GESCHIEDENIS WERELDOORLOG II

WERELDOORLOG II

De bunkers van het radarstation werden na de oorlog gedynamiteerd maar waren niet kapot te krijgen.

Op 10 mei 1940 valt het Duitse leger België binnen. Ternattenaar Rene Veraert is beroepsmilitair bij het 2de regiment grenadiers en ziet hoe het oninneembare fort van Eben-Emael op korte tijd wordt overromeld door de vijand. Soldaat Valentijn Van Den Borre uit Sint-Katherina Lombeek sneuvelt in Vroenhoven, Pieter Van Cauwelaert uit Ternat wordt gewond bij het bombardement op het vliegveld van Evere en wordt overgebracht naar Swansea, waar hij in 1943 overlijdt. 

Jonge mensen krijgen de opdracht op de vlucht te gaan naar Frankrijk en Engeland om er zich ter beschikking te stellen van het Belgische leger. Ook uit Ternat vertrekt Luciaan Van Cauwelaert samen met Gerard Decreton, Van de Gucht Henri en diens broer Lowie,  per fiets  op de vlucht voor het binnentrekkende Duitse leger. Ook Jean Cieters vluchtte naar Frankrijk. Toen hij in juni naar Ternat Terugkeerde vernam hij dat zijn broer krijgsgevangene was in Duitsland. Hij werd later door Veraert gerecruteerd voor het Geheime Leger, het gewapende verzet. 

Oud burgemeester Gerard Platteau was nog een kind en werd in de vroege ochtend van 10 mei 1940 gewekt door het ronkende geluid van jachtvliegtuigen – Duitse Stuka’s. Toen ik nog half slaapdronken de trap naar beneden afstrompelde, bracht mijn moeder me op de hoogte van het feit dat het oorlog was. Een oom, die zelf een veteraan was van de Groote Oorlog, zat ineengekrompen aan de keukentafel. Hij weende zachtjes. Een aandoenlijk beeld dat ik zag als kind…”, vertelt hij in een interview met Gilles Lemaire hieronder.

In 2005 schreef Frans Dumong “De laatste getuigen van de Tweede Wereldoorlog in Ternat”. Daarvoor ondervroeg hij tientallen mensen. Hij schetst in het boek een beeld van het dagelijkse leven, de angsten en problemen tijdens de oorlog en de eerste jaren erna. Lees hier de eerste veertig bladzijden van het boek

En lees hieronder ook over de gewapende weerstand Uit  De laatste getuigen van de Tweede Wereldoorlog in Ternat. Frans Du Mong- pg-174-183, met de Valse identiteitskaart van René Veraert. pg- 174-

DE GEWAPENDE WEERSTAND

"La dinde est une grosse dame"

We volgen nu het boeiende verhaal van René Veraert, gewapend weerstander bij het Geheime Leger. Het relaas van een zending, dat we graag de titel "La dinde est une grosse dame" meegeven. Nadat hij op 26 november 1940 als krijgsgevangene uit Fallingbostel is weggeraakt, komt hij zeer vlug bij de Weerstand terecht en blijft het grootste gedeelte van de oorlog ondergedoken.

- In een vorig interview vertelde je datje meteen na je thuiskomst contact hebt gezocht met de Weerstand.

- Dat is juist. En wel zeer bepaald met mijn oud-kapitein, een zekere Leroy van de 3e Compagnie. Die had toen al met enkele anderen een verzetskern opgericht. Ze is helaas slechts tot mei 1941 actief gebleven. 

Waarom? Leroy werd door de Duitsers gesnapt en is enkele maanden nadien aan de toenmalige Nationale Schietbaan in Brussel koelbloedig gefusilleerd.

- En hoe is jouw `zending" verder verlopen, René?

- Wel, ik had vernomen dat in Denderleeuw een verzetscel gevormd werd, met onder anderen een zekere Roger Prieels, woonachtig in een van de huizen van Agneessens aan de Stationsstraat in Ternat, die contact had met een dokter uit Denderleeuw. Bij hen heb ik me toen aangesloten, samen met Paul Stappers, Henri en Adolf Carlier, Frans De Dobbeleer,  allen uit Ternat, en Roger Biersoul, een Brusselaar, die bij Armand Rochette aan de Kerkstraat verbleef.  We zijn gestart in de loop van augustus 1941.

- Met een heel geheime vergadering, stel ik me voor.

- Onze vergaderingen hadden plaats ergens ten westen van Schepeneysel, in het Liedekerkebos. We reden er met de fiets naartoe en vonden elkaar in de buurt van een stal, een boswachterhuisje als ge wilt.

- En daar werden de actieplannen gesmeed?

- Daar werd onder andere beraadslaagd hoe we het de vijand moeilijk konden maken.  In Ternat was een nederzetting van de Duitsers en daar was men op een zeker moment begonnen met de inrichting van een radarinstallatie, en we zouden trachten er enkele kleine sabotagedaden te plegen: wat vals alarm uitlokken, een paar kabels doorknippen enzovoort. We namen ons wel voor de plaatselijke bevolking zo weinig mogelijk overlast te berokkenen.

- Jullie waren toen al tot het Geheime Leger toegetreden?

- Zeer zeker.

- Als ik goed ingelicht ben, werden jullie door het Geheime Leger ruim vergoed?

- "Ruim" is veel gezegd. Er werden ons vanuit Denderleeuw wel voedingsbonnen toegespeeld, die via Prieels bij mij kwamen en die ik aan de andere weerstanders moest uitdelen. De burgers, zoals Jean Cieters, ontvingen een vergoeding van duizend frank, geloof ik. Ikzelf kreeg niets, omdat ik militair was en als dusdanig toch betaald werd: een maandelijkse wedde van driehonderd à driehonderdveertig frank. Ik moest wel gaan werken bij het Rode Kruis.

- En de reden daartoe was...?

- De militaire cel moest een bewijs kunnen leveren dat we presteerden en er ook voor betaald werden. Ik had een job in de Eikstraat aan de Zavel in Brussel in een oude patriciërswoning. Daar werden pakken samengesteld voor de krijgsgevangenen. Dat was daar een broednest van weerstand op allerlei gebied. De meesten waren oud-militairen die bij het Geheime Leger dienden.

- Je had het daarnet over kleine sabotagedaden. Hebben jullie er de facto ook gepleegd eventueel helpen plegen?

- We hebben eens een trein laten ontsporen in de omgeving van Schellebelle. De NMBS had toen ook, zoals nu, ploegen van werklieden die de sporen onderhielden. En de baas van zo'n ploeg — hij woonde in een seinhuisje aan de bareel op het einde van de Molenstraat in Ternat — had ons het nodige materieel geleverd om de dwarsliggers los te schroeven. Daar waren ook De Dobbeleer en Prieels en zijn broer Frans uit Liedekerke bij. Die trein was geladen met soldaten, en veel munitie die zou gebruikt worden tegen de geallieerden die net in Normandië ontscheept waren. We zijn toen moeten gaan lopen voor het aanstormende stel. Een van de wagons is van de sporen gedonderd. Er waren heel wat slachtoffers. Naar het einde van de oorlog toe kregen we vanuit Londen geheime boodschappen met opdrachten allerhande, via Radio België / Radio Belgique van de BBC.

- Geheime boodschappen uit Londen voor enkele schamele weerstanders uit Liedekerke of Ternat?

Onze afdeling van het Geheime Leger had de benaming "La dinde" (de kalkoen)veel gebeurde toen in het Frans — en stond in Londen ook onder die naam bekend. En als er belangrijke zaken mede te delen waren, ontvingen we 's avonds omstreeks acht uur een speciale uitzending met zogenaamde "messages secrets". Zo hoorde ge dan bijvoorbeeld: "La dinde est malade". Voor een buitenstaander was dat onbegrijpelijk, maar wij wisten wat het betekende. Op een bepaald ogenblik is het zover gekomen, dat ze ons inschakelden voor het overbrengen van wapens.

- Dat was wellicht tijdens de eerste maanden van 1944. En wat was de bedoeling?

- Dat was in april 1944, ergens een goede maand vóór de landing in Normandië. De geallieerden wilden toen dat de weerstanders remmen zouden inbouwen om te beletten dat de Duitsers materieel naar de ontschepingsoorden zouden aanvoeren. We zouden ook helpen bij de Bevrijding. Maar dat is niet nodig geweest. Het is allemaal onverwacht vlug gegaan.

- En kregen jullie een heel specifieke opdracht? Eén die bijvoorbeeld vooral de plaatselijke situatie aan belangde?

