Kapelanieën Ternath

Een kapelanie is een fonds dat blijvend de celebratie van een mis voor een bepaald doel verzekert. Diegene die de mis celebreert noemt men rector, of capellanus of sacellanus, soms vicepastor op proprietarius. Deze kan de mis zelf lezen of iemand delegeren. Deze noemt men dan deservitor of de mercenarius. Sommige priesters waren deservitor van verschillende kapelanieën, zo hadden zij een verzekerd inkomen. (Deken Jozef De Ridder)

Kapelanieën of Capellerijen

In de vroegere jaren bestonden alhier een zeker aantal Capellerijen, welke afzonderlijk of met de parochiale kerk vereenigd waren ; deze wedijverden tot behoud van zeden en levenswijze der buitenlieden, want nooit meer dan in dien tijd (1425 wanneer de eerste Capellerij hier opgericht is) was de diep godsdienstige zin onder de menigte der geloovige middeleeuwen hevig geschokt, want boven de troebele toestanden der staatkundige geschillen had het geloof veel te strijden en te kampen tegen het bijgeloof dat den geest verstompte en de ziel bedierf. Luidens de opgaven gemaakt in overeenstemming der edikten van Jozef II, ten jare 1786, zullen wij tot opheldering des stoffelijken bestaans dezer een uittreksel geven der goederen en inkomen, zooals : fondatiën en beneficiën.  (Dr Theofiel Poodt, Geschiedenis van Ternath, uitg. 1896 Brussel,  pg 85 e.v.)

 In voorgaando tijden waren er vier kapelanien in de parochie Ternath ; dit waren altaren, of kapellen genaamd, in de kerk opgericht, alwaar een kapelaan afzonderlijk van den parochialen priester, goddelijke diensten verrichtte. Onder deze vier, was er eene Castrale of kapel in het kasteel ingericht (die van de H. Barbara nvdr). De geestelijke of kapelaan genoot van het beneficie of de goederen die de bezitters aan die altaren gehecht hadden, verduidelijken Lascabanne & DeBast in hun Geschiedkundige schetsen der kerk en gemeente Ternath, tweede boek, voorgaande tijden, uitg. 1904 te Brugge. 

Het huis gestaan op den Dries (dorp) te Ternath, nu eigendom van den heer Jacob D'hoe-Valkenborgh, maakte deel van de bezittingen van de Kapellanie van Ste Barbara, schrijft Poodt. Het is het derde huis van rechts, wit met dakkapel. Mijn meter Irène D’Hoe woonde daar met grootoom Evariste De Paduwa ze huurden dat van Jacobus van 16 juli 1901 bij hun huwelijk en tot 1926 toen ze in de Statiestraat bouwden. Het witte huis staat er nog, met dakkapel. Nu is dat links naast nr 1 Borredam, Jacobus was een kozijn van Petrus D’Hoe, zegt Irène D'hoe.

