DE DORPSKEURE VAN WAMBEEK (1417) (Professor I. Strubbe, UGent, Eigen schoon en De Brabander XLVI (1963), biz. 366-372.)
De drie huidige Westbrabantse gemeenten Wambeek, Ternat en Sinte-Katarina-Lombeek, waarvan de eerste thans deel uitmaakt van het kanton Sint-Kwintens-Lennik, en de beide andere van het kanton Asse, waren oudtijds niet afgescheiden. Zij vormden een gesloten gebied, dat in 877 de naam Wambeek droeg (1) en in het bezit van de St.-Geertruiabdij van Nijvel was (2). Zoals vaak met de kerkelijke goederen uit de eerste helft van de middeleeuwen gebeurde, gingen de rechten van de geestelijke bezitter aan de wereldlijke heren ver- loren. In de dertiende eeuw was de justicie over het gebied in de han den van de hertog van Brabant en van de heren van Wezemaal.
Reeds in de twaalfde eeuw, was in het noordelijke deel van het oorspronkelijke Wambeek een bewoningscentrum ontstaan, dat de naam Nath droeg, en waar in 1112 (3) melding gemaakt wordt van een kapel, die later de parochiekerk van Ternat werd (4). Ten westen daarvan ontstond vermoedelijk in de dertiende eeuw een ander bewoningscentrum, dat in 1222 onder de naam Lumbeke vermeld is, en waaruit naderhand de parochie Sinte-Katarina-Lombeek gegroeid is (5).
In de dertiende eeuw telde het oude Wambeek aldus drie bewoningscentra, of zoals men het uitdrukte, drie parochies of dorpen( )6.
Blz 2
Dat bracht echter geen wijziging in de wereldlijke inrichting van het gebied. Voor als na het ontstaan van Ternat en St.-Katarina-Lombeek, lagen de rechtspraak en het bestuur bij de schepenbank van Wambeek, die tot lang na de middeleeuwen die naam behield, ofschoon Ternat waar de heren zich sedert de veertiende eeuw op hun burcht Kruikenburg hadden gevestigd, daardoor het belangrijkste van de drie dorpen geworden was
De schepenbank van Wambeek was samengesteld uit zeven schepenen, die in de zestiende eeuw, naar A. Wauters (8) verzekert, door de hertog aangesteld en door de hertogelijke meier van Rode beëdigd werden, doch ter maning stonden van de meier van de plaatselijke heren. Wambeek was nochtans oudtijds een zelfstandige hertogelijke meierij geweest (9), maar werd voor 1334 als zodanig opgeheven en bij de meierij van St.-Genesius-Rode gevoegd (10). De schepenen van Wambeek hadden voile jurisdictie, met uitsluiting van die over de zware misdrijven, die door de meier van St.-Genesius-Rode werden berecht (11); in burgerlijke zaken volgden zij het costumiere recht (gewoonterecht) van Nijvel (12) en gingen te hoofde naar de schepenen van Lennik, die eveneens het recht van Nijvel volgden (13).
De schepenen hadden niet alleen recht te spreken, maar moesten ook voor de goede orde instaan en konden met dat doel onder goedkeuring van de heer een dorpskeur opstellen en uitvaardigen. De enige dorpskeur die bekend is, komt voor op f° 72-75 van een handschrift, dat in de laatste jaren van de vijftiende eeuw geschreven is en het nr. 28 draagt in de verzameling van de Koninklijke Commissie voor de Uitgave van de Oude Wetten en Verordeningen van België, die het in september 1860 op de veiling van de bekende boeken-liefhebber Th. de Jonghe aankocht. Die tekst is met zorg afgeschreven; alleen heeft de scribent op enkele plaatsen (R. IX; R. XI, a. 2; R. XIII, aa. 1, 3, 4 en 5) de clausule „alsoe dicwile als ment bevint", verkort tot de aanvangswoorden „alsoe dicwile".