- We kregen de opdracht een plaats te vinden waar wapens en radioapparatuur konden worden gedropt. En kijk, onze geheime verzamelplaats in het Liedekerkebos - afgelegen en waar Onze-Lieve-Heer nog niet gepasseerd was — leek er ons uiterst geschikt voor. Ik heb toen op de landkaart de kwadranten genomen. En die werdenergens in Brussel naar Londen doorgeseind. Elke vierkante kilometer had toen een eigen codenaam.

- En dan was het dagdagelijks naar de radioluisteren? Er zou een "message" voor "La diode" komen.

- Elke avond. En de 2e mei 1944 hoorden we de boodschap: "La dinde n'est pas une grosse dame". Dat wilde zeggen: We komen niet droppen. En de 4e mei was er de melding: "La dinde est une grosse dame", met andere woorden: We komen droppen. Ik werd dan op de hoogte gebracht van het uur dat de operatie zou plaatsvinden en moest de boodschap aan de anderen overmaken. Met Prieels, De Dobbeleer en Henri Carlier zijn we dan naar Liedekerkebos getrokken.

- En dan gebeurden de evenementen.

- Om 1 uur 's nachts kwam er een vliegtuig aangevlogen. Op zeer beperkte hoogte. Ik schat zo'n honderd à honderdvijftig meter. We hadden om de vijftig meter lichtbakens geplaatst: één rood licht en drie witte lichten op een rij, die we tegen de wind in moesten zetten. Aan het rode licht begon het zijn vracht te lossen en vloog dan in de richting van de witte lichten. Zoals ik zei: tegen de wind in. En dit opdat de parachutes niet te vlug zouden wegdrijven. De elektrische stroom voor die lichten werd voortgebracht door een dynamo op het achterwiel van een gestabiliseerde fiets. Daar is dan plots — ik stond met het rode licht in de hand — een enorme kist met radioapparatuur op mij terechtgekomen en de gevolgen ervan zijn er op de dag van vandaag nog steeds: een invalide rug. Ik was toen pas vierentwintig jaar oud en deze gebeurtenis betekende een zware handicap in de evolutie van mijn verdere carrière. Maar daar wens ik niet op in te gaan.

- En die wapens kwamen ongeschonden op de grond terecht?

- Die wapens zaten in enorme ijzeren buisvormige kisten. Sommige ervan bevatten tien stenguns*, inclusief tweeduizend kogels.  Andere drie MG's**. Bovenaan in de buizen bevonden zich steeds de wapens, onderaan zat de munitie. Deze woog het zwaarst en raakte dus als eerste de grond. Om beschadiging te voorkomen, was aan de onderkant van de buizen een dikke gummilaag aangebracht.

- Hoe hebben jullie die vracht ongezien weggekregen?

- We hebben ze meteen — gedeeltelijk ook nog 's anderdaags — ter plekke begraven. En de parachutes hebben we verborgen onder het stro in het boswachtershutje. Eén ervan heb ik thuis bewaard en na de Bevrijding heeft mijn vrouw er twee blouses van gemaakt. Dat was natuurzijde.

- Waartoe moesten die wapens dienen? We zijn op het ogenblik van de feiten op enkele weken, enkele dagen misschien, van 6 juni en de ontscheping in Normandië. Ik veronderstel dat ze in dat perspectief werden gedropt?Automatische geweren. ** Machinegeweren.

- Dat is een correcte veronderstelling. Die wapens waren bestemd om gebruikt te worden tijdens de Bevrijding. Op de avond van de 5e juni kregen we de radiomelding "Salomon a mis ses gros sabots", en dat wilde zeggen: We zijn er morgenvroeg. Men verwittigde ons dat de ontscheping nakend was en dat we ons moesten klaar houden om in te springen, mocht het nodig en gewenst zijn. Er werd in die tijd in Liedekerkebos nog een tweede parachutage verwacht, maar die is er niet gekomen, omdat het niet nodig was. De geallieerden hadden zich aan een krachtigere weerstand vanwege de Duitsers verwacht. Maar nee, Duitsland was echt ten einde krachten. Rusland had het kapotgemaakt. Ze hebben nog een laatste snok gegeven langsheen de Atlantikwall, maar nadien is voor hen de overmacht van de geallieerden te groot gebleken.

- En hebben jullie bijgevolg die wapens niet hoeven te gebruiken.

- Neen. Maar kort na de Bevrijding ben ik naar Liedekerkebos getrokken, heb er tien stenguns opgegraven en ze op mijn fiets naar huis gebracht. Ze waren alle behoorlijk roestend, en samen met mijn vrouw en mijn ouders heb ik ze opgekuist en opnieuw in orde gebracht. Daarna ben ik ze gaan verstoppen aan de kerk in Ternat. 

- Aan de kerk in Ternat? Waar ergens, als ik dat vragen mag?

- Als ge voor het Herinneringsmonument van de Gesneuvelden staat, dan ziet ge links ervan een soort open kapel (het Galilée-portaal, nvdr) met een hek ervoor. Daar stond een arduinen grafsteen, die de vorm had van een lijkkist. Daar heb ik die stenguns verborgen. Ik was alleen. Enkel mijn ouders waren er op de hoogte van. Ook mijn vrouw. Zij stond trouwens op de uitkijk voor het geval iemand mocht komen opdagen. Ik heb toen het rechtopstaande gedeelte van de steen losgewrikt, de wapens onder de zerk gestopt en alles opnieuw op zijn plaats gezet. Later is men ze komen weghalen.

- Tot daar dit intermezzo, maar ondertussen zijn we op een paar weken van de Bevrijding van Ternat en omgeving. Wat deed jij in die periode?

- De laatste veertien dagen voor de Bevrijding zat ik bij kennissen ondergedoken. Ik werd gezocht. Er stond tienduizend Reichsmark op mijn hoofd. Ik was op een nacht thuisgekomen van een zending en opeens werd er op de deur geklopt. Ik hoorde een barse stem die riep: Auf nachen! Aufmachen! Ik ben meteen uit bed gesprongen, ben poedelnaakt naar de zolder gerend, via het dakvenster naar het dak en langs de goot naar het huis van Roger — van de Zwètten — Mattens, loodgieter, gekropen, daar binnengeraakt en de trap af naar beneden. Van daaruit ben ik weggelopen tot aan de muur van de pastorie, erover geklommen, als razend langs de poort aan de Borredam naar buiten gerend, de berm van de spoorweg op en zo tot bij René — van den Bruinen — Wijns, bierhandelaar. Daar heb ik René wakker gemaakt en heeft die me een voorlopig veilig onderdak verschaft. De nacht nadien ben ik op de zolder van Eduard — van Kaiz'n — Roobaert, schoenmaker, gaan slapen. Dat was mijn geluk, want dezelfde nacht nog zijn ze opnieuw bij ons thuis en bij René komen zoeken. Uiteraard hebben ze me niet gevonden.

- Was dit een geval van verklikking?

- Het kan haast niet anders. Wie heeft me gezocht? De Duitsers die in de Bieshoop verbleven! Zoveel is zeker. Maar hier zit de adder onder het gras: die hielden zich in normale omstandigheden niet bezig met de bevolking. Die waren zuiver militair gericht. Zij stonden in voor de detectie van de bommenwerpers, die naar Duitsland vlogen. Niemand in Ternat heeft trouwens van hen ooit enige last ondervonden. Sommigen onder hen kwamen soms 's zondags naar de mis.

- Hoe verklaar je deze situatie dan?

- Ze moeten opdracht gekregen hebben van de Kommandantur, maar in Ternat was geen Kommandantur. Er was er wel een in Asse. Wie heeft me verraden? Het blijft een open vraag. Dat betekent niet dat er geen zware vermoedens zijn. Integendeel. 

In 1942 werd ook Jean Cieters lid van het Geheime Leger. We stelden er hem enige vragen over. Ook over zijn medewerking aan de munitiedropping in Liedekerkebos.

- Om welke reden precies trad jij tot het Geheime Leger toe, Jean? 

- Omdat René Veraert, een voormalig militair uit de Dreef het me gevraagd had. Niemand wist dat ik erbij was.

- Maakten ook anderen van Ternat er deel van uit?

- Verscheidenen. Een onder hen was krijgsauditeur in Hasselt en die heeft later een paar collaborateurs de doodstraf gegeven.

- Wat was jouw taak bij het Geheime Leger?

- Waakzaam blijven en wachten op nadere orders. Ik ben slechts eenmaal zogenaamd echt actief geweest. Dat was in 1944, dezelfde nacht dat de oorlog beëindigd is. De Duitsers waren nog aan het vluchten. Toen ben ik — met de mitraillette onder de jas — samen met Frits naar Liedekerke getrokken om er wapens op te graven. We hebben daar in de buurt een drietal dagen rondgelopen.

- In de bekende witte overall.

- Zo is dat.

- Zou er in Ternat veel sabotage gepleegd zijn?

