De priorij of het karmelietenklooster aan Liedekerkebos

1249. Uitgangspunt van het Genadeoord: verschijning van O.L. Vrouw, gezeten op een muilezel,aan Razo Van Gavere, en de belofte die de Kruisridders aflegden in Egypte: een kapel te bouwen en een Klooster te stichten op hun grondgebied te Liedekerke, zo zij gespaard bleven in de strijd.

1252. Het bouwen van de allereerste kapel en de onmiddelijk daarop ontstane godsvrucht tot O.L.VROUW-TER-MUILEN.

1349. Omwille van de grote volkstoeloop wordt de eerste kapel vergroot door Henricus De Flandria, Heer van Ninove en door Robrecht van Namen, beiden hoofdmannen van de Societas de Mula.

1445. Bouw van het klooster der Karmelieten ter aanvulling van de gedane beloften. De stichting werd goedgekeurd door Paus Martinus V, Jan Van Gavere Bisschop van Kamerijk, van wiens bisdom Liedekerke destijds deel uitmaakte; Philips de Goede- Hertog van Boergondië, graaf van Vlaanderen, alsmede door Joannes Grossi, Prior-Generaal van de orde der Karmelieten.

De eerste landeigendommen van het Klooster waren gelegen tussen de Muilenbaan en de huidige spoorbaan die thans omzoomd worden door de ” OMMEGANGWEG “.

1566.Het klooster Ter Muilen wordt verwoest door de “beeldenstorm’’.

1582. Het klooster wordt in brand gestoken door de soldaten van Olivier van den Tempel, tijdens de godsdienstoorlogen

1653-62. Bouw van het nieuw klooster met zes kluizen geschonken door vooraanstaande vrome personen.

In Ternat doet de pastoor Carolus van Grooendaele de devotie aan tot de OLV van Muylen een oproep . Zie https://sites.google.com/view/erfgoedternat/geschiedenis-van-ternat/carolus-van-grootendaele-was-pastoor-van-ternat-van-1634-tot-1668


Deze afbeelding werd door M. Bronselaer opgenomen in Liedekerke van vroeger tot nu, blz. 185, helaas zonder bronvermelding. J. Verbesselt neemt op zijn beurt deze afbeelding over in ‘Het parochiewezen in Brabant’. Dl. XXIII blz. 108. De primaire bron voor deze afbeelding blijft ons vooralsnog onbekend.

De afbeelding is mogelijk de oudst gekende van ter Muylem en ongetwijfeld ouder dan de door M. Bronselaer[1] vermelde datum ‘rond 1600’. Men weet dat het eerste klooster in 1410 werd gebouwd. Op dat ogenblik werd het convent een priorij[2] wat ook blijkt uit een oorkonde uit 1445[3]. Van 1497 tot 1653 verkeerde het klooster in staat van verval. Vermits men op de afbeelding nog spreekt van een hermitage lijkt het redelijk om de vermoedelijke datering van deze prent te bepalen voor 1410 , stelt Paul Daem in Archeologie van de voormalige priorij der Karmelieten: O.-L.-V. Ter Muylem, Liedekerke 2016

[1] Liedekerke van vroeger tot nu, blz. 185

[2] Een hermitage kon een plaats zijn waar twee of drie monniken samenleefden in afhankelijkheid van een moederklooster. Dat strookt met de bediening van de kapel van Muylen tot 1398 door twee paters karmelieten uit Gent. Vanaf 1410 werd de hermitage een karmel (karmelietenklooster) onder leiding van een prior. Dit betekent dat er minstens 12 karmelieten, paters en broeders, zich blijvend dienden te vestigen.

[3] Bronselaer, Geschiedenis van het klooster…, blz.22


De beide gebouwen bevinden zich te midden van een leeg vierkant plein omgeven door een structuur bestaande uit een er omheen lopende wal en een weg afgezoomd door bomen. Aan de noordzijde, d.i. de onderkant van de tekening, staat er een soort poortgebouw met brug. De brug laat vermoeden dat het om een gracht gaat. Op de tekening staat bovenaan in het blanco vierkant geschreven: ‘’t Cappelleken Van ter muylen’ en onderaan de tekening staan de toevoegingen:

