GESCHIEDENIS VAN TERNAT

De geschiedschrijving over Ternat, Wambeek en Lombeek in de periode van de Nerviërs en de Romeinen was tot voor kort vooral gebaseerd op speculatie. Ten tijde van de verovering door Julius Caesar woonden tussen de Schelde en de Samber, de Nerviërs. De stam beheerste een belangrijke sector van de grote handelsweg van Keulen naar Amiens. De houtwallen die Caesar beschrijft wijzen erop dat het gebied waar hij toen doortrok (zoals de Assesteenweg, de oude romeinse heirbaan) intensief in cultuur gebracht was. Voor de Romeinse tijd kenden de Nerviërs vier oppida (op een hoogte gelegen versterkingen) : Asse, Elewijt, Binche en Blicquy. De meeste oppida hadden geen grote permanente bevolking. Het waren goed verdedigbare vluchtoorden, waar de plattelandsbevolking in een tamelijk wijde omtrek zich schuilhield wanneer een vijandelijk leger hun grondgebied teisterde.Historicus Jan Verbesselt stelde (*) dat hij “vermoedt dat de dorpskernen van Ternat, Wambeek, Overdorp en Lombeek reeds bestonden voor het trekken van de Romeinse baan (**) (de huidige Assesteenweg)”. De ligging van de nederzettingen werd volgens Verbesselt op de eerste plaats bepaald door de natuurlijke bodemgesteldheid (landbouwgrond), terwijl de ligging van de ‘bestrate weg’ werd bepaald door strategische motieven, het snel verplaatsen van troepen, en bewust buiten de dorpskernen bleef. Ook de wellicht nog oudere (Nervische) Schapenbaan, komende van Halle over Sint-Martens-Lennik, loopt trouwens niet door de dorpskommen van Wambeek en Ternat. De weg loopt verder onder de naam Heirbaan (heer of heir = leger, uit het germaans) over Opalfene naar Sint-Ulriks-Kapelle en Asse. De dorpen ontwikkelden zich dus langs lokale wegen. Het gehucht Steenvoorde verwijst naar de stenen voorde of brug van de Romeinse baan, net zoals de Stenenbrugstraat verwijst naar de stenen brug over de Wambeek. Door de verplichting om o.a. bij grote infrastructuurwerken archeologisch onderzoek te doen in het projectgebied werden de laatste jaren wel concrete aanwijzingen van leven gevonden in de streek.

(*) in zijn reeks werken over ‘Het Parochiewezen in Brabant tot het einde van de 13e eeuw (1950-1953)’

(**) de “Cauchie” (=oud Picardisch voor ‘bestrate weg’, van vulgair Latijn ‘via calciata’, kassei in het Nederlands, chaussée in het Frans)

Vooral bij de werken voor de verbreding van de spoorlijn 50bis werden bij archeologisch onderzoek veel vondsten gedaan

LEES VERDER OVER DE ARCHEOLOGISCHE VONDSTEN ...

Gebruik eventueel deze nieuwe link

https://drive.google.com/file/d/0B9dAjd4-jXaOcDNrOUFaR0Q1VW8/view?usp=sharing&resourcekey=0-nAZv_SZiuT7U9GUAdvlkqw


De uitkijkpost op de Morette (3de) en de christelijke kern op de Kerkberg (5de eeuw)

Op de grens tussen Asse en Ternat, aan Cafe De Koekoek en de nieuwe Kapel hadden de Romeinen een versterkte uitkijkpost vanwaar rooksignalen werden uitgestuurd wanneer er een vijand in aantocht was. Op het einde van de Gallo-Romeinse periode bestond er volgens historicus Jan. Verbesselt op de nabijgelegen Kerkberg langs de Edingsesteenweg mogelijk een eerste christelijke kern, die gegroeid was uit een oudere heidense bronnencultus in de onmiddellijke omgeving. Zie volgende pagina.