- Niemand wist dat. We wisten het ook niet van elkaar. Alles gebeurde in het grootste geheim.

- Heel de oorlog lang bleef je ondergedoken. Op welke manier kon je in je levensonderhoud voorzien?

- Ik werkte hier en daar bij de boeren. Zo verdiende ik wat. Verder ontving ik duizend frank per maand van het Geheime Leger, plus een formulier met rantsoeneringszegels. Maar dat wist niemand.

- Waren de zogeheten "collaborateurs" op de hoogte van het feit dat verzetslieden zoals jij en anderen zich verstopt hielden?

- Ik denk dat wel. Wij wisten trouwens ook wie de collaborateurs waren. Ze liepen hier zelfs in uniform rond. Die mannen hadden lef. "De Witte en de Zwarte Brigade waren niet erg lief voor elkaar," zegt ons een getuige. "De Ternatse oorlogsburgemeester en zijn broer — Robert en André - kwamen bij ons in het café vaak stekbollen en dronken er ook graag een glaasje geuze. Op een keer zitten ze samen met een zekere Michel uit Essene, een verwoed Witte Brigademan, aan een tafeltje en plots gaat deze van zijn stoel opstaan en zegt luidop: "Wat zoudt ge ervan denken als ik u hier allebei een bal door uw lijf joeg?" Toen hebben we — en trouwens iedereen die aanwezig was — eventjes ons hart vastgehouden." Van individueel Flak-saboteur, via vrijwillig tewerkgestelde bij de Duitsers tot lid van het Geheime Leger, zo zou je zijn jongelings- en oorlogscarrière kunnen noemen. Het verhaal van René Van Rode davert van de afwisseling.

- Mijn vader was oorlogsinvalide van 1914-1918. Hij was nog geen achttien toen hij tijdens een Duitse inval in de gemeente door twee officieren werd opgepakt. Een van hen meende dat hij nog te jong was om meegenomen te worden, maar de andere ging er niet mee akkoord. En het was dus mitfahren. Op zijn klompen, zoals hij daar stond als boerenjongen, is hij naar Duitsland weggevoerd. En hij is er haast doof van teruggekomen. Zoiets vergeet ge niet. Dat doet pijn!

- En daarom ook jouw negatieve houding ten opzichte van de Duitsers?

- Toen ik begin juni 1940 uit Frankrijk thuiskwam, zat mijn broer in Duitsland. Krijgsgevangen! Ook dat deed pijn. En daarom ben ik me al van de eerste dag van de oorlog af beginnen te verzetten tegen de Duitsers. En niet alleen met het woord, maar ook met de daad. Vanaf het moment dat ze hun Flaks hadden geïnstalleerd, ben ik begonnen met het saboteren van hun telefoonlijnen. Ik had vernomen dat die kanonnen niet in werking mochten worden gesteld zonder het voorafgaande bevel van een  centrale post. Ik redeneerde dus: als er geen verbinding is, kan er ook geen bevel worden doorgeseind. Ik kende dus mijn taak. 

Enkele kanonniers hebben me ooit achternagezet, maar het graan stond hoog en ik was hen te vlug af.

- Je deed aan individueel verzet. Er was geen groepering die jou steunde?

- Nee, ik handelde zuiver en alleen en op eigen kracht. In 1942 werd ik tot tweemaal toe door de Werbestelle opgeëist. Maar ik was aan dat ene oor doof en ben stilletjes thuisgebleven. Van dan af was ik natuurlijk voortvluchtig, dat wil zeggen dat ik moest onderduiken en niet langer op rantsoeneringszegeltjes kon rekenen.

- Allesbehalve aangenaam. Maar hoevelen waren er niet in jouw geval?

- Veel, heel veel. Zeker weten. Ik heb ook eens herrie gehad met een SS'er. Een echte. Een vagebond. Ik wil zijn naam niet noemen. Hij heeft zijn eigen schoonbroer van zijn bed gehaald en hem naar Duitsland gestuurd. Vóór de oorlog was hij nochtans een fijne jongen en behoorde hij tot mijn vriendenkring. Op een keer kwamen we elkaar op straat tegen. "Ah, René, hoe maakt ge het? Kom, we gaan een glas drinken."

"Jean, ik heb van u niets nodig."

"Mocht ge ooit door de Duitsers opgepakt worden, bel me dan maar op, ik kan voor u iets doen." "Ge moet geen schrik hebben. Ik zal u niet opbellen. Ge moet voor mij niets doen. En voor ze mij vastkrijgen, zal ik ..."  En ik toonde hem mijn revolver. "René, jongen..." "Wat is er? Mijn wapen is zwaarder dan het uwe. Een 9-millimeter tegen een onnozele klakkebus!" En daarmee was de kous af.

- Je was geen gewone, René. Nog vertellingen van dat kaliber?

- Nee, maar dan — ge zult het niet geloven —, dan ben ik bij de Duitsers beland. Ik was ergens in 1943 in contact gekomen met  iemand van de ravitaillering. Een soort van controleur, die ook de leveringen van de boeren ging nakijken. Een sluwe vos. "Luister, René, ik kan ervoor zorgen dat ge niet langer vogelvrij zijt en dat ge niet meer moet onderduiken. Dat ge niet meer bevreesd hoeft te zijn opgepakt te worden en naar Duitsland te vliegen." "Ja?" "Bezorg me vijftien kilo tarwe en klaar is Kees." Ik smokkelde ook een beetje. "In orde. Zeg me wat ik moet doen." "Meld u aan bij de veldpost van het vliegplein in Grimbergen. Daar zal alles voor u geregeld zijn." Ik ernaartoe. Maar o! o!, wat was dat? Ik kwam daar bij Duitsers terecht! Ik deelde hen mijn identiteit mee. Und Beruf? Schreiner. Schrijnwerker. Een leugentje om bestwil. Ik was gewoon een boer die, als het nodig was, ook wel een spijker in de muur kon slaan. Ik werd aangenomen en zou samen met een Hollander gebouwen inspecteren.

We werden tewerkgesteld in het kasteel de Merode, een soort van doorgangskamp voor Duitse militairen. We moesten ervoor zorgen dat het er proper was en ook dat het nodige voedsel er aanwezig was voor binnenkomende soldaten. Soms was er weinig werk, andere keren was het arbeiten tot halfnacht. Ik had wel voordelen. De officier was y am ,; 3z„j n , ;me niet ongenegen. Op een dag werd ik naar zijn bureau geroepen en vroeg hij me of ik hem niet een litertje melk of twee wilde meebrengen. Hij was namelijk maagpatiënt. Dat heb ik gedaan en van dan af had ik zijn volle vertrouwen. Ik kreeg een Ausweis en mocht dag en nacht op straat vertoeven. Ik mocht met mijn fiets op de luchthaven rondtoeren, en het aantal militairen dat arriveerde of vertrok, noteren. Hetzelfde wat de vliegtuigen betrof. Een plezierig bezigheidje, vol afwisseling.

- In zekere zin werkte je dus vrijwillig voor de bezetter?

- In zekere zin wel, maar in feite was het "spioneren” dat ik deed. Opnieuw op eigen kracht. Het had direct wel niet veel nut, maar ik leerde een en ander bij. Mijn ogen zaten bepaald niet in mijn zak. - Maar echt saboteren deed je niet?

- Ik heb eens op een nacht, terwijl de Duitsers te slapen lagen hun barak in brand gestoken. Ze hebben chance gehad, enkel hun kleren waren in het vuur gebleven. Er werd toen door sommigen beweerd dat ik de dader was, wat ik natuurlijk met de hand op de borst ontkend heb. Gelukkig is de officier tussenbeide gekomen en werd ik gered. Zo niet was ik naar Duitsland gestuurd en zou ik wellicht nooit meer teruggekomen zijn. Op een dag moest ik drie tractors met aanhangwagen begeleiden. Die waren gevuld met een torenhoge lading kolen. Ik ben ongemerkt op een van die wagens gekropen en heb met mijn voeten de kolen er afgeduwd. De mensen uit de buurt hadden dat gemerkt en waren er natuurlijk als de kippen bij om ze op te rapen.

- Maar toen wasje nog steeds niet bij het Geheime Leger. Hoe ben je er uiteindelijk bij geraakt?

- Dat is geleidelijk aan gebeurd. Aanvankelijk vertrouwde men me niet. Ik werkte immers voor de Duitsers! 

Maar nadat ik had uitgelegd hoe de vork aan de steel zat, was het ijs gauw gebroken en is stilaan het vertrouwen gegroeid.

- Wat was uw taak bij het Geheime Leger?