Capellerij der H. Barbara. — Poodt

Catharina Taye van Gaesbeke , vrouwe van Everaard t' Serclaes (zoon van den verlosser van Brussel) en hare zonen Everaard, Jan en Willem, stichtten te Ternath, den 25 April 1425 eene Capellerij ter eere van de H. Barbara. Het huis gestaan op den Dries (dorp) te Ternath, nu eigendom van den heer Jacob D'hoe-Valkenborgh, maakte deel van de bezittingen dezer Kapellanie. Deze Capellerij bestond op haar eigen en had den hierna beschreven staat van goederen, inkomen en onderhoud-: a De Capellerye van St-Barbara is simpel oft castrael, den » ondergeteekenden Capellaen declareert te bezitten de naer-a volgende akkerlanden volgens de opene brieven van fondatie » ende approbatie, gedepecheert 2 2Iay 1425 wegens den heere » deken van St-Peeters kerke tot Anderlecht uyt crachte der » Bulle van den Paus Martinus den vijfden, gegeven den 24 Aprilis » 1424 daerin geinsereert zynde dese declaratie opgesteld inge-» volge de instructie gevoegd aen de ordonnentie van den Keyser » voorschryvende een denombrement van alle de pieuse weire-n lijke fondatiën van den 20 Januari' 1789. » A. Binnen Ternath, 3 bunder en 1 dagwand land. » B. Onder Lombeek, 1 dagwand en 30 roeden. » C. Onder Berg bij Campenhout, 6 bunder, 2 dag-» wand, 87 roeden al verhuerd aen Joannes Haesaert » voor   156 gul. » D. Ende aengezien dat de Capellerye van Ste-Bar-» tiara volgens haere primitieve fondatie suffisant word » gedeclareert tot een eerlyk onderhoud van den » residerenden beneficiant ende alsoo alles dierder » geworden synde soodaniglyk dat den beneficiant » daerby niet konde subsisteeren soo is het dat de » familie van den heere Grave van Cruyckenbourgh » om daerin eenigsints te voorsien naergelaten heeft » dese naervolgende capitaelen : » Ten eersten heeft den seer edelen heere Charles » Antoine de Fourneau, heem. van Cruyckenbourg » gelaeten aen de Capellerye van S`°-Barbara een » capittael van   850 gul. » wisselgeld om daervoren te lesen 100 missen 's jaars • op het Casteel ofte in de kerke van Ternath, maer » daernaer is eene reductie geschied door den aerts-» bisschop van Mechelen in date 24 meert 1692 dat » den capellaen maer en sonde lesen sestig missen» 's jaars ende daervoren soude trecken uyt de rente » vier en twintig gulden   24 gul. » ende van het overig soude moeten betaelt worden » seven guldens aen de•kerke voor ornamenten &a » ende drij guldens aen den koster voor het dienen » der missen. n Dit capittael is aengelegd aen vier pour cent courant » tot Laste van Jan Vanderheyden gehypotequeert op » eene behuysde hofstede groot 2 dagwand 47 roeden » gelegen onder Ste-Catharina-Lombeke en op 1 bunder » 46 roeden ook in Lombeke. » E. D'heer Philiep Theodoor de Fourneau heeft » gelaeten tot een eerlyk bestaen en onderhoud van » den beneficiant een capittael van   1,044 gul. » F. In 1771 vermaekte Anna-Henrika-Ghislena de » Fourneau eene gift aen deze kapellanie : Jonckvrouwe » Anna-Henrika-Gislena de Fourrieau volgens octroy » gedepecheert in de souvereynen Raede van Brabant » in date 12 April 1771 gelaeten eene somme van 3500 » gulden wisselgeld om daervoor jaarlyck gelesen te » worden 100 missen van Requiem in de capelle van » het Cásteel tot Ternath ter intentie van 'de fondatrise » ende dit op de daegen ende ure die aen den ben efi-» ciant door den heere der plaetse sullen worden opge-» legd ende als den heere tot Ternath niet en sal syn » nochte iemand van de familie, dan zal den beneficiant » deselve missen mogen lesen in de kercke van Ternath » ofte elders. En dat in cas hetselve Beneficie quáme » door verloop van jaeren gegeven ofte geuniceert te » worden aen de pastorye ofte onderpastorye van Ter-» nath ende dit door onoplettendheyd van den heere » collecteur, dat alsdan den beneficiant sal gepriveert worden van de geseyde rente dewelcke in dit cas sal » succederen aen de taeffel van den armen van Ternath » dewelcke uyt het inkomen derselve de geseide 100 » missen sal moeten doen waer het haer sal gelieven » ende den overschot tot proufyte van de taeffel van n den armen ende dit voor soo Tank als het beneficie » niet en zal bedient worden door eenen derden resi-» Berenden priester. » G. Eene party land groot 1 dagwand en twelf » roeden verhuerd voor   8 gul. » Somme totael der incomsten   478g, 9 6d n 19 April 4787. (getekend) BOURGET, kapellaen. »

Phillippe de Bourget 

Philippe Bourget is in Menen geboren op 14 december 1727. Hij trad bij de Jezuïeten in op 30 september 1750. Na theologische studies in Frankrijk (1759 — 1760) en een proeftijd in Lier (1761 — 1762) werd hij aangewezen om naar Martinique te trekken als missionaris. Hij was daar nog maar pas of de Jezuïetenorde werd er verboden. Frankrijk had dat verbod in 1762 ingevoerd na Portugal (in 1759). Meerdere redenen werden voor zo een verbod ingeroepen: de jezuïeten hadden te veel macht in Rome bij de paus; zij waren te 'commercieel' ingesteld, enz... Wilde hij in Martinique blijven dan moest hij de eed afleggen niet meer tot deze orde te behoren. Net als vele anderen deed ook Philippe Bourget dat. Hij werd zo 'ex-jezuïet'. Hij is op Martinique gebleven tot 1768 (na een kort verblijf in Guadeloupe). 