VERSTERKING EN UITKIJKPOST MORETTE

Op de kaart van Ferraris zie je hoe de romeinse baan een bocht maakt, waar nu Restaurant De Koekoek is en je ziet ook een vierkant. De Moretteheuvel speelde van oudsher een belangrijke rol door zijn visueel strategische ligging op een hoogte van 60 m, meer bepaald op het punt waar de rechtlijnige Romeinse heirbaan Bavai-Edingen-Asse noordoostwaarts afboog naar het centrum van Asse. Circa 276 na Christus zou deze baan versterkt zijn door een kleine observatiepost op de "Morette". https://inventaris.onroerenderfgoed.be/erfgoedobjecten/76656 en Kennes H. 2005: Inventaris van het bouwkundig erfgoed, Provincie Vlaams-Brabant, Gemeente Asse, Deelgemeenten Asse, Bekkerzeel, Kobbegem, Mollem, Relegem en Zellik, Bouwen door de eeuwen heen in Vlaanderen VLB6, (onuitgegeven werkdocumenten). Wachttorens werden gebruikt als uitkijkposten, vanuit de wachttorens werden rooksignalen doorgegeven als er gevaar dreigde. Zo konden over grote afstand berichten worden doorgegeven.


CHRISTELIJKE KERN KERKBERG


Op het einde van de Gallo-Romeinse periode bestond er volgens historicus Jan Verbesselt op de nabijgelegen Kerkberg langs de Edingsesteenweg mogelijk ook een eerste christelijke kern, die gegroeid was uit een oudere heidense bronnencultus in de onmiddellijke omgeving. (Het Gallo-Romeinse Rijk, ook wel Domein van Soissons of Rijk van Syagrius (Latijn: Regnum Romanorum of Regnum Syagrii), bestond in de tweede helft van de 5e eeuw in de voormalige Romeinse provincie Gallia Lugdunensis. Het rijk werd gesticht door Aegidius, een Romeinse generaal die zich in 461, toen de verbinding met de rest van het rijk verloren ging, van het West-Romeinse Rijk afscheidde. Dit Gallo-Romeinse Rijk werd geleidelijk omringd door Germaanse koninkrijken. De laatste Gallische heerser stond bekend als Rex Romanorum ('koning der Romeinen'). In 486 werden de Gallo-Romeinen verslagen door de Franken onder leiding van Clovis).

KRUISBORRE

Op de top van die heuvel bevond zich voorheen een kapel, waarvan de oorsprong nog niet achterhaald werd, maar die volgens literatuurbronnen zeker bestond in 1696. Ze was toegewijd aan Onze-Lieve-Vrouw-van-Neerwaver, waar de abdij van Affligem sinds 1090 een priorij bezat. De kapel werd volledig verwoest tijdens de Franse Revolutie (1797) en heropgebouwd in 1809. Volgens V. Van Dievoet lag de kapel echter niet op de heuvel, maar langs de Edingsesteenweg en toen deze werd rechtgetrokken in 1845 werd de kapel op de heuveltop heropgebouwd. Wanneer in 1945-1946 op deze plaats villa's werden gebouwd, werd de toenmalige negentiende-eeuwse kapel afgebroken en nogmaals heropgebouwd langs de weg naar de Kruisborrekapel. Laatstgenoemde werd opgericht in 1622 door pastoor Calenus ter herinnering aan het eerste Heilige Kruiswonder dat hier volgens de legende plaats vond in de twaalfde eeuw. Kapel en omgeving werden beschermd als landschap bij K.B. van 28 mei 1962. Bronnen DE NIL L., De Kruisborrewandeling te Asse, in Brabant, 1991, nummer 4, p. 3-13. OCKELEY J., Historiek der straten van Asse, Asse, 1967, p. 29. VAN DIEVOET V., De Kapel van O.-L.-V. van Neerwaver te Assche, in Brabantsche Folklore, jaargang VI, nummer 36, 1926-1927, p. 386-388.

Op de kaarten hieronder werd gepoogd de Ferrariskaart te corrigeren. Deze kaart werd niet met driehoeksmeting gemaakt en de posties verschuiven dan ook ten opzichte van latere kaarten zoals die van Popp (waarop je voor het eerste de rechttrekking van de steenweg ziet) en de luchtfotografie. Nummertje 1 is de oorspronkelijke kapel waarvan de oorsprong zich blijkbaar ook binnen de omheining van de Romeinse versterking met uitkijkpost bevond.