- Vanaf 1943 tot september 1944 heb ik feitelijk weinig gepresteerd. Verbod van de leiding van het Geheime Leger en... van de burgemeester. Deze wist dat ik een gevaarlijk man was en is op een keer, geflankeerd door twee gendarmen, bij mij twee geweren en een revolver komen weghalen. En ze wisten goed waar mijn materieel verstopt zat. Ik moest alles met een kruiwagen en een zak erbovenop naar zijn huis brengen en achter zijn schuur in de grond steken.

- Verklikt?

- Niet echt verklikt, maar onbewust uitgebracht door een collega, eveneens lid van het Geheime Leger. Een dommerik! Een lomperik!

- Ben je tijdens en na de Bevrijding ook nog opgetreden?

- Meteen na de Bevrijding zijn we in actie geschoten als hulp van de Canadezen. Eerst hebben we Eternit in Kapelle-op-den-Bos bevrijd. Dan zijn we verder getrokken naar Mechelen, waar ik een tijd de wacht heb moeten verzekeren van een Engelse opslagplaats vanwaar materieel, munitie, wapens, voedsel, kleren, zeep werden uitgevoerd. Na wat omzwervingen, ook in Nederland, zijn we terug geraakt. En dan ben ik oorlogsvrijwilliger geworden. Het verhaal van Paul Vanderstraeten hebben we de titel "Hoe een zoon zijn anglofiele vader ziet" toebedeeld. "Mijn vader was  ongelooflijk anglofiel en dat was het gevolg van de Eerste Wereldoorlog. Als achttienjarige had hij toen problemen gehad met de Duitsers. Maar goed, om enigszins zijn houding te begrijpen, moet ik u eerst het volgende vertellen. Bij het begin van de oorlog, in 1940 dus, tijdens de grote mobilisatie, zeg maar, trok hij meteen zijn legeruniform aan... om na te gaan of het hem nog paste. Nochtans, op dat ogenblik was hij tweeënveertig jaar oud, een leeftijd waarop hij zich niet meer diende aan te melden. En toch! Zijn twee broers waren bij de grenadiers en hij wilde er per se ook bij zijn. Hij was belgicist tot in de kist! Op de redactie van "L'Echo de la Bourse", waar ik een tijdlang werkzaam was, heeft men me veel over hem verteld.  Dingen die ik niet wist. Van eind 1941 tot 1944 was hij lid van een organisatie die zich bezighield met het repatriëren van Belgische piloten. Hij was koerier en zijn taak bestond er onder andere in boodschappen, brieven, berichten, geld, zwarte zegels over te brengen van de ene post naar de andere. Niemand van de familie heeft dat ooit geweten.Nee, hij was niet de eerste de beste. Wellicht te vrank en te onvoorzichtig in wat hij zei en wat hij deed. Ooit heeft hij — samen met René Veraert — in de herberg bij Tobel twee dronken Duitsers uit de Bieshoop een pandoering gegeven dat ze meteen nuchter waren.

Uit  De laatste getuigen van de Tweede Wereldoorlog in Ternat. Frans Du Mong- pg-174-183

Valse identiteitskaart van René Veraert. pg- 174-

INTERVIEW VAN GILLES LEMAIRE MET OUD BURGEMEESTER GERARD PLATTEAU

In een interview dat Gilles Lemaire schreef in 2015 doet oud burgemeester Gerard zijn verhaal als getuige over WO II. Hij was een jongetje van elf toen West-Europa, en bij uitbreiding ook de rest van de aardbol, voor de tweede maal in nog geen dertig jaar tijd een wereldbrand onderging. Maar ook als krasse heer met bijna zesentachtig lentes op de teller weet hij zich de verschrikkingen van toen nog perfect voor de geest te halen. Breed glimlachend staat de prominente ex-burgervader me al op te wachten, voor de gevel van zijn woning in Sint-Katherina- Lombeek, om het in een gemoedelijk gesprek te hebben over de Tweede Wereldoorlog en hoe de inwoners van zijn gemeente die beleefden.

In een interview dat Gilles Lemaire schreef in 2015 doet oud burgemeester Gerard zijn verhaal als getuige over WO II. Hij was een jongetje van elf toen West-Europa, en bij uitbreiding ook de rest van de aardbol, voor de tweede maal in nog geen dertig jaar tijd een wereldbrand onderging. Maar ook als krasse heer met bijna zesentachtig lentes op de teller weet hij zich de verschrikkingen van toen nog perfect voor de geest te halen. Breed glimlachend staat de prominente ex-burgervader me al op te wachten, voor de gevel van zijn woning in Sint-Katherina- Lombeek, om het in een gemoedelijk gesprek te hebben over de Tweede Wereldoorlog en hoe de inwoners van zijn gemeente die beleefden. Ik word beleefd aangemaand om mijn fiets naast de keurig gesnoeide haag te plaatsen met de gevleugelde woorden ‘Zètj au vlo mo tegen d’uig’, en terwijl hij me vriendelijk vraagt of ik iets te drinken wens troont Gerard me mee naar binnen. Nog vooraleer we goed en wel neerzitten – ik krijg nauwelijks de kans om het vragenlijstje dat ik zo nauwgezet voorbereidde uit m’n binnenzak op te diepen – steekt Gerard meteen van wal:

“In de vroege ochtend van 10 mei 1940 werd ik gewekt door het ronkende geluid van jachtvliegtuigen – Duitse Stuka’s. Toen ik nog half slaapdronken de trap naar beneden afstrompelde, bracht mijn moeder me op de hoogte van het feit dat het oorlog was. Een oom, die zelf een veteraan was van de Groote Oorlog, zat ineengekrompen aan de keukentafel. Hij weende zachtjes. Een aandoenlijk beeld dat ik zag als kind…”

“We wisten natuurlijk al veel langer dat het oorlog zou worden,” vervolledigt Gerard zijn uitleg. “Mijn ouders waren van bescheiden komaf. Toch duidde mijn vader als eenvoudig spoorwegbediende al geruime tijd vóór de bezetting de gebieden aan die Hitler ingenomen of geannexeerd had, op een wereldkaart die in onze woonkamer hing. Ook mijn oudere broers hadden heel wat belangstelling voor die spannende gebeurtenissen. Bovendien werd er, om de situatie op de voet te volgen, vaak naar de radio geluisterd. Later gebeurde dat ook clandestien om de berichtgeving en nieuwstijdingen op de Britse zenders te kunnen beluisteren. Een van de vroegste herinneringen die ik koester aan de oorlog is het beeld van een Duitser die hier, compleet uitgerust met stofbril en zwaarbewapend, op een gecamoufleerde motorfiets passeerde. Naast hem, in de zijspan, zat zijn collega met een machinegeweer in de aanslag. Het waren de allereerste soldaten die ik zag in ons dorp.”

Heerste er paniek tijdens die beginweken of was er eerder sprake van berusting onder de bevolking?

“Men maakte zich wel wat zorgen, ja. En dat was overigens ook niet geheel onterecht. Sommige mensen besloten om te vluchten richting de Westhoek, maar de meesten keerden onverrichter zake alweer gauw huiswaarts. De snelle Duitse opmars viel simpelweg niet te stoppen. Wel werd er markant veel gehamsterd. Dat was een logische reactie ingegeven door angst. Het ging dan vooral over levensmiddelen die lang bewaard konden worden, zoals rijst en conserven. Vele jaren ná de oorlog trof men in menig kelder trouwens regelmatig producten aan waarvan de houdbaarheidsdatum nog steeds niet overschreden was.”

“Met name mijn moeder was ongerust over het lot van mijn broer Albert die opgeroepen werd om de Belgische krijgsmacht te dienen,” zegt Gerard. We vernamen vrijwel niets van hem door de sterk verstoorde postbedeling, en daarenboven had ons het droeve nieuws bereikt dat er al twee Lombeekse jongens gesneuveld waren. De blik in mijn moeders ogen van vreugde en opluchting toen haar zoon blakend van gezondheid thuiskwam bezorgt me ook nu nog kippenvel. Hij was tijdens de Achttiendaagse Veldtocht, in de buurt van het Albertkanaal, zijn legereenheid kwijtgeraakt. Na de capitulatie door koning Leopold III wist hij, dwars doorheen het vijandelijk vuur van scherpschutters, te ontsnappen.”

Hoe was het contact tussen de bezettende macht en de couleur locale?