In 1770 is hij terug in België. Hij wordt door graaf Henri J. de Fourneau benoemd tot kapelaan van de kapelanie Sinte Barbara. Hij wordt ook rentmeester en biechtvader van graaf de Fourneau. Hoe hij in Ternat verzeild is geraakt, kon niet worden achterhaald: was het via graaf de Fourneau? Er is in de literatuur over de ex-jezuïeten geen spoor van georganiseerde opvang van ex-jezuïeten in Vlaamse of Belgische parochies. 

In 1773 vaardigde paus Clemens XIV de breve Dominus ac Redemptor noster uit. Daarin werd de orde der Jezuïeten (Societeit van Jezus) opgeheven. Die opheffing door de paus mag bevreemdend lijken, maar historici zijn het er nu over eens dat de paus hoopte daarmee de Europese machthebbers gunstig te stemmen. Hij vond dat nodig want deze machtshebbers hadden maandenlang het conclaaf vertraagd dat hem moest benoemen als paus. Zij wilden de macht van de kerk — en de invloed daarin van de Jezuïeten — beperken. Aan die opheffing zal pas een einde komen in 1814, maar dan is Ph. Bourget al lang overleden. In 1786 wordt Philippe Bourget geconfronteerd met de eis van de (Oostenrijkse) keizer-koster Jozef II om mee te werken aan een soort kadaster. Daarmee wilde Jozef II zicht krijgen op de inkomsten van de geestelijkheid. Die hadden immers zeer vele bezittingen. Net als vele andere geestelijken die over één of meer goederen beschikken die inkomsten opleveren moest Philippe Bourget een inventaris van inkomsten en uitgaven van de kapelanie Ste Barbara opmaken. Onderpastoor Gilis heeft dit gedaan voor de andere (verenigde) kapelanieën. Die inventarisering wekte de vrees op dat die goederen op een of andere manier aan de geestelijkheid zouden (kunnen) worden onttrokken. Maar zo ver is het nooit gekomen onder de Oostenrijkers. De Franse bezetter maakte het evenwel veel erger. Tegen de religie en de geestelijken werd een ware hetze gevoerd. Wie de eredienst wilde blijven verzorgen moest de verklaring van gehoorzaamheid aan het regime afleggen. Een jaar later werd die verklaring omgezet in een eed van haat tegen het koningschap. Van de Franse overheid moest een lijst worden opgemaakt van alle geestelijken met vermelding of zij al dan niet de eed hadden afgelegd. Philippe Bourget werd dan ook vermeld op die lijst, met de precisering dat hij ex-jezuïet was. Net zoals alle andere geestelijken in de parochies behorend tot het canton d'Assche heeft Ph. Bourget geweigerd om de eed af te leggen.' In 1798 werd een beslag gelegd op alle goederen die toebehoorden aan pastorijen, kerkfabrieken en dies meer. En wie de eed niet zou afleggen zou worden gedeporteerd. Philippe Bourget is op zo een deportatielijst geplaatst. Die lijst was gevoegd bij een besluit van 14 brumaire jaar VII (4 november 1798) tot collectieve deportatie. Maar tot een daadwerkelijke deportatie is het niet gekomen. 

In 1803 heeft Philippe Bourget, samen met Cornelius Goossens, de kapelanie Onze-Lieve-Vrouw in de Dreef verkocht aan Petrus Poodt en zijn vrouw. Waarom hij dat heeft gedaan, en in welke hoedanigheid, kon (nog) niet worden achterhaald. Philippe Bourget is op 12 oktober 1805 in Ternat overleden. Waar hij werd begraven weten we niet. 

Het minste wat er kan worden gezegd van deze geestelijke is dat hij een zeer bewogen leven heeft gehad, met heel veel tegenstand tegen zijn godsdienstige overtuiging. Door zijn merkwaardige loopbaan (geboren in Menen, geestelijke geworden in Vlaanderen, als Jezuïet gevormd in Frankrijk, uitgezonden naar de Franse kolonie Martinique, kapelaan in Ternat) is zijn persoon wat vergeten geraakt. En anders dan het geval is voor de meeste geestelijken waarvan de congregatie de levensschetsen bijhoudt, werd zijn leven nergens volledig in kaart gebracht, hoe boeiend en merkwaardig het ook was.  (Dirk Lindemans, in blad heemkring 2023/1). 