A. Cappelle ende Hermitage;

B. de wallen om de Hermitage.

Deze toevoegingen bevestigen: A. dat het wel degelijk om een hermitage gaat en B. dat de tekening om een of andere reden tot doel had, hoofd of bijkomstig doel, de omwalling van de hermitage weer te geven. Er staat duidelijk ‘omwalling’ dus geen grachten. Wat bedoelde men met ‘de wallen’? Een aarden wal of de combinatie van wal + gracht? Meteen kan de vraag worden gesteld wat de afmetingen waren van die wal. Hoe hoog was hij, hoe breed aan de basis en op de top? Vanwaar werd de aarde aangevoerd? Was er een gracht voor de wal en was de aarde voor de wal geheel of gedeeltelijk afkomstig uit deze gracht? Deze mogelijkheid, is te aanvaarden en net zoals het bestaan van een ‘droge’ gracht die enkel voor afvoer van water naar de Hollebeek zorgde bij hevige regenval. Toch zijn er van deze wal op het oog geen sporen te zien of gekend noch fysisch noch door overlevering. Er bestaat gewettigde twijfel of de wal ooit bestaan heeft.

De afbeelding is mogelijk de oudst gekende van ter Muylem en ongetwijfeld ouder dan de door M. Bronselaer vermelde datum ‘rond 1600’. Men weet dat het eerste klooster in 1410 werd gebouwd. Op dat ogenblik werd het convent een priorij wat ook blijkt uit een oorkonde uit 1445. Van 1497 tot 1653 verkeerde het klooster in staat van verval. Vermits men op de afbeelding nog spreekt van een hermitage lijkt het redelijk om de vermoedelijke datering van deze prent te bepalen voor 1410 .

In de middeleeuwen waren kloosters en abdijen strak georganiseerde gemeenschappen die gevestigd waren in geheel of gedeeltelijk afgesloten complexen. Het paste dus volkomen in de visie van die tijd om kloosters ommuurd of omgeven door een walgracht af te beelden ook al strookte dit slechts ten dele met de werkelijkheid. De bomen die de omwalling afzomen kunnen gerust weggedacht worden omdat ze een decorum waren om de grenzen van wegen of percelen aan te duiden. Het valt ook op dat er op geen enkele wijze allusie gemaakt werd op de nabijheid van het Liedekerke- en Hertigembos, ook niet van het

bestaan van een kloostertuin of andere elementen die normaal deel uitmaakten van een kloostersite. De omgeving speelde hier dus geen enkele rol en de aandacht werd volledig toegespitst op de gebouwen en de walgracht. Men moet wel rekening houden met het feit dat de afbeelding gelicht werd uit een groter geheel, waarschijnlijk een document waar het illustratief verklarend bij hoorde. Met deze wetenschap moet men terdege rekening houden en men kan niet uitsluiten dat de hier aangehaalde analyse te herzien is of minstens aangepast moet worden als men van dit document wil kennis nemen.

Archeologisch kan uit deze afbeelding niet veel afgeleid worden. Het enige dat valt waar te nemen is dat het klooster en de kapel, beide met niet te achterhalen afmetingen, binnen een door een walgracht omgeven ruimte staan en dat het klooster haaks op en ten oosten van de kapel stond, althans volgens deze tekening, stelt Paul Daem.


VIERECKSCHANZE


Er werd eerder reeds op gewezen dat de plaats kan teruggaan op een pre-christelijke nederzetting,net zoals de viereckschanze op de Morette: https://sites.google.com/.../geschiedeni.../voor-de-romeinen

Ook op een kaart van 1626 van het Land van Aelst is het terrein omwald en met water omringd. Zie https://sites.google.com/view/erfgoedternat/geschiedenis-van-ternat/carolus-van-grootendaele-was-pastoor-van-ternat-van-1634-tot-1668


Figuur 7 Kopergravure, Maria op den Muyl, (Overgenomen uit ‘Liedekerke van vroeger tot nu’).

De oriëntatie van deze prent is net als de vorige perfect zuid-noord. Het noorden bevindt zich dus onderaan de afbeelding. Aanduidingen van schaal of afmeting komen er niet op voor.