Pepijn van Landen en Gertrudis van Nijvel

Na de dood van de Frankische koning Clovis in 511 werd zijn koninkrijk verdeeld onder zijn vier zonen. Maar in 613 wordt Chlotharius II, met de hulp van de Austrasische hofmeier Pepijn van Landen en de Frankische edelman Arnulf van Metz, weer alleenheerser over het Merovingische rijk. Pepijn en Arnulf zijn er echter in geslaagd de feitelijke macht in handen van de aristocratie te leggen. Zo begon de periode van de “Vadsige of Luie koningen”: de Merovingische koningen die alleen in naam regeerden terwijl de hofmeiers de feitelijke macht uitoefenden.

Onze streken (Gooik, Lennik en Wambeek) behoorden aan Pepijn Van Landen. Hij was gehuwd met Ida van Nijvel. Ze hadden vier kinderen, waaronder een dochter Gertrudis of Geertrui. In 640 stichtte Ida, die inmiddels weduwe geworden was, de abdij van Nijvel, waar Gertrudis intrad en op 20-jarige leeftijd abdis werd.

Ida en Gertrudis schonken Gooik, Lennik en Wambeek aan de abdij. In 877 wordt het blok Wambeek vermeld als een goed toebehorend aan het Convent of de kloostergemeenschap van Nijvel. Het maakte toen een blok uit van 2191 bunder (1 bunder is 1 ha. 34 a. 37 ca).


Wambeccha cum appenditio Nath


Reeds in 1112 wordt er binnen het oude Wambeek een tweede bewoningskern vermeld, die de naam „Nath" droeg. Vanuit de parochiale kerk van Wambeek worden er ook in Nath erediensten verzekerd: "altare de Wambeccha cum appenditio Nath" staat in een akte van bisschop Odo van Kamerijk. Het duurt tot in 1243 vooraleer in het dorp Nath een zelfstandige parochie komt onder de hoede van O.-L.-Vrouw (pas in 1500 wordt Sint-Gertrudis de patroonheilige). Even later groeide een derde nederzetting aan de Lombeek. Zoals de meeste parochies die bij het einde van 12de-, begin l3de eeuw ontstonden, werd de H. Katharina als patrones aangenomen, zodat de benaming St.-Katharina Lombeek ontstond.


DE HEREN VAN WESEMAEL BOUWEN EEN BURCHT IN HET CRUYCKENBOS


Bij het begin van de 13de eeuw drongen de Heren van Wezemaal het oude domein Wambeek binnen, hierin gesteund door de hertog van Brabant, die de toenemende macht van de abdij van Nijvel met lede ogen aanzag. Zij zullen er later de Kruikenburcht bouwen.


De Familie Van Wezemaal bouwde in het Cruyckenbosch (cruycken kan verwijzen naar de waterplanten die in het moerassige bos groeiden, zie https://plantaardigheden.nl/dodoens/register/hierlandtsch_w.htm en http://www.biolib.de/dodoens/high/00929.jpg afbeelding hieronder ) een burcht en worden daardoor vernoemd als de eerste heren van Kruikenburg, een domein dat onze drie deelgemeenten omvatte.

Historici als Jan Verbesselt verbaasden zich al over de aanwezigheid van heren die van zover kwamen en veronderstelden dat ze hier door de hertog van Brabant gedropt waren om de grens met Vlaanderen te verdedigen. In nummer 2 en 3 van jaargang 2020 van Eigen Schoon en De Brabander gaat Raf Ceustermans dieper in op het ontstaan van de macht van de familie Van Wezemaal, en komt ook tot de vaststelling dat ze hun rechten merendeels als allodium of leen van de abdij van Nijvel kregen en niet van de hertogen..