“Aanvankelijk verliep die communicatie logischerwijs stroef. Er waren strubbelingen over opgeëiste rijwielen, paarden en goederen. Dat ging zeker niet zomaar zonder slag of stoot  voorbij. En ook de inkwartiering van Duitse soldaten zorgde voor de nodige onenigheid en wrevel. Omdat wij zo’n groot gezin hadden, we waren met maar liefst dertien kinderen thuis, was dat gelukkig bij ons het geval niet. Er bleven weleens jongemannen bij ons overnachten die door hun jeugdige leeftijd het risico liepen om verplicht tewerkgesteld te worden in Duitsland, maar die aan dat bevel geen enkel gehoor gaven. Ook op het Hof te Lombeek, bij pachter Ritch, waren werkweigeraars die moesten onderduiken meer dan welkom. Ik zag met m’n eigen ogen holen in boomgaarden die in het geheim uitgegraven werden opdat onderduikers er zich overdag in konden verschuilen.”

“Maar goed,” verzekert Gerard, “men mag niet vergeten dat ook veel van die Duitse soldaten tegen hun zin de Führer dienden en verplicht deelnamen aan de oorlog. Veelal waren het sympathieke, oudere strijdkrachten die vanzelfsprekend hevig verlangden naar hun vrouw en kinderen. Zo toonden ze op een keer foto’s van hun echtgenotes en kroost aan mijn vader terwijl ze heel gelaten ‘Verdammte Scheißkrieg’ tussen hun tanden fluisterden. Nadien keken ze schichtig om zich heen, en staken de portretten haastig opnieuw weg. Er werd eens stevig binnensmonds gevloekt, maar het leven ging gewoon verder. Zo ging dat. Men moest wel zorgvuldig omspringen met loslippigheid; bijvoorbeeld in wiens gezelschap men bepaalde zaken zei, want de muren hadden meer dan ooit tevoren oren. Opletten geblazen was de boodschap! Zo was het niet ongebruikelijk dat politieke vetes of familiale twisten, die sinds jaar en dag aan de gang waren, onder het mom van de oorlog uitgevochten en gewroken werden. Het is zelfs zo dat binnen dat kader zekere oude, pijnlijke wonden tot op heden nog steeds niet helemaal geheeld zijn.”

Het is evident dat er in dergelijke tijden ook massaal gesmokkeld werd. Hoe ging dat net in z’n werk?

“Wel, het gebeurde niet zelden dat een met veewagons volgeladen trein ‘toevallig’ ergens te velde een noodstop moest maken. De machinist en de conducteur zaten dikwijls mee in het complot – ook voor hen hing er immers een beloning vast aan de in ruil verleende diensten. Er werd gewoonlijk expres een stopsein geplaatst dat onmogelijk genegeerd kon worden zodat de aanwezige handlangers, die zich vooraf verborgen hadden in het struikgewas langs de berm, exact voldoende de tijd kregen om het nodige uit te laden en zich dan vervolgens snel met de runderen uit de voeten te maken. De locomotief kwam dan uiteindelijk op de plaats der bestemming aan met aanzienlijk minder vrachtgewicht dan oorspronkelijk gepland… Men pikte ook de gloeiende sintels van tussen de rails om zich toch enigszins te kunnen verwarmen.”

“Daarna ging het in zeven haasten richting Schepeneysel waar het vlees ter plaatse, in een onooglijk bosje waar zelfs Onze-Lieve-Heer nog nooit voorbijgekomen was, versneden en verhandeld werd. Vaak waren het Brusselaars die daarop afkwamen. Het was een ware bloedstiel – letterlijk én figuurlijk – waarvoor het gehucht tot ver buiten de gemeentegrenzen berucht was. Dat was absoluut geen karwei van barmhartigheid. Sterker nog: veel inspecteurs uit de regio voelden er maar weinig voor om dit totaal verlaten werkterrein te betreden uit de gegronde vrees voor een pak rammel, en zij lieten zich dan ook maar wat graag vervangen… Wie het zich kon veroorloven om een aantal kilootjes vlees aan te schaffen en die met enige winst door wist te verkopen, kon daarvoor sowieso een aardig bedrag opstrijken. Dit was uiteraard niet zonder gevaar en er stonden dan ook zeer strenge straffen op deze bezigheid. Het waren nochtans hoofdzakelijk vrouwen die zich als rasechte specialisten bekwaamden in de smokkelhandel. Je zag hen dan opeens in de boerentram zitten met een weelderige boezem waaruit naderhand suiker en tabak tevoorschijn kwam, of in het gezelschap van een kinderkoets waarin bij nader inzien geen boreling maar wel een smakelijk stuk beenham bleek te liggen. Bij mannen die ongeluk hadden droop de boter op hete zomerdagen soms zo vanonder hun pet…”

Heb je zelf honger gekend?

“Ja. Er was een belangrijk tekort aan essentiële levensmiddelen; zelfs in onze toenmalige plattelandsgemeente. Die voedingschaarste staat vast. Er kan en mag ook niet ontkend worden dat enkele landbouwers van die situatie geprofiteerd hebben, en zichzelf verrijkt door woekerprijzen te hanteren. Zijzelf zagen het als een opportune gelegenheid om de uitzonderlijke toestand te benutten. Maar velen beschouwden dit als vorm van misbruik en uitbuiting waarmee na de oorlog genadeloos afgerekend werd. Omdat ik hier toch een heldere kanttekening wil plaatsen, zonder daarbij namen te noemen of expliciet in detail te treden, vertel ik graag nog de volgende anekdote… Er was een herenboer die het vertikte om een voordelig prijsje aan te rekenen voor zijn landbouwopbrengsten. Keer op keer weigerde hij dit pertinent – medelijden stond duidelijk niet in zijn woordenboek. Zo droeg hij ook de meid des huizes op om al wie om wat spijs kwam bedelen hardvochtig de deur te wijzen. Echter, telkens wanneer de man in kwestie de hofstede verliet, sloop ik stiekem het erf op. Daar stak het dienstmeisje me dan heimelijk een paar rijkelijk met smout besmeerde boterhammen toe. De gedachte eraan doet me nog steeds watertanden… Vele jaren later, ik was al een poosje burgemeester, zag ik het meisje van toen terug. Zij was intussen een vrouw geworden, en ze zat met haar gezin tijdens de jaarlijkse Sinksenkermis aan een terrastafeltje op het Ternatse marktplein. Ik bracht die mensen iets te drinken, en eenmaal de vrouw me herkend had vroeg ze ietwat verwonderd naar de reden van die onverwachte traktatie. ‘Dat is uit appreciatie en dank voor de boterhammen van zoveel jaren geleden,’ was het enige dat ik stilletjes uit kon brengen. Ook de vrouw was merkelijk aangedaan en ze waardeerde het gebaar enorm. Nu nog krijg ik tranen in de ogen als ik eraan terugdenk…”

Kan je onder woorden brengen wat dat betekent, honger? Hoe voelt dat?

“Ik kan het wel proberen te beschrijven, maar je moet het toch eerst meegemaakt hebben vooraleer je erover kan meespreken. Het doet pijn. En het went niet, in tegenstelling tot wat men soms beweert. Kou lijden is zo mogelijk nog erger. Ook steenkool was tenslotte gerantsoeneerd. Wat ons er wel goed bovenop hielp was het volgende: twee van mijn oudere broers liepen school aan het Sint-Maartensinstituut, het zogenaamde ‘Klein College’, te Aalst. De directie aldaar had aan de talrijke boerenzonen die er de humaniora volgden, opgedragen om de minderbedeelde zonen van arbeiders en bedienden te voorzien van extra voeding. Deze onder lichte dwang uitgevaardigde maatregel werd plichtsgetrouw opgevolgd. Die heerlijke, dik belegde boerenboterhammen brachten mijn broers dan mee naar huis waar ze met ongelofelijk veel smaak en zin verorberd werden.”

“Mijn zus Jeanne gaf me geregeld ook pannenkoeken, die ze speciaal voor mij gebakken had. Hoe ze dat ooit klaargespeeld heeft, heb ik echter nooit geweten. Voor ons betekende dat een echt smulfestijn. Omdat alles op de bon ging probeerde men zich zo goed en zo kwaad als het kon te behelpen. Door de rantsoenering zochten velen heil op de zwarte markt. Het brood dat verdeeld werd door de bezetter was van zodanig erbarmelijke kwaliteit dat het aan het snijmes klitte, en uiteen dreigde te vallen als los zand van zodra men het wou beleggen. Ook de gerantsoeneerde ersatzkoffie deugde niet.”

Mijn vraag wat hem, naast de koude en de honger, het meest geraakt heeft tijdens de duistere bezettingsperiode beweegt Gerard tot tranen toe. Even blijft hij in het ijle staren. “Mijn zus Maria, die slechts een jaartje ouder was dan ik, leed aan een ernstige hartkwaal; een ziekte die vandaag de dag naar alle waarschijnlijkheid door het gebruik van de juiste medicatie of een simpele ingreep verholpen kan worden. Bij nachtelijk alarm van luchtafweergeschut door bombardementen zochten we samen onze toevlucht in een abri; een zelfgegraven constructie in de tuin,” verduidelijkt Gerard. “Het gehuil van mijn zusje toen we haar bij nacht en ontij naar die schuilplek droegen sneed door merg en been en heeft me sindsdien niet meer losgelaten… Zoiets vergeet je nooit. Ze stierf nog vroeg in het eerste oorlogsjaar, op amper twaalfjarige leeftijd.”