De afbeelding is qua opstelling van de gebouwen bijna identiek aan de voorgaande maar hier vormen klooster en kerk een aaneengesloten geheel daar waar ze op de vorige los van mekaar staan opgesteld. Ook hier staat het kloostercomplex in een vierkante of rechthoekige ruimte omgeven door een brede gracht en worden de omringende wegen en percelen eveneens afgebakend met grensmarkerende bomen. De indruk wordt gewekt dat de gebouwen vlak tegen een zuidelijke ringgracht aangebouwd waren. De binnenruimte wordt in tegenstelling tot de voorgaande afbeelding opgevuld met een ordelijke kloostertuin ten oosten van het gebouwencomplex. Voor de gebouwen ligt er een open ruimte met in het midden een boom en ten noorden van de open ruimte een toegangsgebouw met poort en brug over een brede gracht. Rechts of ten westen van de gebouwen zijn er twee vijvers te zien langsheen een weg die de scheiding vormt tussen de vijvers en de kloostersite. De vijvers worden eveneens omzoomd met bomen. Van die vijvers is er ter plaatse geen enkel spoor terug te vinden. Gezien de terreingesteldheid is het ook onwaarschijnlijk dat er op die plaats vijvers lagen. In werkelijkheid lagen de vijvers oostelijk van de gebouwen langsheen de Hollebeek en was slechts een ervan rechthoekig. Noteer ook dat de Hollebeek hier niet afgebeeld werd.

Bovenaan draagt de afbeelding de tekst: “Capelle ter Muylen eertijds van ’t Clooster der Carmeliten: vervoert tot Aelst.” Twee dingen vallen op: men spreekt van “eertijds” en “vervoert tot Aelst”. In 1497 verlieten de karmelieten het klooster en vestigden zich binnen de muren van Aalst waar zij een nieuw klooster stichtten. Twintig jaar later (1517) keerden zij naar Muylem terug . De gravure verwijst expliciet naar deze verhuis: ‘eertijds’ lag het klooster in Liedekerke, maar ‘vervoert tot Aelst’ = het werd overgebracht naar Aalst.

Dit is slechts een relatieve tijdsaanduiding. De vraag is echter wanneer deze gravure gemaakt werd. Ook waarom en in opdracht van wie laat zich raden. Ingevolge de tekst op de afbeelding heeft men de neiging te besluiten dat de gravure kan worden gedateerd na 1497 maar voor 1517, dus voor de terugkeer naar Muilem omdat de verhuis hier als definitief wordt voorgesteld terwijl er van een terugkeer geen sprake is en er ook niet naar verwezen wordt. De door Verbouwe aangehouden datering 1650(?) lijkt daarom onwaarschijnlijk. Hij drukt wel zijn onzekerheid omtrent de datum uit door er een vraagteken achter te plaatsen. Waarom zou men immers in 1650, bijna honderdvijftig jaar na de perikelen van verhuis en terugkeer (1497-1517) naar het bescheiden Muylem, er nog zoveel aandacht aan besteden meer nog omdat het klooster in 1648 vervallen was en niemand waarschijnlijk nog met juistheid kon zeggen hoe het er zo lang geleden precies uitzag. Daarbij rijst terecht de vraag of het klooster vanaf 1618, toen het verbod werd uitgevaardigd om er nog langer missen op te dragen, nog wel bewoond werd.

De afbeelding zelf is de afdruk van een kopergravure[1] met de afmetingen: h. 101 mm.; b. 147 mm. Kopergravures werden in de boekdrukkunst pas vanaf omstreeks 1450 gebruikt. In de 16de eeuw werden ze voornamelijk voor boekillustraties gebruikt. Gelet op de afmetingen van deze plaat was ze waarschijnlijk voor boekdruk bestemd. Vanaf 1600 werden de kopergravures verdrongen door de ets. Deze wetenschap helpt niet veel om de precieze datum van de prent te bepalen maar geeft de uiterste grenzen aan waarbinnen de vervaardiging van deze gravure ligt. Men moet ook in gedachten houden dat deze gravure niet voor 1497, verhuis naar Aalst, kan gemaakt zijn maar waarschijnlijk ook niet na de terugkeer in 1517 naar Muilem. In die tussentijd werd het klooster geplunderd (1497), was het onbewoond en stond het waarschijnlijk te vervallen.

Een tweede hypothese is dat de kopergravure werd herbruikt (wat mogelijk is gezien de lange levensduur van een gravure) midden zeventiende eeuw dus rond 1650[1] en dat de ouderdom van de prent bepaald werd op basis van de datum van het drukken of de uitgave van de prent. In dat geval moet men, gelet op de toen vervallen[2] toestand van het klooster, aannemen dat het afgebeelde verwijst naar een toestand van ver voor 1648 en dat het geenszins de bedoeling was de ruïneuze toestand van midden zeventiende eeuw weer te geven. Het klooster kan dus gebouwd zijn in 1410 en verlaten in 1497. Wat beoogde men 150 jaren later met de afbeelding van een klooster dat niet meer bestond ? Was het omdat men een geïdealiseerde afbeelding wilde hebben die het vroegere belang van het klooster als bedevaartsoord kon benadrukken? Vandaar de afbeelding van een glorievolle Maria op den Muyl? Het is ook mogelijk dat de afbeelding van Maria een contemporaine toevoeging is aan de kopergravure ook alweer met het oog op het benadrukken van het belang van de plaats als bedevaartsoord. Wou men hiermee de toestemming verkrijgen tot wederopbouw?