Op het einde van de 13de eeuw was het blok tot een zelfstandige meierij (gebied met meerdere dorpen onder het gezag van een meier of schout, afgevaardigde van de hertog) uitgegroeid. Toen ook werden de verhoudingen geregeld tussen de heer en zijn „dorpsmannen" in de dorpskeure van de meierij van Wambeek, die Jan I „bider gratien gods hertoge van lotrik e van brabant ende van lymborch" bekrachtigde. Deze dorpskeure werd in 1417 herzien ingevolge het brouwen van bier met hop.

In het Cruydt-Boeck geeft Dodoens de Neder-Duytsche Naemen der Cruyden

De waterlelie wordt er ook water Cruyck genoemd.


OF WAS HET TSERCLAES DIE MET DE BOUW STARTTE ?


Volgens historicus Herman Herpelinck was het Everaert Serclaes die met de bouw van het kasteel startte.

"Na de aankoop van het domein Wambeek (het huidige Wambeek, Ternat, Sint-KatharinaLombeek) in 1381 moet de 50- jarige T’Serclaes onverwijld met de bouw van een kasteel begonnen zijn", zegt Herpelinck. "In de huidige noordvleugel van het kasteel Cruckenburg te Ternat zijn de veertiende eeuwse delen van de late Middeleeuwse verdediging nog duidelijk zichtbaar. – loopwiel kabel ophaalbrug: bij onraad gebeurde het optrekken van de ophaalbrug bij middel van kabels (of met sterke touwen). Eén loopwiel is nog boven de huidige poort zichtbaar. – schietgat rechts van de brug: voor de handboog. – schietgat links van de brug: voor de kruisboog. Van dat poortgebouw zijn de toegang en de onderbouw van het woongedeelte overgebleven. Hierin bevonden er zich drie schietgaten voor de handbogen en de muren hadden/hebben een dikte van 1,30 m. Wij merken op dat gedurende gans de veertiende eeuw beide boogsoorten gebruikt werden, een gevechtstechniek die ook hier nog (1381-1388) zijn toepassing vond. Everaert verbleef gaarne op zijn nieuw verworven goed (voorgeschiedenis van de heerlijkheid Cruckenburg). Everaert IV, eerstgeboren zoon van Everaert III en van Beatrix van Eessene, zag het levenslicht op het bewoonbaar poortgebouw van Ternat: niettegenstaande over deze mening geen enkel bewijs bestaat, versterkt de aanvraag tot het Brussels burgerschap deze verdedigbare stelling", besluit Herman.




In 1662 wordt Kruikenburg, de heerlijkheid van de Fourneau een graafschap.

(Bronnen : H.J. Herpelinck, De heren van Kruikenburg, De Memoires van een dorp en De drie gemeenten )


VAN O.L. VROUWE NAAR SINT GERTRUDISKERK

De tekening die J. De Deken in 1736 maakte was gebaseerd op oude plannen en geeft ons een beeld van de oude romaanse kerk met smalle ramen met rondbogen, meent historicus Herman Herpelinck. De kerktoren is ook lager dan de huidige. De kerk lijkt sterk op die op een tekening van Pieter Bruegel.





Door architecten Luc De Backer en Veerle Nys en kunsthistorica Marieke Jaenen werd een Beheersplan opgemaakt voor de Sint-Gertrudiskerk. Luc De Backer leidde de afgelopen jaren ook de restauratiewerken aan de kerk. In het beheersplan vind je heel wat interessante informatie over het ontstaan van de kerk.

Vanaf de 11de eeuw werden de woeste en onbebouwde gronden in de regio van Wambeek in landbouwgebied herschapen. De nieuwe kern die hier tot uitbreiding kwam noemde men Nath. Richette III, de abdis van de abdij van Nijvel had in 1112 het verzoek om in het domein Wambeek een bij-kerkje te bouwen.8 De parochie van Wambeek heette op dat moment O.-L.-Vrouw en hoorde bij de abdij van Nijvel. Deze titel werd dus doorgegeven aan het bij-kerkje in (Ter)Nat. Nagenoeg 150 jaar bleef deze dochterkerk ondergeschikt aan de moederkerk in Wambeek. Deze laatste behield zolang het dooprecht, de zielzorg en het begrafenisrecht. Het is slechts in 1268 dat de O.L.Vrouwekerk in Ternat tot de rang van parochiekerk werd verheven.