Wisten jullie als plattelandsbewoners iets af van de systematische klopjacht op en genocide van het Joodse volk?

“Neen. Daar hadden we geen flauw benul van. Dat joden stelselmatig vervolgd en uitgeroeid werden is iets dat ons pas vele jaren later, na de oorlog, bereikt heeft. Politieke gevangenen en opgepakte verzetsstrijders die de verschrikkingen van de Holocaust overleefd hadden, waren bij hun terugkomst uit gevangenschap in werk- en concentratiekampen nog een schim van zichzelf. Vaak hadden zij ook de moordende dodenmarsen meegemaakt. Hun aanblik, toen zij in 1945 mondjesmaat thuiskwamen, deed langzaamaan wel het besef over de omvang en de impact van de deportaties groeien. Dat bracht trouwens een nieuwe golf van repressie teweeg. Overvloedige informatie over de drijfveren van de nazi’s voor die mensonterende praktijken dateert van na de oorlog. Wel vertelde een geestelijke, die verbonden was aan het Klein Seminarie in Mechelen, een van mijn broers tijdens een treinrit over het Fort van Breendonk en de tragische ontbering van geïnterneerden die er plaatsvond. Maar veel verder dan dat reikte onze kennis over dat pijnlijke onderwerp volkomen niet…”

Hoe zat het eigenlijk met de collaboratie in Lombeek? En hoe was het gesteld met het plaatselijke verzet?

“Van echt hardleerse collaborateurs binnen onze gemeente heb ikzelf nooit weet gehad. Wel waren er verscheidene individuen die zich aansloten bij een collaborerende partij of vereniging, als DeVlag en het VNV. Het bijbehorende, vijandige uniform dat ze droegen kon op bijzonder weinig respect rekenen. Nog meer dan het gedachtegoed waarmee ze sympathiseerden, was de hovaardigheid en arrogantie waarmee ze dat etaleerden een flinke doorn in het oog van veel burgers. Ook oostfronters of mensen die vrijwillig naar Nazi-Duitsland trokken om er de kost te gaan verdienen in de oorlogsindustrie, ook al was het om den brode, genoten daarvoor maar matig bijval. Het is ontegensprekelijk dat die tweestrijd voor uiterst voelbare spanningen zorgde; zeker in een kleine dorpscommune als de onze. Echte SS’ers zijn hier nooit gestationeerd geweest. Het was de plaatselijke Wehrmacht die de lakens uitdeelde. Hier dien ik dan weer op te merken dat een van mijn broers, die zeer uitgesproken en manifest

Engelsgezind was, op voorhand getipt werd door een vermeend lid van een vijandslievende afdeling dat Duitse soldaten naar hem op zoek waren. Die inlichting heeft achteraf gezien zijn leven gered. Wel is het zo dat er, zoals eerder vermeld, een paar afrekeningen gebeurd zijn, zowel tijdens als na de oorlog, waarvan de littekens zich vandaag nog laten voelen. Hele families zijn verscheurd geweest en daarom wordt het oorlogsverleden in sommige gevallen nog steeds angstvallig verborgen gehouden. Ik heb persoonlijk enkele razzia’s meegemaakt door leden van de Gestapo; de Geheime Staatspolizei. Dat waren mannen met lange, donkere mantels en gleufhoeden die voor niets of niemand terugdeinsden. Maar omdat de plaatselijke gemeenschap toen nog zo hecht was verspreidde het nieuws van hun komst zich als een lopend vuurtje doorheen het dorp, zodat men zich tijdig in veiligheid kon brengen. Zo ook mijn latere schoonvader die zich tijdens een routinecontrole wist te verbergen achter een valse zolderwand. Ook op kruipkelders, hooizolders en afgelegen schuren of stallen werd dikwijls beroep gedaan als het erop aankwam om zich aan het oog van de bezetter te onttrekken. En gelukkig waren er ook politieagenten die herhaaldelijk een nakende inval of huiszoeking langs hun neus weg meedeelden. Men moest bovenal waakzaam blijven om niet roekeloos of nonchalant te worden. Dat werd lastiger naarmate het oorlogsgebeuren vorderde. Zo herinner ik mij een groepje nachtelijke kaarters dat, ver na het verstrijken van de avondklok, in licht beschonken staat betrapt werd en voorgeleid door een patrouille Wehrmachtsoldaten. Ze werden meegenomen naar den Bieshoop, de Duitse radarbasis op Ternats grondgebied, alwaar ze verplicht werden om de laarzen van alle aanwezigen in het complex een grondige opblinkbeurt te geven. Daaruit bestond hun straf en daarmee was de kous dan ook af.”

“De bijdrage van het lokale verzet was gering. Extreem grote verzetsdaden werden hier gedurende de bezetting zelden of nooit gepleegd. Wel stond de weerstand aan de vooravond van de bevrijding in voor het transport en de bewaring van munitie en wapens die gedropt waren boven het nabijgelegen Liedekerkebos. Die zouden later, tijdens de intrede van de geallieerden, nog goed van pas blijken te komen. Dat was een riskante onderneming. Het belang van die verwezenlijking kan daarom moeilijk overschat worden. Er zijn onmiskenbaar nog andere gewichtige en hachelijke realisaties geweest, maar deze steekt er toch met kop en schouders bovenuit.”

Op welke manier heb jij de bevrijding beleefd?

“We wisten tijdens die septemberdagen van ’44 al een tijdje dat de geallieerde legers in aantocht waren. Via via hadden we begin juni vernomen dat de geallieerden geland waren op de Normandische stranden, en van daaruit doorstootten naar ons landje.” (Gerard zet zich plots recht, diept De langste dag van Cornelius Ryan op uit zijn rijkgevulde collectie met oorlogsliteratuur, en zegt me dat ik het boek over D-day beslist eens moet lezen.) “Toen het Duitse leger in een quasi eindeloze colonne terugweek richting de heimat op alles wat rijden kon, begon men in allerijl de huizen te tooien met de Belgische driekleur, en vlaggen van de vriendschappelijke allianties die vervaardigd werden uit stofjes die achter hoek of kant gevonden werden. Wij trokken als jonge knapen alvast naar de Moretteberg; van daaruit hadden we een adembenemend uitzicht over de streek en konden we de Britse troepen die over Asse kwamen begroeten. In de wijde omtrek kon je van heinde en verre vrolijke deuntjes horen: swingmuziek, en niet langer de Duitse marsliederen die we al zo lang beu gehoord waren. Het noodlot sloeg onverwachts toe toen een jongen die dezelfde leeftijd had als ik geëlektrocuteerd werd. Hij was in een zendmast gekropen om de toegestroomde menigte beter te kunnen overzien, en hij verongelukte zo te midden van het feestgedruis. Het betekende een tijdelijke domper op de immense vreugde…”

“Heel wat herbergen hebben die bewuste zondag van de derde september trouwens hun record aan dag inkomsten verpulverd. Het leek alsof men in extase verkeerde; er werd buitensporig en uitzinnig gedanst, gezongen en gedronken. Het was een dag vol uitspattingen, met als direct gevolg dat nagenoeg de voltallige drankvoorraad, inclusief wat in kelders en nissen speciaal bewaard werd voor de bevrijdingsfestiviteiten, smolt als sneeuw voor de zon… Hoe kon het ook anders; men had jaren aan een stuk naar dit glorieuze moment uitgekeken. Op de steenweg waren er tot de vroege avond nog gevechten gaande tussen Engelsen en achtergebleven Duitse soldaten die te ver verwijderd waren van de linies en hun strijdmakkers op de vlucht wilden bereiken. Maar daar trok men zich ogenschijnlijk niets meer van aan. Het vieren ging gewoon verder; we waren bevrijd en dat was het enige wat telde. Bij schermutselingen in Wambeek ging een bijgebouw van lambiekbrouwerij De Troch in vlammen op. Maar het ging meestal over geïsoleerde gevallen waarvan de schade grotendeels beperkt bleef.”