In het licht van deze hypothese verwijzen we naar de verschillende brieven die in 1651 werden geschreven en/of ondertekend door diverse pastoors van Liedekerke en van enkele parochies[3] uit het omliggende. De beslissing tot restauratie viel in 1648. De uiteindelijke voltooiing van de wederopbouw gebeurde in 1653. De pastoorsbrieven van 1651 die het belang van het oord moesten in de verf zetten hadden wellicht als onderliggende bedoeling de aanvang van de werken te bespoedigen of donaties te verwerven.

Als we de de vorige eerder schetsmatige afbeelding ’t Cappelleken van ter Muylen hiermee vergelijken, blijkt dat het klooster en de omgeving rijk en overdadig werden afgebeeld. Het is duidelijk dat de belangstelling geheel naar het kloostergebouw en de kloostertuin ging. Wat betreft de opstelling en positie van de kapel t.o.v. het klooster is de quasi hetzelfde gebleven als op de eerste afbeelding: de kapel ten oosten van het klooster. Er wordt op gewezen dat de kapel bij de restauratie na 1648 ten zuidwesten van het klooster werd gebouwd, dus op de tegenoverliggende zijde, en dat zij een geheel vormde met het klooster zoals op latere kaarten (Ferraris) te zien is terwijl op deze afbeelding en op de vorige de kapel en het klooster van elkaar gescheiden staan afgebeeld. Deze afbeelding kan dus niet gediend hebben als bouwvoorbeeld voor de nieuw op te richten kloostersite. Ook dit feit laat toe te besluiten dat de afbeelding dateert van onbepaalde tijd voor 1648.

Er is geen vergelijkingsmateriaal voorhanden om uit te maken in hoeverre beide besproken afbeeldingen waarheidsgetrouw zijn. De tijdsgeest dicteerde de dingenfraaier af te beelden dan de werkelijkheid met in acht name van de geldende mode en artistieke normen. De ligging van de kloostertuin en de vijvers klopt in elk geval niet met de kaarten van jongere datum. Op de meer moderne kaarten uit de achttiende eeuw met topografische opmaak ziet men dat de kloostertuin ten zuiden van de gebouwen ligt en dat de twee vijvers, waarvan er maar een rechthoekig was, ten oosten en zuidoosten van het pand lagen. Opvallend is dat op meer moderne kaarten (o.a. de Kabinetskaart, 1777) de walgracht en de walweg geheel ontbreken zodat we ze in vraag kunnen stellen . Op het eerste gezicht laat de topografie van de site niet toe om aan te nemen dat er een dergelijke gracht rond de site aanwezig was. Het was een modegril, pronkzucht om eigendommen bij het afbeelden te voorzien van opvallende decoratieve elementen waaronder een walgracht met brug en toegangspoort. Dergelijke elementen stonden symbool voor de belangrijkheid van het goed. Dat was hier stellig het geval.


Samenvattend kan over de kopergravure gezegd worden dat ze te dateren is tijdens of kort na de verhuis/terugkeer naar Aalst (1497-1517). De eigenlijke reden voor de vervaardiging van deze gravure is niet gekend. De hier aangehaalde redenen zijn dan ook hypothetisch. De afgebeelde gebouwen en omgeving stroken waarschijnlijk niet met de werkelijkheid. We willen er de aandacht op trekken dat M. Bronselaer[1] eveneens de zestiende eeuw als vermoedelijke datum opgeeft. Het is wel jammer dat hij hierbij een niet iets nauwkeuriger datum invulde en dat hij ook geen motivatie voor die datum geeft wat per consequentie de indruk wekt dat het om natte vinger werk gaat. Hetzelfde kan van Verbouwe[2] worden gezegd, concludeert Paul Daem.



[1] M. Bronselaer, Liedekerke van vroeger tot nu en Geschiedenis van het klooster…

[2] A. Verbouwe, 1941, Iconografie van Vlaamsch-Brabant.