Een eeuw later, in 1381, kocht ridder Everaert III T’Serclaes het ‘Land van Wambeke’ en het Cruyckenborg kasteel in Ternat. Hij werd in 1388 in het koor van de O.-L.-Vrouwekerk begraven. De gevoelsmatigheid van de familie T’Serclaes met hun pas verworven goed in Ternat beïnvloedde in sterke mate de evolutie van de kerk. Tussen 1390 en 1421 lieten Everaert IV, de oudste zoon van Everaert III T’Serclaes, en zijn echtgenote Catherina Tay-de Gaasbeek in de kerk een kapel bijbouwen.10 De huidige noordelijke dwarsbeuk was waarschijnlijk het koor (of de aangebouwde kapel) van dit eerste kerkje. De stenen van het gewelf werden geschikt volgens de vorm van een kruik, de eerste gewelfsleutel kreeg een bas-reliëf met twee engelen die een wapenschild dragen met de inscriptie SC wat staat voor de ‘S’ van ‘Ser’ ‘en de C voor ‘Claes’. Verder werden er ook engelen in het kapiteel gesculpteerd.11

Tussen 1550 en 1700: Bouw van de huidige kerk

Reeds bij het verschijnen van de machtige familie de Fourneau in Ternat werd onmiddellijk uitgekeken naar het restaureren en het vergroten van het oude kerkje. Rond 1562 begon men met de bouw van een koor waarin een nieuwe grafkelder werd gemetst. De kerk werd in deze periode ook versierd met verschillende muurschilderingen, waaronder de muurschildering van Sint-Hubertus (M2) op de noordelijke zuil van het koor, drie muurschilderingen op de aanpalende zuilen en muurschilderingen van de 12 apostelen in het koor. Er werd een beeld van de H. Gertrudis (VM2) verworven, gemaakt door een Mechelse beeldhouwer.12 Op dat moment werd er ook een houten sacristiekist (HM4) aangekocht.

Links in het koor werd ter nagedachtenis van Charles II de Fourneau in 1593 een glas-in-loodraam geplaatst.13

In 1613 lieten Charles de Fourneau en zijn vrouw Maria van Gyn een praalgraf oprichten in het midden van het koor. De Sint-Gertrudiskerk was de tempel van de heren van Kruickenburg geworden en de dreef verbond de kerk en kasteel definitief met elkaar.14 (Figuur 20)

Tijdens de eerste helft van de 17de eeuw was de parochiekerk een druk bedevaartsoord ter ere van Sint- Gertrudis, beschermheilige tegen aanhalige of besmettelijke ziekten.

Mede onder invloed van de kerkhervorming, die Philips II in de Nederlanden doorvoerde, ontstond een ongekende belangstelling voor het leven van Heiligen. Men weet niet precies wanneer de kerk aan Sint-Gertrudis werd toegewijd, maar in 1653 is er reeds sprake van ‘L’église parochiale Saint-Gertrude de Ternath’.15

In de 17de eeuw onderging de kerk dan ook enige verbouwingswerken.

- Aangezien de sluitstenen van het schip dateren van 1627 kan er verondersteld worden dat de bouw van het schip, de zijbeuken en het zuidelijke transept op dat moment werd voltooid.

- Pas in 1703-1704 werd het hoge koor van schaliën voorzien, mede door de financiering van de Graaf van Kruikenburg.

In 1823 werd een nieuw orgel door de Gentse orgelmakers Van Peteghem gebouwd. De orgelkast werd door Jean-Baptiste Pouliart, een schrijnwerker uit Asse gemaakt. Een veertigtal jaren later in juli 1864 besliste de kerkraad om een nieuw orgel te maken. Het vorige orgel, was nog wel intact, maar werd verkocht. Het nieuwe orgel werd gemaakt door de toenmalige pastoor N.J. Vandenplas. De pastoor-orgelbouwer kreeg toen een boom van de gravin en om een nieuw orgel te maken. Dit orgel werd boven de westelijke hoofdingang opgesteld. Ondertussen werd er in 1836 een nieuw kerkhorloge geplaatst en werden in 1857 door Severinus Van Aerschodt (1819-1885) nieuwe bronzen klokken gegoten.29

De toegang tot de crypte onder het koor werd in 1856 naar buiten gebracht. Via een opening aan de zuidelijke kant van koor kan men binnentreden. De ruimte heeft plaats voor 10 kistplaatsen.