“Nieuwsgierig als we waren gingen we ook maar wat graag een kijkje nemen in het weiland aan pachthof Willems, op de grens met Overdorp: daar stonden ontelbaar veel netjes geboende Engelse pantserwagens en tanks opgesteld. Het werd er ons ideale speelterrein om kattenkwaad uit te halen, en we leerden er een aardig mondje Engels: ‘cigarettes for daddy, chocolates for mummy!’ Ook kauwgom, een zoete lekkernij die we tot dan toe nog nooit gezien, laat staan geproefd, hadden, deelden de Britse soldaten met plezier uit. Maar het meest van al leken ze toch geïnteresseerd in onze ‘sisters’, waarnaar ze steeds ondeugend bleven vragen… Ik vond het oprecht jammer toen zij ons dorp verlieten om alweer op een volgende missie te vertrekken. Ze deden me een beetje denken aan de cowboys met hun schietijzers uit de schaarse westernfilms die ik al gezien had.”

En wat met de repressie? De Tijd der Vergelding, zoals televisiereporter en onderzoeksjournalist Maurice De Wilde de bestraffing en vervolging van collaborateurs omschreef…

“Er werd geplunderd dat het een lieve lust was. Zelfs de inhoud van sommige moestuintjes moest eraan geloven. Men liet zonder enige vorm van gêne een spoor van vernieling na in de huizen en tussen de eigendommen van al wie van ver of dichtbij ook maar iets met de bezetter te maken had. Zowat alles werd in gruzelementen geklopt. De brokstukken, scherven en splinters vlogen ons om de oren. Ik was er getuige van hoe een dure piano vanop de bovenverdieping door het raam gekieperd werd. Veel van die Duitsgezinde sympathisanten voelden de grond onder hun voeten de weken voordien al te warm worden, en waren inmiddels op de vlucht geslagen. Maar voor zij wiens ontsnappingspoging op het programma stond maar te laat kwam, begon de echte miserie dan pas. Openbare vernederingen waren op dat moment schering en inslag. Flitsen van beelden van kaalgeplukte vrouwen die een Duitse vrijer hadden gehad, gingen tot het collectieve geheugen van mensen van mijn generatie behoren. Dat maakte toen deel uit van het globale straatbeeld. Vaak gebeurde het ook dat iemand ten onrechte, zonder iets dat ook maar in de verste verte leek op een proces, veroordeeld en opgesloten werd. Een onderwijzer die reeds lang voor de oorlog dweepte met het Vlaams- nationalisme maar onmogelijk beticht kon worden van landverraad of collaboratie werd schromelijk mishandeld en haast kreupel geslagen. Er zijn toen echt zaken gebeurd die het daglicht niet konden verdragen; de waslijst met baldadigheden is schier eindeloos.”

“Ik keur de daden van die zogeheten verzetslieden van het laatste uur niet goed. Integendeel. Zij vonden her of der een tricolore band, bonden die driftig rond de bovenarm en gingen als gewapende heethoofden fel tekeer. Er was veel nijd en afgunst onder de mensen, en men wilde koste wat kost de opgekropte woede door het onrecht van vier lange jaren bezetting dat hen was aangedaan, ventileren. Rampspoed, kommer en kwel doen vreemde dingen met een mens. Maar er was een persoon die naam en faam gemaakt had als hoofd van de Witte Brigade. Hij veroordeelde de buitenissigheden die andere weerstanders begingen, dwong hen om de in beslag genomen bezittingen terug te geven aan de rechtmatige eigenaars ervan, en nam de verdediging van valselijk beschuldigden op zich. Hij aarzelde ook niet om zijn revolver te richten op eenieder die in de naam van de bevrijding beestigheden op zijn kerfstok staan had, waarna de daders eerloos afdropen… Die man plaatste het algemene belang boven het eigenbelang en hij verzette zich met hand en tand tegen onregelmatigheden en excessen. Voor die onbaatzuchtigheid verdiende hij terecht volop erkenning.”

“Let op: ik ben de mening toegedaan dat er veel te weinig échte collaborateurs terechtgesteld zijn. Maar dan heb ik het wel over de hoge piefen die over genoeg middelen beschikten om zichzelf en hun naasten in veiligheid te brengen door ijlings de vlucht te nemen, naar Zuid- Amerika bijvoorbeeld, en niet over de kleine garnalen die het eten uit hun mond moesten sparen en daardoor toenadering zochten tot de vijand. Op die eerste soort spuw ik. Dat zijn degenen aan wiens handen bloed kleeft. Voor de laatstgenoemden, zij die het deden uit pure radeloosheid of zuiver onwetendheid, kan ik ergens nog begrip opbrengen.” De finesse waarmee Gerard zoveel details kan opdissen om de tijdsgeest van toen te schetsen is treffend.

“Hitlers Duizenjarig rijk brandde en ging in ijltempo ten onder. Ook in z’n eigen rangen was er sprake van versnippering, en almaar meer onvrede over de gang van zaken en de penibele toestand. En dat is nog zacht uitgedrukt. Bij gebrek aan manschappen werden er zelfs kindsoldaten uit de Hitlerjugend ingezet om toch maar tot het bitterende einde strijd te voeren.”

Zijn haatgevoelens tegenover de gebeurtenissen van toen anno 2015 gerechtvaardigd? Koester je zelf wrok?

“Neen. Haat en woede zijn slechte raadgevers. Ik ben wel overtuigd van het principe: ‘vergeven kan, vergeten niet’. Maar de huidige Duitse bevolking hoeft niet eindeloos verantwoordelijk gesteld te worden voor de daden van haar voorouders. Tevens ben ik groot voorstander van actieve aandacht voor geschiedenis. We kunnen en moeten leren uit de fouten die gemaakt werden in het verleden. Net daarom betreur ik het zo dat hedendaags extremisme steeds vaker de bovenhand krijgt. Fanatieke opinies leiden tot niets anders dan onheil. Aanmanen tot kalmte en overleg bieden vaak zoveel meer soelaas. En binnen mijn carrière in de gemeentepolitiek heb ik er steeds naar gestreefd en getracht om die opvattingen toe te passen en te bezegelen. Waarom voortdurend hokjesdenken in termen van ‘wij’ en zij’? Verbinding is toch het begin en het einde van alles wat ons tot mensen maakt en rest?”

De vraag stellen is ze beantwoorden, bedenk ik me.

“Maar misschien ben ik daarin wel hopeloos ouderwets,” voegt hij er nog aan toe…

Ik betrap mezelf erop dat ik hem met open mond zit aan te gapen, verzeker Gerard vlug van het tegendeel, en buig mij over de statige marmeren salontafel. 01h-34M-18S, zie ik op het schermpje van mijn dictafoon. Het opnameapparaatje heeft het blijkbaar halverwege ons gesprek begeven. Maar dat deert me niet. Ik had het zelfs niet gemerkt, en dat illustreert dan weer mooi hoe ik met open mond heb zitten luisteren naar Gerards boeiende relaas. Ik ben onder de indruk van de rust en de eenvoud waarmee hij zijn herinneringen met me delen wou. Ik bedank hem voor de hartelijke ontvangst, maar hij repliceert dat het hem op zijn beurt ongelofelijk veel deugd deed om het eindelijk nog eens uitgebreid gehad te hebben over de kwalijke episode die hijzelf als bepalend beschouwt voor het verdere verloop van zijn leven. Meer dan vier lange, ellendige oorlogsjaren gewikt en gewogen in een tijdspanne van een namiddag. Er worden interessante adviezen uitgewisseld over warm aanbevolen lectuur en documentaires met betrekking tot het Derde Rijk. De prestigieuze oorlogsreeks Band of Brothers raadt Gerard me ten stelligste aan. De fijngevoelige muziek die speciaal voor de serie gecomponeerd werd emotioneert hem telkens weer, vertrouwt hij me toe. Buiten schijnt de voorjaarszon. Op de dorpel drukt Gerard me nog het belang van verzoening en kameraadschap op het hart. Ik beloof hem plechtig om zijn wijze woorden binnenkort te vieren bij een fris schuimend glas gerstenat. En dat is echt geen loze belofte; erewoord. Met een knipoog en een krachtige handdruk die me ongetwijfeld nog lang zullen bijblijven nemen we uitvoerig afscheid van elkaar. Terwijl ik huiswaarts fiets besef ik wat voor een bijzonder fijn voorrecht het was om dit gesprek te mogen voeren. ‘Verzoening en kameraadschap’, blijft het door mijn hoofd gonzen. Het zijn allesbehalve ijdele begrippen.

Bedankt en tot ziens, mijnheer de burgemeester.

Gilles lemaire


Afbeelding onder: De Platteaus rooien aardappelen. Gerard staat rechts vooraan, met het loof in de handen. (ca. 1942)

De familie Platteau aan het aardappelen rooien. Gerard vooraan.



HET VERHAAL VAN LUCIAAN VAN CAUWELAERT



Lucien, zoals men hem in het Institut Saint-Nicolas noemde, was achttien toen de oorlog uitbrak.

