WOI

De eerste Wereldoorlog

Het Duitse keizerlijke leger viel België binnen op 4 augustus 1914, De gemeenteraad van Wambeek nam al op 7 augustus 1914 akte van de ‘staat van beleg’. De jaarlijkse Wambeekse kermis van augustus werd daarom uitgesteld.  

In de kranten leest men dat er een Duitse ‘spioen’ van de trein werd gehaald in de statie van Ternat (Vooruit van 8 augustus 1914; De Volksstem van 9 augustus 1914).  


Op 24 augustus 2014 vluchtten vele Ternattenaren, volgens de ene bron vooral naar Opwijk , en volgens een andere vooral naar Aalst (De Denderbode, 20 september 1914, p. 4: ‘’En zoo kwamen er uit al de dorpen ordelooze benden afgestormd, uit Ternath, Denderleeuw,…”). Maar Aalst krijgt kort daarop ook ‘bezoek” van de Duitsers, die van daar uit Dendermonde zouden willen innemen. Volgens Dirk Meert waren de Duitsers (de Uhlanen)  al op 21 augustus in Aalst (D. Meert, Aalst 1914-1918 Het leven in een stad onder Duitse bezetting, Aalst, Dirk Meert, 2012, p. 13). Maar ook hij bevestigt dat er op maandag 24 augustus paniek heerste in Aalst, die was ontstaan te Denderleeuw. 

Tijdens de Eerste Wereldoorlog, tussen 1914 en 1918, vluchtten circa een miljoen Belgen de grens over naar Nederland. Deze vluchtelingen waren zowel burgers die vreesden voor het oorlogsgeweld en de wreedheden van de Duitsers, als militairen die ofwel deserteerden of van hun legereenheid waren afgesneden. 

Wambeekse jongens op de vlucht naar Engeland - Bij zuster Candida


Het dagboek van zuster Candida uit 1915, is een blauw schrift, met de hand geschreven en geïllustreerd met kaartjes, tekeningen en foto's. Zuster. Candida, geboren als Hortence Wauters, is de dochter van Felix Wauters (1833-1917) x Maria Josepha Van Belle uit Wambeek en de zus van Maria Catherina Wauters, gehuwd met Jozef Jans (1902-2005), dorpschilder van Wambeek, gekend als Jef van Kuiper, en zoon van Benediktus Jans (1868-1938) x Maria Catherina Wauters (1866-1941).In haar dagboek vertelt zuster Candida hoe ze met haar kloosterorde in Engeland in terechtkomt. Lees dat in deel 1 van het dagboek

Jozef Van Vaerenberg, Petrus van Cutsem en Petrus Van De Gucht uit Wambeek vluchtten eveneens overzee. Ze werden in Engeland door hun dorpsgenote zuster Candida opgevangen. Omdat zij Brighton een te moderne stad vond voor drie christelijke jongens van het platteland stuurde ze hen naar Hersham om er op kastelen en bij boeren te gaan werken. De jongens verblijven er bij de hoofdonderwijzeres, die hen ook Engels leert. 

Lees dat in deel 2 van het dagboek

Plaatsen waar de zusters hebben gewoond. We hadden er schrikkelijk veel beziens, schrijft Candida.

Petrus Van de Gucht

Petrus (Van Cutsem), Joseph en ik zijn nu al enkele maanden in Engeland. Ik denk dat het een goede beslissing was om te vluchten uit Wambeek. We hebben het hier goed. Zuster Candide is heel vriendelijk voor ons en zorgt ervoor dat we hier goed kunnen leven. We slapen in een kamer bij een hoofdleerkracht en werken op verschillende Engelse kastelen. We krijgen ook Engelse les. We gaan ook iedere dag naar de mis. Joseph is er zelfs misdienaar.

Gisteren toonde zuster Candide ons een tekening. In haar dagboek had ze een tekening gemaakt van mij. Er stond bij geschreven “Een Wambeeksche Engelsche boy”. Ze zei dat we er als Engelse jongens uitzien, met onze korte broek en lange kousen. We hebben toen ook muziek gespeeld op onze fluit. Blijkbaar zijn we hier goed in, want er bleven enkele voorbijgangers luisteren.

Boven - de weg die de drie volgen naar het Belgisch legerkamp in Frankrijk. Rechts het front in Belgie, waarover Zuster Candida schrijft in deel drie van het dagboek ... link volgt binnenkort ...

VOEDSELHULP UIT AMERIKA

Er werden in heel veel scholen in Vlaanderen klasfoto's gemaakt om op te sturen naar de Amerikaanse steden als dank voor de voedselhulp. 

Irène D'Hoe Op de muur zie je de landkaart van Amerika. En de tekst is HULDE en DANK aan de Verenigde Staten van Amerika. Gemeenteschool TERNATH 1915-16. Ik zie maar 1 meester, weet iemand wie dit zou zijn? Guido : Ik denk Jan Harte

Commission for Relief in Belgium onder leiding van Herbert Hoover

Al van bij het begin van de Eerste Wereldoorlog verkeert ons land in een hopeloze situatie wat de voedselvoorziening betreft. Maar liefst driekwart van het tarwe dat in België wordt gebruikt, komt van overzee. Door de oorlog valt die invoer weg.

Omdat de bezetter zelf kampt met voedselproblemen, wordt in Brussel het Nationaal Hulp- en Voedselkomiteit opgericht. Het wordt erkend door de bezetter en mag voedsel en hulp importeren uit het buitenland. Het zijn vooral de Verenigde Staten die met de Commission for Relief in Belgium onder leiding van Herbert Hoover ( de latere president van de Verenigde  Staten) voedsel naar België zullen sturen. Ook andere neutrale landen, zoals Nederland (gebruikt voor aanvoer en distributie) en Spanje werken mee.


VOEDSELHULP UIT AMERIKA

Er werden in heel veel scholen in Vlaanderen klasfoto's gemaakt om op te sturen naar de Amerikaanse steden als dank voor de voedselhulp. 

Irène D'Hoe Op de muur zie je de landkaart van Amerika. En de tekst is HULDE en DANK aan de Verenigde Staten van Amerika. Gemeenteschool TERNATH 1915-16. Ik zie maar 1 meester, weet iemand wie dit zou zijn? Guido : Ik denk Jan Harte

Commission for Relief in Belgium onder leiding van Herbert Hoover

Al van bij het begin van de Eerste Wereldoorlog verkeert ons land in een hopeloze situatie wat de voedselvoorziening betreft. Maar liefst driekwart van het tarwe dat in België wordt gebruikt, komt van overzee. Door de oorlog valt die invoer weg.

