombeek, richtten in  1758 samen met Petrus Josephus de Wandeler, onderpastoor in Ternat en Judocus de Keghel, drossaard van Kruikenburg en nog 140 andere inwoners een verzoekschrift tot Henri Joseph Philippe Ghislain de Fourneau, graaf van Kruikenburg, om een windmolen te mogen oprichten.

Hierin wezen ze op de zorgbarende situatie. In de heerlijkheid Kruikenburg waren er slechts vijf kleine watermolens, drie in Ternat, een in Wambeek en een in Sint-Katherina-Lombeek. Aangezien geen van deze watermolens volstond, waren de inwoners verplicht hun heil te zoeken in de naburige dorpen, zelfs tot in Vlaanderen.

Eind 1758 richtte graaf Henri de Foumeau de Cruquenbourg een verzoek hiertoe aan Zijne Majesteit, rekwest waarop blijkbaar niet direct een gunstig antwoord kwam. Pas vijf jaar na dit eerste verzoek, m.n. op 19 december 1763, richtte Anne-Henriette de Fourneau de Cruquenbourg - zij was op 27 augustus 1762 eigenaar geworden van het terrein waarop de windmolen zou worden opgericht — een nieuw rekwest naar Brussel. Ook hier kwam geen gunstig antwoord op.

Ruim twintig jaar later, m.n. op 20 februari 1789, werd opnieuw een verzoek ingediend bij de Raad van Financiën om op de Windberg in Ternat een windmolen te mogen oprichten. Dit verzoekschrift is ondertekend door 22 ingezetenen van het graafschap Kruikenburg die zich kwalificeerden als brouwer, brandewijnstoker, bakker of pachter en waaronder we aantreffen o.a. Guilielmus Antonius de Weyer, bakker in Temat, David van Cauwelaert, brouwer en stoker. Hendrick van Cauwelaert, pachter in Wambeek, Adriaan Moens, pachter in Sint-Katherina-Lombeek, Jan Baptist van de Gucht, pachter Ternat.        

Bij dit verzoek is een mooie situatieschets gevoegd waarbij o.a, als afstand word aangegeven een half quartier boven de kerk van Ternat. een quartier van de parochiekerke van Wambeek en een "kleyn half uere van Sint-Katerina-Lombeek.


Toen de windmolen van Sempst in Ternat uiteindelijk in 1791 werd opgericht, was hieraan heel wat getouwtrek vooraf gegaan. Vooraf had advocaat Jozef Adriaan van Mulders, inwoner van Brussel, een rekwest gericht aan Sa Majeste L'Empereur et Roy en Son Conseil du Gouvernement general des Pays-Bas, om deze windmolen te mogen oprichten op een terrein hem toebehorend, gelegen in Ternat op de Oppersten breembosch, zoals gesitueerd op de bijgevoegde kaart. De windmolen was gelegen op een half kwart mijl, d.i. 690 m van de kerk van Ternat, op een kwartmijl van de kerk van Wambeek en ongeveer in het midden tussen de kerk van Sint-Katherina-Lombeek en deze van Sint-Martens-Bodegem.

Als gevolg hiervan werd een commodo en incommodo onderzoek ingesteld door F.J. van Drooghenbroeck. comptoir bode van Sijnen Majesteits tholcaemer in Vilvoorden ende huissier van t' Koninklijk Gouvernement ende van den Grooten Raede. Dit werd op zondag 1. 14 en 28 juni 1789 bekendgemaakt voor ende naer den goddelijeken dienst het volck meest vergaedert sijnde en vervolgens ook geafficheerd aan de kerkpoort van Ternat, Wambeek en Sint-Katherina-Lombeek. Belangstellenden kregen dan veertien dagen de tijd om hun bezwaarschrift in te dienen ten comptoir der Domeijnen te Brussel in de Cattestraete beneden het coren huijs.

Reeds op 22 februari 1789 stuurden Jacobus van den Cruijs, David van Cauwelaert en Hendrick van Cauwelaert een brief waarin zij hun beklag maakten over het tekort aan graan om te brouwen. Zij hadden graan rnoeten gaan halen tot in Borchtlombeek onder Vlaanderen omdat zij niet en conden gedint geraecken in Ternat of Wambeek.

Op 8 juni 1789 reageerden de vaste inwoonders der prochie van Wambeke dat zij in de droogte jaren voldoende meel hadden gekregen in een van de molen in de orngeving bestonden. Zij haalden in hun vertoog aan dat er in een ure ronde negen watermolens en een windmolen waren. zegge: de watermolen van Wambeek, drie watermolens in Ternat en een in Sint-Katherina-Lombeek en verder de molen van Overnelle (Essene), van Nieuwermolen, Sint-Ulniks-Kapelle, van Sint-Martens-Bodegem, van Zierenbeek en van d Eyckauter.

Uiteindelijk kwam de windmolen er in 1791 toch. Hij werd in 1931 gesloopt. 

Bron Eigen Schoon en De Brabander








Reeds op 22 februari 1789 stuurden Jacobus van den Cruijs, David van Cauwelaert en Hendrick van Cauwelaert een brief waarin zij hun beklag maakten over het tekort aan graan om te brouwen. Zij hadden graan rnoeten gaan halen tot in Borchtlombeek onder Vlaanderen omdat zij niet en conden gedint geraecken in Ternat of Wambeek. Zie hieronder:

De korenwindmolen van Borchtlombeek op een kaart van 1698

In het Rijksarchief Gent steekt een kaart waarop (waarschijnlijk) Philips de D(e)yn al in 1641 op ‘De Hey Cauter’ een windmolen met molenaarshuis tekende! [heden Eikauterstraat nr 37]

Later, in 1751 duidde ook Judocus de Deken op zijn ‘Caerte Figuratief van de Landen ... binnen Burggraeve Lombeke’ er een windmolen en molenaarshuis aan. Zo ook Frannciscus de Doncker in 1769, waarvan detail: 

Werd de molen daarna verwoest of verouderd afgebroken? J. Vrancken (1) beweerde immers dat in 1780 op het eikauterveld een windmolen werd gebouwd. 

 Het molenaarshuis met oven en stallingen. In 1976 nog als volgt beschreven: ‘Molenaarshuis met anderhalve verd. en zadeldak (pannen) uit XIX; baksteenbouw met gewijzigde muuropeningen; twee steekboogvensters van gesinterde steen zouden kunnen wijzen op een kern uit tweede helft XVIII.’ (13)