Op 10 mei, de dag dat de Duitse luchtmacht het vliegveld van Evere bombardeerde, kwam hij vlug naar huis. Daar schoot het Duitse leger weldra vanop de Morette in Asse op de Engelsen die de Dender  over vluchtten. Daarbij schoten ze o.a. het geboortehuis van zijn latere echtgente Rosa Vanvaerenbergh in puin.

Samen met enkele vrienden - o.a. Gerard Decreton, die later pastoor werd, Van de Gucht Henri en diens broer Lowie, die ook later pastoor werd - sloeg hij enkele dagen later, per fiets - op de vlucht voor het binnentrekkende Duitse leger ...

Iedereen tussen 18 en 35 jaar had immers bevel gekregen te vluchten naar (zuid) Frankrijk. Ze sliepen onderweg, in Zillebeke op de plankenvloer van de zolder van een boerderij.

"les boches du Nord"

Ze geraakten in Duinkerke, waar ze zagen hoe de Duitse jachtbommenwerpers mitraillerend boven de boten met vluchtelingen vlogen. De Fransen noemden de Belgen "les boches du Nord" omdat de Belgische koning de overgave reeds had getekend. Maar ze kregen toch een bol soep van de Fransen. Ze keerden dan maar terug naar huis.

Op de terugweg moesten de jonge vrienden zich voorbij Ieper, naast de steenweg ingraven om zich te beschermen tegen de overvliegende Duitse vliegtuigen, die schoten op alles wat bewoog. Aan de scheldebrug gekomen moesten ze hun messen en vorken aan de Duitsers afgeven want dat waren "wapens".

Na een tiental dagen stonden ze dus terug in Ternat. Luciaan trok van dan naar Sint-Victor in Alsemberg om er zijn 5de jaar af te maken. Zijn laatste jaar kon hij weer in Anderlecht doen. Daarna ging hij voor een jaar naar de internationale schilderschool Logelain- voorbij de Naamsepoort - in Elsene. Eens die studies voltooid kon hij aan de slag bij zijn vader als schilder. Ze marmerden muren en maakten eiken deuren uit goedkoop oud. Schilders deden toen wonderen.

Na een tijdje vond hij echter een baan bij het ministerie van oorlogsschade (het latere ministerie van wederopbouw). Daar verbrandde men dossiers in de oude kachel om de kantoren te verwarmen. Ondertussen volgde hij ook avondschool in de afdeling handelsingenieur van de hogeschool St Louis in de Broekstraat te Brussel. Jonge mensen werden in Brussel voortdurend gecontroleerd door de bezetter. Toen hij in het tweede jaar examen moest doen werd hij opgepakt en opgeëist om in Duitsland te gaan werken. Hij kreeg van de Duitse bezetter een oproepingsbrief om een opleiding van vrachtwagenbestuurder-mecanicien te gaan volgen in de kazerne te Etterbeek, met het oog op een verplichte tewerkstelling in Duitsland.

Zijn eerste verzetsdaad

Hij volgde deze opleiding gedurende drie weken maar sloeg voor het einde ervan op de vlucht. Hij dumpte onderweg de sleutels van de garagages van de kazerne in het kanaal - zijn eerste verzetsdaad - en dook onder in de villa van De Padua-D'Hoe in de Statiesstraat in Ternat. Irene D'Hoe was familie van zijn vader, een nicht langs moeders kant.  

Bij het "geheime leger" via René Veraert

Kort daarna sloot hij zich aan bij de verzetslui van het "geheime leger" via René Veraert, een buurman uit de Dreef. De schoonvader van René, Jef Lepage, was een invalide uit de oorlog van 1914-18, zijn schoonmoeder was nog verpleegster geweest aan het front tijdens die oorlog. Kort nadien stond de SS in de Dreef. Bij Van Cauwelaert niemand te vinden, die zat verstopt in de villa in de Statiesstraat maar René die moest ijlings langs de tuin over de muur vluchten. 

Op 4 september werd Ternat bevrijd door het Engelse leger. Lucien herinnert zich nog het eerste Engelse rupsvoertuig dat hij op de Assesteenweg zag langskomen. Er lag een gewonde soldaat op een brancard op. Het geheime leger - de witte brigade genoemd omwille van de witte overalls die ze droegen - nam de controle over de gemeente over met wapens (mitraillettes) die verstopt zaten in de tuin van het boerderijtje "van wasjkes" op de Borredam, het geboortehuis van de vroegere gemeentesecretaris (voor de oorlog) Karel De Smet.

Foto 's hieronder

1 Villa De Padua-D'Hoe in de Statiestraat

2 Cafe en Schilderswinkel aan de kerk, met Julia, zus van Luciaan

Julia Van Cauwelaert, dochter van schilder (Eduard) Romain Van Cauwelaert (van Pasjes, naar de bijnaam van (Ed)Waar "Pasj" Moens, broer van de moeder van Romain)

BUNKERTJES LANGSHEEN DE SPOORLIJN 50

Passieve luchtbescherming langs de Belgische spoorwegen

Deze bunkertjes behoren tot een netwerk van structuren die door de Duitse bezetter werden gebouwd tijdens de Tweede Wereldoorlog ter bescherming van het spoorwegpersoneel. Ze waren opgesteld vrij kort bij specifieke spoorweggebouwtjes en boden bescherming bij eventuele luchtaanvallen op spoorwegstructuren die wel meermaals het doelwit waren van geallieerde bommenwerpers. Bij seinhuisjes of bareelwachtershuisjes vond je vaak deze kleine eenmansstructuren.

Splitterschutzzelle

De bunker is een metalen splitterschutzzelle die met beton bedekt is. De combinatie van de stalen cel en de betonnen bekleding is zonder meer zeldzaam.

De binnenkant is volledig uitgewerkt in dikke stalen platen. De stalen structuur is aan elkaar gelast of verbonden met zware klinknagels. De toegang tot deze koker werd beschermd door een stalen deur die vandaag echter verdwenen is. Daarnaast werd een extra bescherming bekomen door een betonnen scherfmuur die voor de toegang werd geplaatst. Te Leuven en te Denderleeuw zijn er nog identieke exemplaren aangetroffen.

Foto 1 Eenmansshelter voor bareelwachter in de Hopstakenkaai (Assesteenweg, nabij station Ternat) 

Foto 2 Een andere werd in 2009 verwijderd tijdens werken aan de overweg Asbaan/Meersstraat). https://www.bunkergordel.be/14.034%20Schuilplaats%20bareelwachter%20St%20Kat%20Lombeek.html  ) 

Foto 3 Eenmansshelter te Itterbeek aan de lijn 50

Foto onder Binnenzicht bunkertje in Londerzeel, deur en hengsel

VERGETEN OORLOGSERFGOED : Jean De Backer maakte me attent op dit stukje erfgoed. In dit mini-bunkertje of shelter kon de bareelwachter zich verschuilen bij bombardementen. Het is het laatste in zijn soort in Ternat. Ook aan de verdwenen overwegen in de Borredam en de Molenstraat zouden er vroeger gestaan hebben.

Tijdens de oorlogsperiode werd burgemeester Geysens in Ternat tijdelijk vervangen door een oorlogsburgemeester

Edward De Gieter, Wambeek 1909. Overleed op 26071940 in Vannes op de grens van de Golf van Morbihan, zuidelijk deel van Bretagne, monding van de Marle. 

Brunfaut ondergedoken in rusthuis Sint-Carolus



Soldaten logeerden in het Gildenhuis op de Borredam zegt Irene D'Hoe

In de oorlog logeerden of liever "lagen" er eerst Belgische, dan Engelse en in april en mei 1945 gedurende zes weken 52 Nederlandse soldaten bij ons thuis in 't Gildenhuis op de Borredam in Ternat.

Voor mijn grootvader en mijn ouders met twee jonge kinderen was dat een grote drukte.

Ze sliepen boven op de zaal op bedden van stro.

Sommige boerenzonen toonden heel wat belangstelling voor de boerderij en de arbeid op het veld. Die mannen voelden zich bij ons echt thuis. Bij koude avonden kwamen ze hun warmen aan de Leuvense stoof en bij een tas koffie of een pintje vertelden ze over hun familie of hun liefjes. Na hun vertrek wisten we door hun brieven  waar ze verbleven, hoe ze contact bleven houden met hun soldatenmakkers, vertelden hoe het met hun familie ging.

In hun latere talrijke brieven die ik bewaar, getuigen ze hun grote dankbaarheid aan hun verblijf!

Vele soldaten zijn later op bezoek gekomen met vrouw en kinderen.

De foto's die ik hierbij voeg zijn bij ons achteraan genomen : je ziet hoe ze onder de perenboom hun badkamer in open lucht hadden

Gedeelte van een neergestort Engels vliegtuig dat nog gebruikt wordt als afsluiting van een weide