Omdat de bezetter zelf kampt met voedselproblemen, wordt in Brussel het Nationaal Hulp- en Voedselkomiteit opgericht. Het wordt erkend door de bezetter en mag voedsel en hulp importeren uit het buitenland. Het zijn vooral de Verenigde Staten die met de Commission for Relief in Belgium onder leiding van Herbert Hoover ( de latere president van de Verenigde  Staten) voedsel naar België zullen sturen. Ook andere neutrale landen, zoals Nederland (gebruikt voor aanvoer en distributie) en Spanje werken mee.


BERICHTEN VIA KRANTEN


Vluchtelingen die het thuisfront wilden verwittigen van hun vluchtadres in Nederland gebruikten vaak de media om dat te doen. Zo lezen we in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 17 oktober 1914 dat ‘Borght, Domin v.d., uit Ternath’ (dat zal dus wel Dominique Van der Borgt  zijn) zijn adres in Nederland heeft meegedeeld aan de Administratie van deze krant ‘alwaar het voor familieleden mondeling of schriftelijk verkrijgbaar is’. 


In het gemeentehuis van Ternat wordt de Kommandantur Ternath gevestigd. Die was bevoegd voor de andere deelgemeenten Wambeek en Sint-Katharina-Lombeek, maar ook voor gemeenten als Liedekerke. Het station van Ternat wordt onmiddellijk ingenomen. Wegens verzet van de stationschef  die nadien ook naar Frankrijk zou gevlucht zijn wordt het interieur van het station helemaal vernield (L’Indépendance van 1 juni 1915). Aanvankelijk zaten daar zowat 40 Duitse soldaten, maar in september 1917 waren het er nog maar een twintigtal (Le XXe Siècle , 30 september 1917).


DAGELIJKSE LEVEN


De oorlog had een immense impact op het dagelijkse leven van de bevolking. Het familiale leven geraakte totaal ontwricht: velen werden op de vlucht gedreven en zouden jarenlang ontheemd zijn. Vaders en zonen vochten mee aan het front en zouden niet meer of zwaar getekend door verwondingen en oorlogservaringen naar huis terugkeren. Nagenoeg iedereen leed onder de zware oorlogsomstandigheden, de honger, de koude,… Ziekte en dood waren nooit ver weg, angst en verdriet waren alom tegenwoordig. Vlaanderen leed onder de Duitse bezetting, de inkwartieringen van troepen, de opeisingen, de verplichte tewerkstelling, de beperkte mobiliteit, de schrijnende leefomstandigheden enzovoort. 

De Britten sluiten meteen de grenzen. Ze willen niet dat het graan dat ze invoeren naar België in Duitse handen valt. Vanaf dan lijden de Belgen honger, maar er is niemand die het voedselprobleem aanpakt. De regering is gevlucht naar Frankrijk en het koningshuis zit in Engeland.  

Het Nationaal Hulp- en Voedingskomiteit was gegroeid uit een Brussels initiatief van de bankier Emile Francqui en de industriëlen Ernest Solvay en Jean Jadot met de steun van de liberale burgemeester Adolphe Max[1] (LP) met als doel de goederen die door de Commission for Relief in Belgium ter beschikking werden gesteld onder de bevolking te verspreiden. Eerst volgden provinciale comités en op 29 oktober 1914 werd het NHVC opgericht. Hierin werden vertegenwoordigers van elke provincie afgevaardigd.[2] Onder de provinciale comités stonden de arrondissementscomités en daaronder de lokale comités, in bijna elke Belgische gemeente. De doelstelling van de organisatie was tweeledig. Enerzijds was er de voedselbevoorrading en -verdeling en anderzijds de hulpverlening aan vluchtelingen, daklozen, werklozen en oorlogswezen. Gedurende de ganse Duitse bezetting van België (1914 - '18) werden in totaal 4,8 miljoen ton goederen aangevoerd en verdeeld, goed voor een bedrag van meer dan vier miljard Belgische frank.[2] Hiervoor werd er noodgeld uitgegeven dat gebruikt kon worden in stedelijke magazijnen en handelaars.[4] Desondanks kon dit het probleem van woekerprijzen en schaarste niet tegengaan.[2] De organisatie telde circa 125.000 medewerkers over vele regionale afdelingen en was ook actief in het bezette Noord-Frankrijk.[5] De organisatie bleef nog vele maanden na het einde van de oorlog actief, gelet op de slechte economische situatie in het land. 

In de loop der tijd groeide zijn invloed op economisch en politiek gebied zodanig dat het als schaduwregering ging optreden. Hierbij speelde topman van de Société Générale, Emile Francqui een belangrijke rol. Zo werd er onder meer vanuit de krant Vooruit kritiek gegeven op de politieke toe-eigening van de hulpinitiatieven door de katholieken en liberalen en in het bijzonder op het niet-neutrale karakter van het NHVC, waarin de socialisten ondervertegenwoordigd waren.[1] Dit belette evenwel niet dat de socialisten in het nationaal belang van hun landgenoten loyaal hun medewerking verleenden aan het initiatief. Zo waren in het Brusselse onder meer Joseph Wauters en Louis Bertrand actief in het NHVC.[1] 


In Ternat vond het comité onderdak in de gebouwen van het Ternatse kunstmeststoffenbedrijf dat door de oorlog zonder werk was gevallen. Het Voedselcomité bestond uit F. Agneessens, voorzitter, graaf Th. De Lichtervelde, gemeentesecretaris Th. Clément, J. De Troch, arts De Croes, brouwer A. Timmermans en bediende Rapsaet. Zo wordt in La Belgique van 30 juli 1915 verteld dat dit Comité bloem bij de boeren is gaan ophalen aan 23 fr. per 100 kg, en aardappelen aan 7 fr, wat – zo voegt de krant eraan toe – ‘’évidemment avantageux” was.  