In 1872 lieten Hendrik Jozef Philip Ghislenus de Fourneau, toenmalige Graaf van Cruyckenberg (1775-1861) en Eulalie Theresia Alexandrina de Festraete (1800-1874) een nieuw glasraam (13W) in de toren te plaatsen.30

Op het einde van de 19de eeuw waren de parochianen het eens dat de kerk enige eenvormigheid ontbreekt.31 In januari 1889 werd het budget (hoofdzakelijk subsidies) voor de renovatie van de kerk vastgelegd.32 Onder leiding van pastoor J.E.J. Lascabane en de in Parijs geboren Brusselse architect J. J. Van Ysendijck (1836-1901) werden er plannen voor een volledige renovering van de kerk opgesteld.33 Onder invloed van de ideeën van E. Viollet-le-Duc (1814-1879), verdedigde Van Ysendijck een terugkeer naar de ‘primaire stijl’ (de oorspronkelijke stijl) van het monument en een eenheid van stijl. Zo werd er gekozen om het neoclassicistisch interieur te verwijderen en terug te gaan naar de gotische periode, ook als dat betekende om de slecht gedocumenteerde gedeelten zelf in te vullen. Het interieur van de Sint-Gertrudiskerk werd tot op de natuursteen helemaal gestript en gerenoveerd tot een neogotisch totaalkunstwerk.

https://plannen.onroerenderfgoed.be/plannen/973/bestanden/5865



SINT-KATELIJNE-LOMBEEK

Nog veel meer dan Ternat is Lombeek een ontginningsgebied geweest. Wij kunnen stellen dat Lombeek uit de ontginningen is ontstaan en gegroeid, zegt historicus Jan Verbesselt. Wanneer wij de kadastrale structuur bekijken zien wij zeer duidelijk dat een deel tot ver in de 18e eeuw nog bos was gebleven, en een ander deel gewonnen werd op wastinae-heiden. Een derde deel bestond vooral uit natte meersen. De Toponymie bevestigt de evolutie. Wij mogen stellen dat de Bosch- en Heydestraet oorspronkelijk de grens is geweest van de uitgestrekte bossen tussen Liedekerke - Borcht - Lombeek en Sint-Katelijne-Lombeek. Ferraris geeft hiervan nog een duidelijk beeld in 1777. Dit deel heet nog het Liedekerkebosch. Alsdan was reeds een lange strook links van de Bosstraat ontgonnen: de Hertigemcouter van Popp. Hertigemkouter heeft niets te maken noch met een gem-toponiem, noch met een primitieve kouter. Het is een vervorming, zoals het aanpalend Hertigembosch, van Hertogenkouter-Hertogenbos.

Boven, links Liedekerke, dat tot het graafschap Vlaanderen behoorde, rechts Sint Katherina Lombeek in het Hertogdom Brabant, daartussen de bossen, op een kaart van 1730.