De keure is gedateerd op 1417 en er is geen reden om aan de echtheid van die datum te twijfelen. Dat betekent nochtans niet dat die tekst de allereerste is, die van de dorpskeure bestaan heeft. Naar alles wat men over de dorpskeuren in West-Brabant weet, hebben de schepenen van Wambeek niet tot in de vijftiende eeuw gewacht om orde en rust door het uitvaardigen van een tekst te verzekeren. Dat het hier niet om een allereerste redactie gaat, blijkt duidelijk uit de opgave van de boeten in „placken". Die Brabantse munt is, op R.V. I en XIII, 6 na, de enige die in de keure voorkomt, en werd onder de regering van Wenceslas en Johanna (1356-1383) geslagen 14; de keus van die munt voor het uitdrukken van de boetebedragen moet uit de tijd van die regering dateren, want toen in 1417 de schepenen de tekst van de keure aan herziening onderwierpen, was de „placke" al niet meer een gangbare munt. In de plaats van deze oude munt voor iedere boete in de toen gangbare nieuwe munt om te rekenen, heeft men er de voorkeur aan gegeven bij de eerste rubriek de algemene bepaling te voegen : „elke placke in dese yeghewoerdighen koeren gherekent voer XXIIII scellinghe payements, te betalene van alle desen yeghenwoerdighen coren".
Onder de regering van Wenceslas en Johanna werd Wambeek door Jan Van Wezemael aan Everardt T'Serclaes verkocht. Meer dan waarschijnlijk is deze verkoop, die in 1380 plaatsvond, de aanleiding geweest tot de redactie van de tekst die in 1417 door de schepenen herzien werd, want toen ook werd overgegaan tot het opstellen van de gerechtigheden die te Wambeek aan de abdis van Nijvel, de hertog van Brabant en de nieuwe heer toekwamen, en tot het opmaken van de lenen, cijnzen en tienden waarop de nieuwe heer recht had (15).
...
De redactie van de nieuwe tekst in 1380-1388 werd in de eerste plaats gedaan om de rechten van de nieuwe heer tegenover zijn onderhorigen vast te stellen. Het is immers opvallend dat men in die keure waarvan de samenstelling in 1417 niet grondig gewijzigd zal zijn, twee delen onderscheidt.
Een eerste deel dat de verkoop van brood en bier regelt ... de bescherming van akkers en weiden tegen loslopend vee en opdringerige dorpsgenoten gewijd is. Niet alleen is het ongewoon dat de bescherming van akkers en weiden, die dan toch het voorwerp bij uitstek van de dorpskeur was, de laatste plaats krijgt, maar bovendien zijn de bepalingen van het eerste deel onder de meer moderne vorm van rubrieken, ieder met eigen opschrift opgesteld, terwijl deze van het laatste deel hoewel het 12 artikels telt, slechts in 3 rubrieken onderverdeeld is. Van die twee delen is het laatste ongetwijfeld het oudste, zoals het gebruik van het woord „quic" voor groot vee het aanwijst. Dat woord immers behoort tot de levende taal tot in het begin van de veertiende eeuw, en al wordt het nog in de vijftiende eeuw begrepen, toch zal het op het einde van de veertiende eeuw niet meer uit de pen zijn gevloeid van een griffier, die geen oudere tekst voor zich had. Het is blijkbaar het eerste deel dat het nieuwste is, en de verkoop van brood en bier, die in dat deel geregeld wordt, de reden tot herziening van de tekst in 1380-1388 was.
De schepenen van dat ogenblik hebben meer dan waarschijnlijk, de eerste redactie van de keur voor zich gehad. Deze moet uit het begin van de veertiende of het einde van de dertiende eeuw dateren, en vermoedelijk aansluiten bij de algemene strekking tot het opschriftstellen van het dorpsrecht, die men op dat ogenblik in Brabant vaststelt (16). In de tweede helft van de veertiende eeuw werd die eerste redactie herzien in verband met de opkomst in de dorpen van de verkoop van brood en bier, terwijl de herziening van 1417 wellicht het gevolg is van de opkomst van de hopbierbrouwerij. Men moet er immers rekening mee houden dat het brouwen van bier met hop in plaats van gruit zich omstreeks het einde van de 14de eeuw in de Brabantse steden heeft verspreid (17) en het omstreeks dezelfde tijd is dat men in Henegouwen en vermoedelijk ook in Brabant (18) aan hoppeteelt begon te doen, zodat men er in de dorpen en ook te Wambeek toe overging om ook het nieuwerwetse hoppebier te brouwen. Daar op wijst het uitdrukken in dat artikel in payement in plaats van in placken, en bovendien de duidelijke onderscheiding die in de Wambeekse dorpskeure van 1417 gemaakt werd tussen enerzijds het rood en het zwart bier, waarmee het traditionele gruitebier en anderzijds de hoppe, zoals men toen ter plaatse het hoppebier noemde (19).