Het Hulpcomité, opgericht in november 2014, bestond uit R. Devis als voorzitter, graaf Th. de Lichtervelde, De Troch, pastoor Van Nuffel, P. Verbruggen en Em. Van Peteghem. Het comité heeft op een publieke geldinzameling laten inschrijven en zo ongeveer 3000 fr. ingezameld. Dat geld werd verdeeld of besteed aan de aankoop van brood, vlees en kolen. En met de steun van het Nationaal Comité konden ook kleding, schoenen en dekens worden aangekocht en verdeeld (La Belgique van 30 juli 1915, waarin ook wordt verteld dat dit comité een zeer origineel initiatief had genomen om kleding te laten herstellen door ondersteunde vrouwen, die ook gratis wol kregen om er klederen van te maken).

Er was ook nog een Werkloosheidscomité bestaande uit arts Evenepoel als voorzitter en F. Vertongen, Em. Van Peteghem, F. Timmermans en G. De Leeuw als leden. Dat had een maandbudget van 3000 fr. te besteden.  

In Wambeek bestond het ‘lokaal comité’ uit notaris H. Van Eeckhoudt, voorzitter, L. Appelmans, ondervoorzitter, schepen P. Van der Heyden, secretaris, landbouwer en schepen G. Evenepoel, schatbewaarder, pastoor Buelens, B. Coppens, J. De Wever, Ph. De Herft, Eylenbosch, burgemeester L. De Troch, onderpastoor L. Van Eeckhoudt en P. Van Malderen. Volgens het archief van het Nationaal Komiteit was op 26 november 1915, burgemeester Louis De Troch ‘président d’honneur’, en was ook gemeentescretaris Joseph De Troch lid. Een ander formulier ‘certifié exact le 26 septembre 1918’ vermeldt 29 namen, waarvan er een hele reeks pas in 1918 lid zijn geworden. Soepbedeling was blijkbaar een belangrijke taak, maar ook bedeling van kleding, schoolmaaltijden, schoeisel e.d.  

In Sint-Katharina-Lombeek moet er ook Hulp- en Voedselkomiteit geweest zijn, maar het archief van het Nationaal Komiteit bevat daarover geen gegevens. Een ‘waardebon’ van dit ‘Plaatselijk Komiteit’ bevestigt ervan..




Volkssoep

Naarmate de oorlog vordert, wordt de voedselnood groter. Meer en meer mensen zijn te arm om voedsel te kopen. Hierdoor ontstaat er in België een fenomeen dat uniek is in Europa, de volkssoep of la soupe populaire, soepkeukens die voor iedereen toegankelijk zijn. Soepkeukens voor hulpbehoevenden bestaan al langer in België, maar daar moet je bewijzen dat je arm bent. In de oorlogsjaren wordt de groep armen steeds groter, waardoor de hulp uiteindelijk wordt opengesteld voor iedereen. Vanaf 1916 geraakt de zegswijze: aller à la soupe ingeburgerd. Het grootste deel van de bevolking ging immers elke dag naar de volkssoep.

Dat niet alles koek en ei was, lezen we in een verkiezingspamflet van september-oktober 1952 van de oude partij:

"Ja, '14-'18 was uw glansperiode, helaas! Herinnert ge u nog toen het komiteit gesticht werd om onze voeding te verzekeren? Gij vooral, vrouwen, denkt ge er soms nog eens aan dat ge zoveel dagen hebt moeten aanschuiven ten einde wat meel, suiker, spek of vet te bekomen om uw kinderen uit de nood te helpen, die misschien thuis zaten te schreien van honger? Aanschuiven! riep men toen en daar werden onze mensen als beesten behandeld. Honderden keren is het gebeurd dat onze mensen aan de poort van het lokaal twee, drie uren stonden te wachten in een hondenweer totdat het die komiteitbazen zou believen de grammen te geven. Waar waren ze ondertussen? Ge weet het goed: ze zaten in een lekker verwarmde kamer fijne drankjes te proeven en als de mensen die daar stonden te bibberen van kou en te gapen van honger, te hevig protesteerden, dan kwamen zij, de onmedogenden, te voorschijn en spraken het volk bars toe met hun zat gezicht: wij geven vandaag niets, komt morgen! Onze mensen konden met een ledige maag en met ledige handen naar huis terugkeren, terwijl die heren en vrouwen inmiddels rijkelijk voort smulden ten kosten van onze rantsoenen te Brussel versmokkeld, ja, Nieuwe partij, dat was uw glorietijdperk! "

Uit kiesdrukwerk uit 1952 lezen we ook nog

"Er werden bij... verschillende koupons stoffen gevonden. Ze vielen onder de oorlog 14-18 van de trein! Er zullen chikke "jakketten" en "palletos" van gemaakt worden voor de elegante kiezeressen die ne complet van muizenhaar of een deux pièces Amedée verlangen....... Het bestelde kledingstuk dat zal vervaardigd worden uit Engelse stof die in 14-18 op de lijn van Charleroi werd geparachuteerd, zal gratis aan huis af geleverd worden. "

Maar stilaan kwam er gebrek aan zo wat alles. Postduiven werden verboden. In december werden de fietsen opgevorderd en toen die maatregel ongedaan werd gemaakt werd al het rubber opgeëist.

De boerenpaarden werden ,,,

In maart 1915 wordt een Duits ‘postbureel’ geopend te Ternat.46 Voordien was Ternat ingedeeld bij postomschrijving Brussel (voor zakelijke correspondentie). Van dit postkantoor werden afhankelijk gemaakt, Sint-Martens-Bodegem, Groot-Bijgaarden, Borgtlombeek (nu Roosdaal), Liedekerke en Teralfene (Vooruit van 6 maart 1915; De Volksstem van 9 maart 1915; De Maasbode, 11 maart 1915; L’Echo de Belgique, 19 maart 1915). Wambeek en Sint-Katharina-Lombeek zijn niet vermeld, omdat zij als een deel van Ternat werden aangezien. D. Lindemans 

Ook hier eerst de Duitse censuurstempel en daarna de afstempeling van het postkantoor van Ternat.  

In het kader van de honderdste verjaardag van de Eerste Wereldoorlog ging de Heemkring op zoek naar het verhaal achter de namen op de oorlogsmonumenten in de drie deelgemeenten. Het resultaat werd door voorzitter Jozef De Ridder gebundeld in een artikelenreeks die verscheen in het tijdschrift van de vereniging en onlangs ook op het platform Erfgoed Ternat op Facebook. Je kunt de volledige reeks ook lezen via deze link.