[1] In 1648 nam Eugène, graaf van Boussu en baron van Liedekerke het initiatief tot herstel van het klooster. M. Bronselaer

[2] De kaarten Horenbault (1596) en Sanderus (1644) vermelden dat het klooster vervallen is. Zie de bespreking van deze kaarten.

[3] Zie M. Bronselaer, Geschiedenis van het klooster en O.L.Vrouw-ter-Muilen, blz.51-52.




[1] Het enige gekende exemplaar van deze afbeelding bevindt zich te Parijs, Bibliothèque Nationale, Images, V.C., vol. 92.


Kaerte C, onbekend auteur, 17de eeuw, Liedekerck Bosch, met een afbeelding van het klooster van Muylen.

Kaerte C is een handgeschreven kaart van onbekende datum maar vermoedelijk uit de 17de eeuw[1]. De kaart werd niet zo lang geleden (maart 2010) door P. Kempeneers[2] ontdekt in het Rijksarchief in Leuven meer bepaald in het archief van de schepenbank van Boutersem. De kaart is getekend op perkament en meet 67,7 bij 56,2 cm. De gebruikte schaal is 1:4158, de noordoriëntatie is correct. De auteur van de kaart is onbekend evenals de destinataris. Daar het bos bezit was van de heren van Liedekerke is het mogelijk dat zij de opdrachtgevers waren die dus een deel van hun bezittingen, met name het Liedekerck Bosch, in kaart wilden brengen. Vermoedelijk bestaan nog ergens de kaarten A en B[3] die wellicht andere eigendommen in kaart brachten. Onderaan rechts (noordzijde) op de kaart zien we een gebouw dat het klooster van Muilen samen met de ommegang moet voorstellen. De afbeelding werd in vogelperspectief getekend. Kerk en klooster zijn naar het oosten gericht waarbij men dient in acht te nemen dat de kerk net als bij de vorige afbeeldingen (’t Cappelleken en Maria op den muyl) de oostelijke kant van de gebouwen inneemt. Anders dan de twee voormelde afbeeldingen vormt de kerk hier een geheel met het in een vierkant gebouwde klooster. In tegenstelling tot de twee vorige afbeeldingen is hier de Hollebeek wel weergegeven wat aantoont dat deze kaart ook aandacht heeft voor het geografische detail. Als men de gebruikte schaal toepast op dit gebouw komt men tot een kloosterpand van ongeveer 141 op 82 meter. Met die afmetingen komt men aardig in de buurt van de grote abdijen en kloosters die tientallen monniken en bijbehorend personeel huisvestten. Dit is overdreven en doet vermoeden dat de auteur een andere schaal heeft toegepast voor het gebouw[1], zo hij hiervoor al een schaal heeft toegepast. Bovendien is de tekening eerder te beschouwen als een ingekleurde vluchtige schets. Op deze tekening is ook de onmiddellijke kloosteromgeving niet ingevuld en ontbreken de walgracht en de tuinen die op vorige tekeningen duidelijk afgebeeld werden. Het was dus klaarblijkelijk niet de bedoeling het klooster en de afhankelijkheden weer te geven wat nog benadrukt wordt door het feit dat het klooster niet eens bij naam genoemd wordt. Er staat enkel een afbeelding zonder meer die het bestaan van een klooster op die plaats verkondigt. Meteen rijst de vraag over de waarheidsgetrouwheid van de afbeelding., zegt Paul Daem in zijn boek https://independent.academia.edu/PDaem

[1] Deze vaststelling werd ook gedaan door anonymus.




[1] Het Rijksarchief België, 2010, Afbeelding van het klooster van Muilem, Schepenbank van Liedekerke-Denderleeuw n° 509.

[2] Dr. Ph. P. Kempeneers, filoloog en toponymist.

[3] Paul Kempeneers, 2010, Tiense Sprokkel 291.


Het klooster op een kaart vermoedelijk ooit onderdeel geweest van een legger van de goederen die dateert vermoedelijk uit de 17e eeuw. De landmeter is niet gekend.

Het Liedekerkebos was eigendom van de heren van Liedekerke en de kaart geeft een deel van hun bezittingen weer, namelijk een oppervlakte van 186 bunder en 162,5 roeden. De aanpalende toponiemen van “Lidekerck bosch” zijn: Moninck bosch, d’Eygen, Neircauter, Herteghem bosch, den langen houw en den Gref.