VOETNOTEN P1en2
1 M. GYSSELING, Toponymisch Woordenboek van Belgie, Nederlands-Luxemburg, Noord- Frankrijk en West-Duitsland (War 1226), di. it (Tongeren, 1960), blz. 1041.
2 Zie over het Brabantse bezit van die abdij, J. J. HOEBANX, L'abbaye de Nivelles des origins au XIVe siecle, in : Kon. Belg. Acad. KI. Letteren, Verhand. in 8°, dl. xt.vt, afl. 4 (Brussel,
1952), blz. 86-94, 216-220 en 359-360, en J. VERBESSELT, Het domein van de abdij Nijvel in : Eigen Schoon, dl. xxix (1956), biz. 177-196, 272-294, 381-389. 437-445, dl. xxx (1957), blz. 1-27, 113-133, 171-184, 262-267 en 321-349. Meer in het bijzonder over Wambeek, dl. xxx, blz. 22-28.
3 A. WAUTERS
4 Zie over de geschiedenis van Ternat : J. E. LASCABANNE en J. S. DEBAST, Geschiedkundige schetsen der kerk en gemeente Ternath. 1, Hedendaagse toestand. II, Voorgaande tijden. Brugge. 1902-1904, 2 dln., en Th. Pood, Geschiedenis van Ternath. Brussel, 896. Die studies maken het raadplegen van de schets van A. Wauters, a.w., t, blz. 416-421 overbodig.
1960, biz. 217-219.
(Brussel, 1949), ha. 35.
5 Voor de geschiedenis van Sint-Katarina-Lombeek is men nog steeds op A. WAUTERS, aangewezen
6 In een tekst van 1380-1388 (cf. noot 15) wordt het gebied van Wambeek „de drie prochien" geheten; in In de hier uitgegeven keure van 1417 spreekt men daarentegen van de „drie dorpen".
7 Zie A. W AUTERS, a.w., 1, blz. 403. De naam van de burcht ging in de moderne tijden op de heerlijkheid over, en duidt het vroegere Wambeek aan.
8 A. W AUTERS, a.w., I, blz. 409.
9 Dat de meier van de heer van Wambeek de schepenbank maande blijkt niet alleen uit de tekst van de 16e eeuw door A. Wauters geraadpleegd, maar eveneens uit de tekst van
A. WAUTERS, Histoire des environs de Bruxelles, dl. t (Brussel, 1855), biz. 416; M. GysSE- LING, a.w., biz. 955, en J. LINDEMANS, Over den plaatsnaam Ternat, in : Isidoor Teirhnck 1380-1388 (Eigen Schoon, a.w., blz. 23).
Album. Verzamelde opstellen. Leuven, 1931, blz. 205-209.
10 Ch. KERREMANS, Etude sur les circonscriptions judiciaires et administratives du Brabant et les officiers places a leur tete par les ducs anterieurement a l'avenement de la maison de Bourgogne (1406), in : Kon. Belg. Acad. Kl. Letteren, Verhand. in 8s, dl. XLIV, afl. 2 Zie ook C. THEYS, Geschiedenis van Sint-Genesius-Rode, Brussel,
11 Enkele voorbeelden van dat optreden van de meier van Sint-Genesius-Rode te Wambeek vindt men bij A. WAUTERS, a.w., 1, biz. 421-423, en C. THEYS, a.w., biz. 225.
aangewezen. 1, biz. 410,
12 A. WAUTERS, a.w., t, biz. 41o.
13 A. W AUTERS, a.w., 1, blz. 222 en J. VERBESSELT, in : Eigen Schoon, di. xxxix, biz.
440-441.
168