BETOGING OP HET MARKTPLEIN 

Niet alle gesneuvelden vonden de dood op een slagveld. Leon Berger en Albert De Valck werden in 1915 gedood tijdens een betoging tegen de Duitse bezetter op het Marktplein van Ternat. Om te voorkomen dat vrijwilligers zouden proberen de Belgische frontlinies te bereiken moesten jonge mannen zich regelmatig presenteren aan de Duitse kommandantur (letterlijke vertaling: bureau van de commandant) waar de burgers terecht konden voor voedselbonnen, allerhande toelatingen en de Ausweis (de voorloper van onze identiteitskaart). Bij zo een melding van jonge mannen kwam het tot een betoging waarbij een Duitse wachtpost het vuur opende op de jonge mannen.

DE FRONTBEWEGING

Andere helden sneuvelden tijdens gevechten tegen de oprukkende Duitsers of overleden aan verwondingen, ontberingen en ziektes. Bij de gesneuvelden uit Wambeek vinden we ook vrijwilliger Hubert Willems, één van de soldaten die aan het Ijzerfront mee aan de basis lag van de Frontbeweging en de latere Frontpartij, die streefden naar de emancipatie van de Nederlandstaligen in het toen nog eentalig Franse België. De beweging wou ook “nooit meer oorlog”. Zie ook Editiepajot hierover. 

Wie nog aanvullende informatie heeft of info wenst over de Sint-Gertrudis Cultuur- en Heemkring, kan altijd contact opnemen met Jozef De Ridder, voorzitter van de heemkring, via deken.de.ridder@scarlet.be

BOVEN Petrus Bourguinon uit de Processiestraat in Sint-Katherina-Lombeek vocht in het 2de regiment Jagers te voet en kwam om te Kaaskerke aan de IJzer.


LINKS VOORAAN Bert Willems 

IN HET JAARBOEK 2004 GEMEENTEMUSEUM TEMSE - In het artikel Vrijwilliger 1914-1918 van Georges Hebbinckuys lees je ook over BERT WILLEMS


Wambekenaar Hubert Willems deed zijn Middelbaar onderwijs in het Klein Seminarie te Mechelen en studeerde geneeskunde aan de KU Leuven. In januari 1916 werd hij sergeant aan het front in het 17e Linieregiment. Hij maakte er deel uit van de Vlaamse Frontbeweging, was medewerker van "Ons vaderland" en schreef bijdragen in "De payot der taalgrens". "Berten" Willems sneuvelde op 29 september 1918 nabij Moorslede. Lode en Frans Willems gingen na de oorlog op zoek naar hun gesneuveld familielid. In 1932 werd zijn stoffelijk overschot bijgezet in de crypte onder de Ijzertoren. Over Bert Willems en het leven aan het Ijzerfront lees je meer in dit boekhttps://drive.google.com/file/d/0B9dAjd4-jXaOZWhzSHdEQW95aTQ/view?usp=sharing

"Op 3 juni 1917 komt Georges Hebbinckuys terug aan het front en wordt onmiddellijk goed bevriend met Bert Willems. Tijdens zijn afwezigheid bij de mitrailleurs gingen de sublieme deserteurs, vanuit hun sector naar de Duitse linies. Dat Bert Willems (foto hieronder) op de hoogte was van deze actie wordt uit de doeken gedaan in een brief van Jozef Van de Walle uit Gistel aan Clement De Landtsheer te Temse in 1935." De Sublieme Deserteurs is een bijnaam die in Vlaamgsgezinde kringen wordt gegeven aan een groep van zeven Vlaamse deserteurs uit het Belgisch leger in de Eerste Wereldoorlog. Zij staken om activistische redenen begin mei 1918 de frontlijn over naar bezet België, in opdracht van de geheime Frontbeweging.

In de ( inter ) nationale pers

In september 2019 verscheen het boek Groot-Ternat in de Groote Oorlog zoals beschreven in de nationale en internationale pers, van Dirk Lindemans.  Op basis van honderden berichten in vooral Belgische, Franse, Engelse, Nederlandse, Duitse en Oostenrijkse kranten wordt de situatie in Groot-Ternat tijdens de eerste wereldoorlog beschreven. Die krantenberichten worden aangevuld met informatie die deze berichten in het juiste kader plaatsen. 

Zo krijgt u een zeer goed beeld van wat er in die tijd leefde in onze drie dorpen. U zal bijv. vernemen dat er in Wambeek een krijgsgevangenenkamp is geweest. Illustraties maken het beeld nog vollediger. En in voetnoten wordt doorverwezen naar andere bronnen waar nog meer te lezen valt. Honderden personen uit Groot-Ternat worden bij naam vermeld, en u kan ze in dit boek allemaal gemakkelijk terugvinden met een personenregister. Er is ook een plaatsnaamregister en een zaakregister, zodat het boek ook gemakkelijk te gebruiken is bij verder onderzoek.

De auteur is Ternattenaar Dirk Lindemans. Tot voor kort was hij nog advocaat. Maar nu heeft hij meer tijd om zich bezig te houden met zijn geliefd Ternat. Hij schreef al eerder geschiedkundige bijdragen in het Sint-Gertrudisblad over de Dreef, de Sint-Gertrudiskerk, enz... Schepen Gunter Desmet heeft het woord vooraf geschreven.

Het boek kost 15 euro en kan worden afgehaald bij de secretaris van de Koninklijke Cultuur- en heemkring van Ternat Dreef 14 te 1740 Ternat.Verzenden na overschrijving op BE71860112790669  Voor thuislevering betaal je 5 euro extra.  Contact


Onder Zegefeesten Wambeek, 

Boven : Eerste fiets in St Katherina Lombeek  1915

Onder : Germaine Van der Heyden werd geboren net voor WOI en doordat haar vader brancardier was aan het IJzerfront duurde het tot ze vijf jaar was voor ze hem zag. Daarna ging haar vader aan de slag bij den ijzeren weg, vertelde Germaine nog bij haar 105de verjaardag in 2018. 

Links : Germaine draagt steeds het medaillon met de foto s van haar vader en haar moeder, dat ze kreeg toen haar vader terugkwam van het front. 