De vroegere kapelanie van  O.L.Vrouw werd in 1883 de woning van Burgemeester-dokter Poodt) De Villa du Bourgmestre op een prentkaart van Victor Schaillee omstreeks 1900.

Foto onder van Chrystle Dassonville in Wikipedia

Capellerij van 0.-L.-V. 

Daarover zegt Poodt  : Deze kapellanie betrok het huis, gestaan aan den ingang der kasteeldreef, rechts uitgaande van het kasteel. Dit huis heeft eenige jaren gedeeltelijk gediend tot klooster en school der zusters Ursulinnen ; daarna bewoond geweest door Hendrik De Ro en sedert 1883 door Th. Poodt (auteur van het boek over de geschiedenis van Ternath, nvdr). Volgens de opgave uit krachte der edikten van 1786 was het stoffelijk bestaan begrepen in, de volgende voorwaarden : « Het beneficie is geuniceert aen de pastorye van Ternath tot » onderhout van den onderpastoor. » Inkomsten 161g,15''   161g45st. » Moet aen 't Capittel van Nyvel over 7 dagwand en » 50 roeden : » in rogge 3 veertellen en 3 vierlinghen ; » in haver 1 sister en 1 vierlingh ; n in geld 3 stuyvers, 3 oorden en 17 muyten. » 

Lascabanne & DeBast vullen aan: Deze moest reeds in de jaren 1400 bestaan aangezien de kapelaan last kreeg eener mis van Requiem,bij testament van Everaard t'SerclaesIL ofliever, van zijne vrouw Catharina Taye, bevolen. (Zie hierover meer in het 2de deel). Eene nota in een manuaal (Liber manualis onder no 1/10 archieven der kerk) leert ons dat de kapelaan gehouden was het altaar te versieren en te onderhoudan. Zie hier wat onder andere in eene rekening staat : .....als dat ick A. De Bidou afgehouden hebbe hetgene mij toequaem van het jaar 1727 als ick hebbe komen woonen, van het gelt van Mr. Crecht ende de rest van het selve jaer gegeven hebbe aen den Drossaert. De Keghel en hem laten zien de rekeninghe van het selve jaer die opgeset hadde den notaris Delcor, het gelt heeft hij besteedt aen den Croon van Onse Lieve Vrouw nieuw gemaeckt. In een rekwest van den kapelaan Crecht dat voor doel had het verkrijgen der bediening van gezegd beneficie dat opengevallen was door den dood van den bezitter « possesseum Vanham, vinden wij dan ook den begever dezer kapelrij aangeduid: .....alsoo onlangs is comen te overlijden den plebaen van Thienen den heere N. Vanham, possesseur van het voors benificie, waervan UE. Eerw. oock sijn collateurs....,, (Dit was het rnetropolitaansch kapittel te Mechelen.).

Het vroegtijdig bestaan van deze kapelanie vindt men tevens in eene opdracht : (Oorspronkelijk stuk berustende in de archieven der kerk, N* 3 bundel n.11) zekere Wouter van Kaerloe droeg een stuk land op aan den arme van Wambeek, Ternath en Ste Catharina-Lombeek «...gelegen in de prochie » Van Der Nath op ten ondersten breembosch inetter eender sijden jeghen den busijp ende metter ander sijden jeghen onser vrouwe Cappelrijenlant van der Nath....» enz. «Dit » was ghedaen int jaar ons heén (Heeren) doemen screef duisent vijfhondert ende twee, op ten tweesten dach der maent van Septembris. 




Capellerij van Sinte-Geertruid

(Poodt)  — Ingezien den bouwtrant, de grootte en oudheid der woning gestaan op den hoek van den Dries en Donkerhoekstraat (nu Verbrugghenstraat), is het te vermoeden dat het huis (nu, eigendom der Weduwe J. F. Verbrugghen) wel aan de kapelanie heeft toebehoord. Staat van goederen of inkomsten : Franciscus Gillis, onderpastoor is hetselve besittende. Totael incomsten 49 gulden  14 stuyvers 11 deniers.