Belangrijk is vooral de waarheidsgetrouwe afbeelding in vogelperspectief van het karmelietenklooster

Belangrijk is vooral de waarheidsgetrouwe afbeelding in vogelperspectief van het karmelietenklooster van Muilem (eertijds Muylem) met de beeweg met 4 kapelletjes. Het klooster was immers een gekend bedevaartsoord waar O.-L.-Vrouw vereerd werd. Vanaf de openbare weg stapte de bedevaarder ongeveer 90 meter naar de ingang van de kapel van het klooster (links op de afbeelding) of naar de ingang van het klooster (rechts op de afbeelding).

De gebouwen van het klooster vormden een rechthoek. De kapel was geïntegreerd in het kloostercomplex en had een ranke hoge toren en vier hoge ramen. Indien we de schaal toepassen op het gebouw, geeft dit volgende vaststellingen: het klooster en de kapel samen hadden een gevelbreedte van 141 meter, de breedte van het kloosterpand was 82 meter. Deze overdreven omvang doet vermoeden dat de landmeter een andere schaal gebruikte voor het gebouw, wat hem toeliet meer details te tekenen.

Van het klooster van Muilem zijn slechts een paar afbeeldingen gekend en deze kaart betekent een zeer belangrijke aanwinst voor de iconografie. Een vergelijking met de tekening op de Ferrariskaart kan boeiende inzichten opleveren. Het grondplan van het gebouwencomplex is immers op de Ferrariskaart helemaal anders weergegeven.

Het restauratieatelier van het Rijksarchief nam het perkament onder handen en vlakte de kaart weer in haar oorspronkelijke toestand. Ze kan nu veilig in de kaartenkast in zuurvrij papier opgeborgen worden als inventarisnummer 509 van de archieven van de heer, het Leenhof en de Schepenbank van Liedekerke-Denderleeuw.

Bron Rijksarchief - https://kempeneers.org/2010/04/01/afbeelding-van-het-klooster-van-muilem-liedekerke-ontdekt/

Kaart Muylen. ca 1750, oorsprong onbekend. Inplanting van de gebouwen, tuin en vijvers[1].

Deze kaart van ca. 1750 werd overgenomen uit het werk van M. Bronselaer[2]. De bewaarplaats van de kaart werd door hem niet opgegeven evenmin als de antecedenten. We blijven dus in het ongewisse wat betreft de auteur, destinataris, correcte datum en doel. Omwille van de duidelijkheid hebben we de kaart wat bijgekleurd. De oriëntatie is correct: noorden bovenaan. Op de kaart is te zien dat er naast het kloosterpand nog drie kleinere gebouwen waren evenals twee grote vijvers waarvan een ten noorden en een andere ten oosten van het klooster ligt. De kloostertuin lijkt ommuurd. Vanaf de Muylembaan loopt er een kloosterweg naar het klooster en de kerk. Ter hoogte van de kerk loopt de weg in een bocht van 90° westwaarts. De ingang van de kerk en de kloostertuin kan hier geweest zijn. Mogelijk lag de hoofdingang van het klooster en de toegang tot de kerk hier bij het einde van de kloosterweg. De weg volgt verder langs de westelijke omheining van de kloostertuin en splitst zich op ter hoogte van de zuidwestelijke hoek van de tuin in een in westelijke richting lopend pad en een zuidelijke aftakking. Afgezien van de kloosterweg tot de huidige kapel bestaan deze wegen niet meer. Opmerkelijk zijn twee ommuurde ruimten waarvan de kleinste tegen de westelijke wand van het klooster en met de smalle zijde tegen de noordelijke gevel van de kerk werd aangebouwd . De tweede ommuurde ruimte ten zuiden van het klooster is groter en is waarschijnlijk de pand tuin. De betekenis van de kleine ruimte ontgaat ons maar gelet op de halve absis kan het een kleine kapel zijn of een klein kerkhof. Er moet op gewezen worden dat het niet ongewoon was om in de pand tuin net als in de kloostergangen inhumaties te verzorgen. Voor zover geweten werden er op de site nog geen begravingen gevonden, aldus Paul Daem.

[1] Afbeelding overgenomen uit M. Bronselaer, Liedekerke van vroeger tot nu.

[2] Idem


Op de kaart van Ferraris 1771-1778

Muylen: eertijds een toevlucht voor hen die geloof en vertrouwen hadden. Door de eeuwen heen. Bloeiend en vervallen tot nauwelijks nog een ruïne en toch... blijft de aantrekking tot op heden.

Foto: Anonymus