Vluchtelingen in de Groote Oorlog Herman Herpelinck

Tijdens de Eerste Wereldoorlog werd in Wervik, dat dicht bij het ijzerfront gelegen was, een Duits garnizoen gelegerd. Vanaf 1917 werd de stad meer en meer gebombardeerd en in  juni werden alle burgers geëvacueerd.  De meeste vluchtelingen vestigden zich in Oost-Vlaanderen, Limburg en Brabant”. In een nieuwe publicatie, met uniek fotomateriaal, vertelt Ternats historicus Herman Herpelinck het verhaal van een zwangere vrouw die in Ternat terecht kwam.

De hoogzangere Angèle Descamps, een 23- jarige fabriekswerkster, kwam tijdens haar vlucht in Ternat terecht en kreeg onderdak in het Institut Saint Joseph naast het station, waar ze een uur later reeds beviel. De volgende dag werd het kindje in de kerk van Ternat gedoopt. Peter was dokter Poodt en meter de gravin van Kruikenburg. Na de oorlog keerde Angele terug naar Wervik maar ze kwam nog dikwijls op bezoek in Ternat bij de peter en meter van haar eerste kindje.

Info bij Herman Herpelinck

Meer foto s in https://editiepajot.com/regios/19/articles/55093

Daags na de geboorte werd Maria Arthur Albertina Elisabeth BREYNE gedoopt. Peter was dokter Poodt, meter de gravin van Kruikenburg, toen 86 jaar, die de honneurs liet waarnemen door haar dochter Gravin Maria Paulina de Lichtervelde (°1869 +1934). 

De vluchtelinge uit Wervik beviel reeds een uur nadat ze in het Institut Saint Joseph was opgevangen. 

Omtrent de CRN op de deur: Tijdens de Eerste Wereldoorlog stonden heel wat producten op de bon. De organisatie van de voedselbevoorrading was in handen van het Nationaal Hulp- en Voedingscomité en was onderverdeeld in provinciale, regionale en lokale afdelingen. De Nederlandse Koninklijke Commissie tot regeling der voorziening van noodzakelijke levensmiddelen in België /Comité royal néerlandais pour le Ravitaillement de la Belgique (C.R.N.) zag toe op de aanvoer van buitenlandse voeding. Kris Vandenbussche 

Remy Jans uit Wambeek schrijft in 1916 een briefkaart aan notaris  Velge in Sint-Kwintens-Lennik: Gelieve mij te laten wanneer ik om mijn geld kan komen van De Leeneer Jans want ik heb mijn geld sito (snel,nvdr) nodig. Ik groet u vriendelijk.

Eclectische villa uit 1910 van Notaris Velge in Sint-Kwintens-Lennik

Mijn grootvader was een soldaat in de Grote Oorlog


Het Duitse keizerlijke leger viel België binnen op 4 augustus 1914, De dag van de invasie, werden de klokken van de Ternatse kerken al geluid om dit te herdenken.

 

Honderd jaar later bezocht de derde kleuterklas van De Brug het ereperk van de oudstrijders van 14-18 en 40-45 op de begraafplaats van Ternat. De kleutertjes plaatsten in plaats van klaprozen plastieken bekertjes met zwart hart, vredesstokjes, en gekleurde keien. Kleuter Niels bracht hulde aan zijn voorouder Henri Van Lierde (foto Francis Coppin). Kleinzoon Hubert Van Humbeeck vertelt het verhaal van grootvader Henri.

 

"Mijn grootvader was een soldaat in de Grote Oorlog, Zijn verhaal eindigde niet heldhaftig .in de loopgraven aan de IJzer, maar al snel na de Duitse inval in de buurt van Namen. Daar werd hij tijdens de terugtocht, krijgsgevangen gemaakt en naar Duitsland afge­voerd, Hij zou er de volgende vijf jaar dwangarbeid verrichten op een grote boerderij in de buurt van Hannover. Dat het zo liep was wellicht een geluk bij een ongeluk. De loopgraven had hij misschien niet overleefd en de levensomstandigheden op zo'n boerderij waren hoe dan óok beter dan in een normaal gevangenenkamp. Maar het bleef werk in gevangenschap onder de strenge bewaking van soldaten met de bajonet óp het geweer.

 

Mijn grootvader was in 1914 al een prille dertiger. Hij was zelfs nog een loteling. Hij liet bij de mobilisatie thuis een hoogzwangere vrouw achter en hij was al de vader van een kleuter. Hij zou zijn tweede zoontje pas zien toen bet kind al vijf jaar was, De gevangenen konden na 11 november 1918 niet meteen naar huis. Niemand vertelde hen dat er een wapen­stilstand was getekend en de Duitse boeren wilden hun goedkope werkkracht ook niet meteen kwijt. Toen de bewaking geleidelijk slapper werd, stapte mijn grootvader gewoon op en ging naar huis.

 

Een foto die hij in een omslag met poststempel Hannover naar mijn grootmoeder steurde, toont een forse man met een snor die zelfverzekerd in de lens kijkt: de mensen thuis, moesten zich niet te veel zorgen maken, ze hadden het al moeilijk genoeg. Zijn eigen kinderen wlsten weinig van zijn jaren in Duitsland. Pas veertig jaar later vertelde hij van zijn ervaringen aan zijn kleinzoontje, aan mij. Hij was in die verhalen altijd de slimme Uylenspiegel die de bewakers een neus zette.vaak op gevaar van zijn eigen leven. Het drong pas jaren later door hoeveel ellende er in die verhalen verborgen zat. Door alle verbale bravoure schemerden jaren van angst, honger en onzekerheid."