Lascabanne en De Bast :Het oudste spoor van haar bestaan vinden wij in een handboek alwaar de goederen van dit beneficie vermeld worden, aldaar leest men: «...eene rente van 5 sisteren rogghe Asscher mate en 12 capuynen op het huis en hofstadt van Jan De Cuyper geleghen onder Ternath groot een half bunder en dertich roeden voor welcke rente dese hofstadt is eertijds uijtgegeven met Consent van het hof van Camerijk ». Dus, was die kapelrij reeds ingericht vóór het jaar 1559 aangezien de kerk van Ternath maar onder het bisdom van Kamerijk gestaan heeft tot het jaar 1559. De bezitter van dit beneficie wordt aangeduid als zijnde de heer Leclerc priester van het oratorie te Mechelen ; de begever was het metropolitaansch kapittel van St Rombaut te Mechelen. 

Deken Jozef De Ridder heeft niet kunnen achterhalen wanneer de kapelanie van de H. Gertrudis in Ternat werd opgericht. In de Pouillé van het bisdom Kamerijk - (E)Stimation Omnium benefi ciorum… ‘ R.A., Mons) uit het begin van de 14de eeuw en uit het derde kwartaal van diezelfde eeuw ( 1363?) vinden we onder de benaming Nath( in het oudste zelfs Noath): Er is een capellanie ter ere van de H. Gertrudis onder het personaat van Wambeek met een taxatie aan het bisdom van XL. (livres) In de schepengriffies van Brabant uit het jaar 1432 (A.R. nr 9644) lezen we dat Gilles Van den Alboeme een halve mudde “ gortspacht” erfelijk gaf en dit ten profijte der cappelrie van Sinte Gheertrude autare in der kerk vander Nath, ende om den dienst gods en de die zelighe missen te doen doene…

In de dekanale verslagen van de dekenij Sint-Pieters-Leeuw, gemaakt tussen 1572 en 1795 vond De Ridder de volgende gegevens:

proprietarius deservitor opdracht

1572 Henricus Van Snick

1614 –1628 Michael De Pape

broer van Guillemus 2 missen

1663 –1673 N. De Vadder 1663 = 1 mis

1673: 2 missen

1 of 2 missen

1719 Cornelius Rudolphus 1 mis

Johannes Heylemans

Arnoldus Adrianus De Clerck

Petrus Franciscus De Vos

E.H. Fr. De Vos, onderpastoor, kreeg ½ bunder en 26 roeden die hem

27 gulden opbrachten.2

---------

2 RENSON, G., Nota’s over de parochies van het dekanaat St.-Pieters-Leeuw in

--------

In het archief der kerken in het Rijksarchief onder het nummer 3951 wordt gesproken over de materiële toestand van de kapelanie van Sint-Gertrudis in 1786. De bezitter was toen Franciscus Gilles, de onderpastoor. Maar toen zou de kapelanie reeds versmolten zijn met de andere bestaande kapelanieën in onze parochie.

Een woning op de hoek van de Markt en de Donkerhoekstraat zou aan de kapelanie hebben toebehoord.

De bedevaart

In de kerkrekeningen vinden we vele gegevens terug die staven dat er op Sint- Gertrudisdag een drukke begankenis was. Het luiden van de klok rekening van 1775: item voor de klok te kleppen 2 guldens ende voor het bedevaert volkc te bestellen 6 guldens maeckende tsaemen jaerlijkcs 8 gulden.

Speciale predikanten

Op die dag werden speciale predikanten uitgenodigd om de sermoenen te verzorgen: o.a. de Dominicanen van Brussel

Er was uitdeling van wit brood

In de rekeningen van de huisarme der 17de en 18de eeuw o.a. in die van 1775 lezen wij onder de rubriek uytgeef ordinaire: item voor ’t Sparyck oft crombroodt op St.gertrudedach: 7 gulden 12st.” en op de zijkant van de rekening staat vermeld: sy in toekomende in wittebroodt uitgedeeld bruynbroodt.

Er was veel volk

rekening van 1679: 131 gulden ontvangen aan 10 centiemen de man: 2376 personen

rekening van 1681: stoelen gaan huren in Bijgaarden om het volk te kunnen zetten.

Men vereerde de relikwie

Onze parochie bezit een relikwie van de heilige Gertrudis. Wanneer is deze relikwie hier gekomen? In het dekanaal verslag van 1689 lezen wij: “nulla sunt reliquia” (er zijn geen relikwieën)Het is pas in het verslag van 1727 dat er voor de eerste maal wordt gezegd dat er een relikwie van de H. Gertrudis aanwezig is. Deze wordt bewaard in een zilveren relikwie houder.

Om de bedevaarders te helpen in hun devotie was er een litanie. Ons archief heeft alleen een litanie uit 1843 gedrukt te Ternat bij J. Hart-Chavée

Sommigen beweren dat er een bedevaartvaantje geweest is….. maar tot nog toe konden we daar geen spoor van terugvinden.

Vele meisjes droegen haar naam.

Hoe dikwijls komt de naam Gertrudis, Geertrui, Trude, Trui voor in onze doopregister:

De eerste vermelding van een Gertrudis gebeurt op 4 februari 1601 (onze doopboeken dateren van juli 1590) en dan volgen de Gertrudissen regelmatig:

tussen 1600 – 1610: 8

1611 – 1620: 5

1621 – 1630: 9

1631 – 1640: 6

1641 – 1650: 1

1651 – 1660: 5

1661 – 1670: 1

1671 – 1680: 3

1681 – 1690: 2

1691 – 1700: 7

1701 – 1750: 7

1751 – 1799: 11

Echt populair – zoals Catharina, Anna, Josyna en wat later Marie- is de naam bij ons nooit geweest.

We vinden de naam terug bij de moeders in 1601. 1604.1605.1607(3x) 1645.1619, enz….. De naamgeving is zeker vroeger begonnen.

-------

De bedevaart heeft in de 20ste eeuw een zware concurrent gekregen in de vorm van rattenvergif. Mensen grepen eerder naar het probate middel tegen ratten en muizen dan op bedevaart te komen bij de H. Gertrudis.

Toen vanuit Rome dan nog het bevel kwam om de feestdag van 17 maart te verschuiven naar 12 februari was de verering helemaal gedaan. Toch is de verering van de H. Gertrudis niet helemaal uit het geheugen. In de kerk zijn er noveenkaarsen met haar beeltenis. De cultuur- en heemkring draagt haar naam en gaf enkele jaren geleden

een bedevaartvaartje uit. In de kerk hangt een schilderij met afbeeldingen uit haar leven. In 1989 kregen we langs de parochie van Meldert ( Brabant) een nieuwe relikwie die in een zilveren schrijn wordt bewaard. En in 2009 schonken de Broeders van de Christelijke Scholen ons hun relikwie met certificaat uit hun klooster in Groot Bijgaarden. De verering is niet meer wat ze geweest is. Ze draait op een laag pitje, besluit Deken Jozef De Ridder,



 

Capellerij van Sint-Niklaas

 Deze was ingericht ten voordeele van eenen onderpastoor van Sinte-Goedele of van Sint-Niklaaskerk te Brussel, en had voor hoofdgoed te Ternath een huis in het dorp, aan de baan naar Brussel gelegen. Wij vermoeden dat de woning op de marktplaats (eigendom des heeren Karel Sneppe) nu bewoond door de Weduwe De Ryck aan die capellerije heeft toebehoord. Inkomst : totaal 27 gulden, zegt Poodt.

Lascabanne&De Bast: Het eerste stuk nopens dit beneficie dagteekent van het jaar 1705. Een manuaal van den beneficiant maakt ons met dien datum en tevens met den naam van den begever bekend ; men leest daar : “het beneficie van St Nicolaes in'Ternath gefundeert is mij in administratie ofte bedieninghe gegeven van den possesseur » met name Philippus Van der Vorst theologant in het seminarie van Mechelen den 10 October 1720.” Edoch die kapelanie bestond reeds voor 1559 aangezien zij in de pouillé van het bisdom Kamerijk staat aangeteekend.


(Waarschijnlijk het  huis links van de Brusselstraat op de prentkaart hieronder, tegenwoordig het Affligemcafe)

Deze vier voormelde kapellaniën werden, met toelating van den toenmaligen bisschop van Mechelen, vereenigd ten jare 1750 ten voordeele van den toenmaligen onderpastoor van Ternath die daarenboven nog eene vergelding ontving van 1° : 80 guldens van het capittel van Nyvel als thiendeheffer van Ternath en 2° : 80 guldens van het capittel van Sint-Rombaut ook als thiendeheffer. besluit Poodt zijn verhaal over de Capelanieen.

Volgens Dirk Lindemans werden er echter slechts drie bij elkaar gevoegd en bleef de Kapelanie van Sint Barbera, die aan de kapel in het kasteel verbonden was apart bestaan en werd er ook een apart financieel verslag gemaakt door Bourget.