Op het kaartje dat Henrij stuurde staat zowel Oberhode als Soltau. Over het leven in deze kampen vind je een uitgebreide beschrijving in ee interview met een soldaat die eveneens gevangen genomen werd op dezelfde plek en datum als Henri in http://www.depoemp.be/Poemp_64_web.pdf  P. 3,4,5 , zegt Kris Vandebussche



Foto Het huis van Henri Van Lierde en zijn vrouw Louise Ledegen  in de Brusselstraat


Op het kaartje dat Henrij stuurde staat zowel Oberhode als Soltau. Over het leven in deze kampen vind je een uitgebreide beschrijving in ee interview met een soldaat die eveneens gevangen genomen werd op dezelfde plek en datum als Henri in http://www.depoemp.be/Poemp_64_web.pdf  P. 3,4,5 , zegt Kris Vandebussche


Krijgsgevangenen op het einde van de Eerste Wereldoorlog

Op het einde van de eerste wereldoorlog hielden de Duitsers Engelse krijgsgevangenen, die eerder in Schepdaal waren opgesloten, gevangen in de school van Wambeek. Dirk Lindemans vond een brief van de secretaris van het Nederlandse diplomatieke gezantschap daarover in Britse archieven. De gezant werd vergezeld door Dilbekenaar Adelin Moeremans, sergeant in het Belgische leger en als tolk verbonden aan het Engelse leger, die wat later overleed aan Spaanse griep, net als private Brown, die in Overdorp verzorgd werd door weduwe De Meuter, op het Wambeekse kerkhof begraven ligt en in het overlijdensregister als krijgsgevangene betiteld wordt maar die volgens de Britse oorlogscommissie eigenlijk niet bestaat.    



Een Wambeeks oudstrijder getuigt

In "De drie gemeenten, p. 139. " vertelt een oudstrijder in 1999 aan auteur Herman Herpelinck „In oktober 1918 voerden de Duitsers, militaire oefeningen uit op de weiden achter de kerk (van Wambeek). Op bet nabije veld waren Jans Jozef, Wauters Eduard en zijn broer Petrus de bieten aan het rooien. De geallieerden die van de oefeningen lucht gekregen hadden, voerden onmiddellijk een bombardement uit. Wauters Eduard (oorlogsinvalide) werd door de wegspringende scherven van de projectielen in de heup getroffen.

Op 11 november, een maand later, was het wapenstilstand. De Duitsers, die in de gemeenteschool Engelse krijgsgevangenen opgesloten hielden namen de vlucht, maar onze Engelse bondgenoten dansten van vreugde."De brief van het Nederlands gezantschap krijgsgevangenen Op de website www.nationalarchives.gov.uk . vond Dirk Lindemans een brief van 11 november 1918 die de heer Huyssen van Kattendijke, secretaris van het Nederlandse diplomatieke gezantschap te Brussel, dat de Britse belangen behartigde, gezonden heeft naar de Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken in Den Haag. Daarin beschrijft hij zijn bevindingen bij een inspectiebezoek aan het krijgsgevangenenkamp te “Wambeek near Ninove’”, op diezelfde 11 november 1918.Deze vier pagina’s tellende brief vermeldt dat de gezantsecretaris kort voordien was geïnformeerd over de aankomst van deze krijgsgevangenen in Wambeek, en dat zij afkomstig waren van Schepdaal. Het waren er “about 1542”. Bij zijn bezoek kreeg hij bijstand van de uit Dilbeek afkomstige Adelin Moeremans, sergeant in het Belgische leger en als tolk verbonden aan het Engelse leger. Hij kende Engels, Vlaams, Duits, Frans. Hij overleed wat later aan Spaanse griep.

Het “Comité National de Secours et d’Alimentation” zou ondergoed hebben bezorgd voor deze krijgsgevangenen. Maar zij hadden veel meer nodig: kleding en betere voeding, zo schrijft Van Kattendijke aan zijn minister. Alle krijgsgevangenen zouden daarover hebben geklaagd. De daar aanwezige Duitse Feldwebel Lieutnant of tweede in bevel zou hebben verteld dat deze groep krijgsgevangenen frequent van de ene plaats naar de andere is gebracht. Hij zou ook ontkend hebben dat de voeding ontoereikend was

Uit Herman Herpelinck, De drie gemeenten, 1999 

Private Brown of toch niet 

In Wambeek kamperen enkele Britse soldaten in de boomgaard van de weduwe Joannes Baptista De Meuter Kleemstraat N39. Dat is de overgrootmoeder van Chantal Van Laer, die nog steeds in het huis woont, dat nu nr 18 geworden is. De boomgaard werd verkaveld en de straat kreeg de passende naam Boomgaard.

Een van de soldaten is erg ziek en wordt verzorgd in het bed van de weduwe. Wanneer hij overlijdt wordt hij overgebracht naar het klooster in de Stenebrugstraat volgens een kantschrift in het bevolkingsregister op het adres van de kloosterzusters. De soldaat overleed waarschijnlijk aan de Spaanse griep. Ook twee dochters van weduwe De Meuter zullen eraan bezwijken.

Volgens het overlijdensregister van Wambeek gaat het om Private Brown, een krijgsgevangen Engelsman overleden in het klooster in de Stenebrugstraat. Maar de  Britse Commonwealth War Graves Commission kent geen krijgsgevangene private Brown, die in Wambeek zou zijn overleden. Zij heeft zijn initieel (op basis van het bestaan van een grafmonument te Wambeek opgemaakte) soldatenfiche (met daarop 18 november 1918 als overlijdensdatum) een paar jaar later manueel aangepast door zijn naam en regimentsnummer te schrappen en te veranderen naar Ronald Barbour, met als overlijdensdatum ook 18 november 1918. Volgens wat er overblijft van half verbrande delen van het dossier, zou dit gebeurd zijn op basis van een verslag van het Nederlandse gezantschap.

Enkele tientallen jaren na de oorlog kwamen twee Britten, samen met iemand van hier naar de woning in de Kleemstraat  op zoek naar de overlijdens- en laatste rustplaats van hun voorvader. Chantals moeder heeft hun naam spijtig genoeg niet genoteerd of begrepen. De vraag wie er nu eigenlijk gestorven is in de Kleemstraat en begraven ligt op het kerkhof van Wambeek blijft dus onzeker. 

Dirk Lindemans publiceerde een artikel hierover in Eigen Schoon en De Brabander

Verder bracht de secretaris een bezoek aan een school, waar de zieke krijgsgevangenen werden opgenomen. Dit moet de school, ingericht door de zusters van Onze-Lieve-Vrouw van Barmhartigheid, aan de Stenebrugstraat geweest zijn. De zieke krijgsgevangenen lagen er deels op stro en deels op canvas lakens op een stenen vloer. Zij konden niet naar Brusselse hospitalen worden overgebracht, want daar was geen plaats meer, zo werd hem gezegd. De overste van het klooster, Antoinette Stevens, kreeg van de Britse regering een onderscheiding voor het helpen van krijgsgevangenen (Bronze Medal for P.O.W. helpers ).

Uit een gesprek met de krijgsgevangenen is gebleken dat zij ongeveer zeven maanden eerder krijgsgevangen waren gemaakt en sindsdien geen nieuws of pakjes meer hadden ontvangen. Zij moesten dagelijks gaan werken op een niet nader beschreven plaats, ongeveer twee uur stappen ’s morgens en twee uur ’s avonds voor de terugweg, zonder deftige kledij of schoeisel. De secretaris heeft ook een schuur, “a barn” bezocht waar mensen op de grond lagen. De plaats van die schuur wordt niet gepreciseerd.

Tijdens zijn bezoek kwamen vier meisjes kleding en tabak verdelen onder de krijgsgevangenen. Hij schreef ook aan zijn minister dat het Nationaal Voedingscomité op zijn verzoek dagelijks behoorlijke voeding ging bezorgen: aardappelen, brood, speken ham. De maaltijden werden bereid door de “Sisters of Mercy” van het klooster in de Stenebrugstraat.

In de South West Weekly Post van 30 november 1918, vond Dirk Lindemans het verhaal van lance-corporal P.L. Smith. Die maakte deel uit van he elfde Corps Cyclist Battalion. Hij werd – zoals zo velen – krijgsgevangen gemaakt tijdens het lenteoffensief van het Duitse leger in maart-april 1918. Volgens het krantenbericht zou hij bij zijn terugkeer naar Swansea in Wales verteld hebben: “We were at Wambeek, which is about 10,5 kilometer from Brussels, and we had to walk about 10 kilometers each way to where we worked at tree felling”.

In een brief aan de secretaris van het Cambs. and Isle of Ely Prisoners of War Help Committee, gepubliceerd in de krant Cambridge Express vertelt Arthur R. Kidd van het 11th Suffolks Reg. Ipswich. dat hij en alle andere soldaten bij hun gevangenneming een kampnaam meegedeeld gekregen hebben (vooral om het mogelijk te maken post toegezonden te krijgen op dat adres), maar dat zij daar nooit zijn geraakt, en altijd in België zijn gebleven. Daarom hebben zij ook nooit brieven of pakjes ontvangen. Na een verblijf in erbarmelijke omstandigheden in Rijsel zijn ze te voet meer landinwaarts getrokken, om te belanden in “a village called Wambeek (50 kilometers from Brussels)”. Private Kidd getuigt van de gulheid van de Wambeekse bevolking: “The Belgian people were very good to us, and I fully believe more deaths would have occurred if it had not been for their kindness in giving us bread and potatoes”.

Een niet bij naam genoemde “Spilsby soldier” vertelt aan de krant dat ze in Wambeek zijn gebleven tot 14 november. De Duitse wacht had die dag ingepakt, en was vertrokken. Daarop zijn de Britse soldaten ook vertrokken. Na 25 mijlen te hebben gestapt, hebben zij een vooruitgeschoven “Brigade Headquarters Reserve” aangetroffen waar zij konden eten en slapen om de volgende morgen gemotoriseerd naar Kortrijk te trekken. Vandaar ging de tocht naar Calais. Hij was acht dagen na zijn vertrek in Wambeek al thuis, zo vertelde hij ten slotte aan die krant.

Opvang na de wapenstilstand

Na de wapenstilstand worden alle krijgsgevangenen door de terugtrekkende Duitsers achtergelaten. In Dilbeek worden ze opgevangen door het Rode Kruis en werd het kasteel (gemeentehuis) ontvangstlokaal voor de door de vijand achtergelaten krijgsgevangenen van alle nationaliteiten: Engelsen, Russen, Italianen, Yoegoslaven, Roemenen, Portugezen, enz., zodat het kasteel op een ware “Toren van Babel” ging gelijken. Dit zou zo blijven tot 1920, lezen we in een document in het Dilbeeks archief dat Erwin Dhoe van Delbeccha ons bezorgde.


Op 1 september komt de sublieme deserteur van de Frontbeweging Leo Van Cleemput naar een volksvergadering in de Dreef. De activisten hebben het niet voor wat zij de zogezegde volksvrienden noemen, de socialist Frans Leempoels en de liberaal Cantillon, allebei actief in de Unionistische Witte Partij van Ternat.







De Frontbeweging ziet het licht in de studiekringen die de Vlaamse intellectuelen aan het front oprichten om het morele en sociale welzijn van hun landgenoten boeren en arbeiders te verbeteren: er worden politieke eisen geformuleerd om de taalsituatie binnen het leger aan te pakken.

De beweging infiltreert de volledige strijdmacht en wordt geleid door Adiel Debeuckelaere, Frans Daels, Hendrik Borginon en Filip De Pillecijn. Ze geeft kranten uit die echte verbindingsbulletins tussen soldaten uit eenzelfde streek zijn, stuurt open brieven met eisen naar de koning (de eerste op 11/7/1917) en hangt slogans uit die het niet-naleven van de taalwetten in het leger aanklagen.

De militaire overheden veroordelen de Frontbeweging op 11 februari 1917; deze gaat daarop ondergronds. Het gaat om een belangrijke drukkingsgroep, zelfs al zijn de effectieve leden weinig talrijk.

De Duitsers buiten deze ontevredenheid uit door soldaten tot desertie aan te zetten. Sommigen deserteren daadwerkelijk om contact met de activisten te kunnen opnemen (de collaborateurs in bezet België). Jules Charpentier, Karel de Scaepdrijver, Leo van Cleemput en Carlos Van Sante deserteren in de nacht van 30 april op 1 mei 1918. Ze worden door de activisten als “sublieme deserteurs” gezien. Tijdens activistische bijeenkomsten getuigen ze over de desastreuze situatie van de Vlamingen aan het front. De activisten hopen met hen de bewerkstelligers van een toekomstige revolutie tegen de Belgische Staat te hebben gevonden.


Ook Wambekenaar Berten Willems was actief in de frontbeweging

In de jaren voor de Eerste Wereldoorlog hadden sommige Vlamingen een afkeer ontwikkeld van de Franstaligen in België, door wie ze zich al jarenlang onderdrukt voelden. In hogere kringen en het bestuur werd vooral Frans gebruikt en ook in het Belgische leger probeerden sommige Franstalige officieren via de Legertaalwet (1913) Vlaamse soldaten disciplinair te vervolgen en te straffen, wat zorgde voor taalkundige spanningen aan het front en het. Zo waren er Waalse artsen die niet voldoende begrepen wat gewonde Vlaamse soldaten zeiden. Men haalde aan dat 80% van de soldaten Vlamingen was, en zij vooral in de frontlinie streden en zo als kanonnenvlees dienden, al bleek die 80% sterk overschat en uiteindelijk een mythe.[1]

 

Sublieme Deserteurs[bewerken]

 

Hieruit ontstond aan het front de Frontbeweging, mede georganiseerd door Hilaire Gravez. De organisatie wou de Vlaamse idealen en identiteit behouden. Gravez belegde geheime vergaderingen en bijeenkomsten voor Vlaamse soldaten, liet vlugschriften drukken en verspreiden en promootte hun ideologie in de rest van het land. Ook deden zij mislukte pogingen om hun grieven ook bij koning Albert I aan te klagen, evenals bij internationale instanties. In de ogen van de organisatie handelde de Belgische regering in ballingschap te Le Havre enkel in het belang van de Franstaligen in België. Gezien deze pogingen weinig hadden opgeleverd, besloten enkele Vlaamse activistische soldaten contact te leggen met betrouwbare Vlaamse voormannen. Aan het front werd het lijden van de Vlaamse soldaten door de legerleiding gecensureerd en dus vonden zij het belangrijk dat anderen op de hoogte werden gebracht van de situatie.

 

In de schrijfkamer aan het front van de flamingantische kapelaan Cyriel Verschaeve stelden een tiental leiders van de Frontbeweging hun ideeën en eisen op. Ze wilden Vlaams zelfbestuur, splitsing van openbare diensten in Vlaamse en Waalse afdelingen en zelfbeschikkingsrecht voor kleine volkeren. Deze teksten moesten door de linies naar mensen als Lodewijk Dosfel en Alfons Depla worden gebracht. Deze moeilijke en gevaarlijke opdracht zou door de Sublieme Deserteurs worden uitgevoerd. Hun aanvoerder was Jules Charpentier, die vanwege zijn Vlaamsgezindheid gestraft en gedegradeerd was. Hij werd begeleid door Karel de Schaepdrijver. Op aanraden van Berten Willems, de hulpafgevaardigde voor de tweede legerafdeling, stelde Gravez voor contact op te nemen met Vital Haesaert, de Vlaamse afgevaardigde van de Genie der 2e L.A., die meestal in de loopgraven verbleef en vertrouwd was met de voorposten. De soldaten Bernard Coolen, Marcel Torreele en Vital Haesaert zouden volgens plan beide deserteurs enkel door de linies gidsen en vervolgens terugkeren.[2] Toen zij langs de Duitse troepen probeerden te raken, gaven ze hun wapens af en legden de reden van hun komst uit. Ze werden gearresteerd en moesten hun documenten afgeven. Omdat niemand terugkeerde, besloot men aan het Vlaamse front na enkele dagen de brancardier Carlos Van Sante en Lode De Pryck, een persoonlijk gezant van Cyriel Verschaeve, op pad te sturen.

 

De Sublieme Deserteurs werden krijgsgevangen gemaakt, maar werden niet naar een krijgsgevangenenkamp gestuurd.[3]. In de plaats daarvan werden zo volop ingezet door de Duitse bezetter voor Duitse, anti-Belgische propaganda. Ze zochten contact met de activisten en lichtten hen in over de toestand achter het IJzerfront. Ze publiceerden enkele brochures, hielden toespraken op Activistische bijeenkomsten en hielpen de Duitsers met het opstallen van propagandistische vlugschriften die de Vlaamse frontsoldaten moesten aanzetten om de wapens neer te leggen.

 

Na de wapenstilstand weken de Sublieme Deserteurs uit naar Nederland om aan gerechtelijke vervolging te ontsnappen. Ze werden in België bij verstek ter dood veroordeeld.



Bert Willems, derde van links, aan het front in 1917.

Vanaf januari 1917 was Georges Hebbinckuys, met Bert Willems in zijn sectie, sergeant-mitrailleur in het 17de linie en behield hij acht frontstrepen.

Op 3 juni 1917 komt Georges Hebbinckuys terug aan het front en wordt onmiddellijk goed bevriend met Bert Willems. Tijdens zijn afwezigheid bij de mitrailleurs gingen de sublieme deserteurs, vanuit hun sector naar de Duitse linies. Dat Bert Willems op de hoogte was van deze actie wordt uit de doeken gedaan in een brief van Jozef Van de Walle uit Gistel aan Clement De Landtsheer te Temse in 1935. In deze brief vermeldt Jozef Van de Walle, Hebbinckuys als goede vriend van Willems. Ook Georges Hebbinckuys schrijft in 1935 een brief naar De Landtsheer betreffende Bert Willems.


Staande van links naar rechts: Bert Willems uit Wambeke, midden Camil Van Hulse en rechts Free Verbeke, beiden uit Sint-Niklaas en zittend vooraan:

adjudant Jozef Van de Walle uit Gistel. De herkenningstekens van het 17de linieregiment op de muts werden door de militaire overheid van de foto verwijderd.

Op 22 juni 1918 is Georges Hebbinckuys nog voor twee maanden aan het front om op 29 augustus, vlak voor het eindoffensief te vertrekken naar de officierenschool van Gaillon (C.I.S.L.A.I.) bij de karabiniers in Normandië. 

Korporaal Bert Willems, die de kans had om met hem mee te gaan, verkiest bij zijn piotten te blijven. Hij neemt zijn plaats in als sergeant-mitrailleur en sneuvelt in het eindoffensief op 29 september te Moorslede.

In 1933 ontvangt Georges Hebbinckuys een uitnodiging van Clemens De Landtsheer voor de IJzerbedevaart. De aandacht bij deze gaat naar de bijzetting in de crypte van de IJzertoren van enkele Vlaamse helden, onder wie Bert Willems (en de gebroeders Van Raemdonck).

Bron : HERINNERINGEN AAN WERELDOORLOG I, DE MEMOIRES VAN GEORGES HEBBINCKUYS  door Guy D’Haen in Jaarboek 2004 GEMEENTEMUSEUM VAN TEMSE

Bijdrage door Hubert Willems in De Payot der Taalgrens; oorlogskrant van 1 juni 1918...