Hiernaast, de vijvers van de Bellemolen op de kaart van Ferraris in 1771

Inderdaad sinds de 13e eeuw deelden de hertogen alhier met het kapittel van Nijvel in de bossen. Aldus werd in 1290 door hertog Jan 1 een overeenkomst gesloten met het kapittel "de silvis communibus in Over-alphen" ook genaamd "bois, con dist de Nivelles" omtrent de uitbating en het rooien (19). Waarschijnlijk dagtekent uit die periode de Hertogenkouter. Naar gelang het kappen van het bos vernemen wij dat het in 1579 68 bunder groot was; in 1787 87 bunder (20). Een ander deel van de Overalfenbossen heette de Crainhembosschen, die in de 14e-15e eeuw 32 b. besloegen. Ook deze bossen waren afkomstig van het domein van de abdij Nijvel. Ze werden aan de heren van Kraainem, getrouwen van het hertogelijk huis, vermoedelijk in de 13e eeuw toegewezen. De opbrengsten werden evenals die van de Hertogenbossen gedeeld met het kapittel (21). Een derde deel hoorde aan de abdij Affligem en werd daarom de Affligembosschen genoemd; item de Overalphenbosschen. Zij besloegen 49 b. (22). In 1686 telde men nog te samen niet minder dan 185 b. bos onder Lombeek. In 1846 waren ze herleid tot slechts 26 ha. voor geheel Lombeek. De ontbossing geschiedde vooral tussen 1834 en 1853. A. Wauters geeft volgende statistieken: bij de telling van 1686 werden nog meer dan 400 b. opgegeven voor de drie dorpen; in 1834 nog altijd 369 ha.; in 1853 amper 150 ha. Ten tijde van Ferraris waren de Overalfenbossen nog intact met hier en daar nog kleine verspreide bossen te Lombeek. Na 1850 kan men niet meer spreken van bossen. Over de verspreid gelegen bossen licht de Toponymie ons in. Aldus kennen wij het Wermeloo, bij Popp Warneeloo. Hiervan is geen spoor meer te vinden bij Ferraris. Nochtans herinnert het toponiem loo aan een relatief uitgestrekt bos in die buurt. Van het Weymebosch (Popp), dicht bij het dorp, is evenmin in 1777 nog een spoor te vinden. Alleen hier en daar een verspreid bos. Wanneer men tot aan de Franse Revolutie nog 185 b. op een geheel van 548 b. voor geheel Lombeek telde betekent dit dat nog een derde bezet was met bossen.

HEIDEGEBIED

Wanneer wij vervolgens overschakelen naar de wastinae-heiden wordt het beeld van de ontginningen te Lombeek nog intensiever. Volgens de telling van 1686 waren er geen heiden meer. Nochtans verraadt de Toponymie een even groot aantal heiden als bossen.

Wij kennen de Groote en Cleijne Heyde en daarboven de Beneden heyde Onderaan dit uitgestrekt gebied hebben wij de wijk Schepenyssel; bovenaan de Vooryssel. Yssel = eusel en herinnert eveneens aan heide. De velden Over en Beneden de Muggebeek behoren beslist tot hetzelfde gebied. De Vogel(Popp)heide mag er eveneens worden bij gerekend. Wanneer wij er het Wermeloo en de Weymebosch bij tellen dan mogen wij vooropzetten dat geheel het centraal gedeelte tussen de Bosstraat en de twee zijden van de Muggebeek één groot heidegebied is geweest tot aan de straat van Wambeek naer Ste Catherine Lombeek (Popp). De kadastrale structuur van dit gedeelte bevestigt het zeer duidelijk: eenzelfde perceelsindeling, die doorloopt tot dicht bij het Dorp.

De betwistingen tussen het kapittel van Nijvel enerzijds en de hertogen Hendrik III, Jan I en de Wezemael's anderzijds in 1253, 1268, 1292 bevestigen de belangrijkheid en intensieve ontginningen in het oud domein Wambeek, vooral te Delle Natte en Lombeke. De 13e eeuw is de grote periode van de ontginningen van de wastinae. Het gelijkmatig kadastraal beeld getuigt ervan. Wij kunnen er zelfs de vroegere bossen onderscheiden te midden van de heiden: grotere percelen tussen de kleine rechthoekige.

Wat dan met het resterende deel van Lombeek? Hierin onderscheiden wij twee delen: het landbouwgedeelte en de vele grote meersen langs de beken. Ook van het landbouwgedeelte menen wij dat het hoofdzakelijk een oud wastinae-gebied is geweest; meer bepaald een dries-gebied. In het kadasterbeeld zitten andere lijnen. Wij hebben er trouwens het Dorps-centrum, enkele grotere hoven, een watermolen en een Driescomplex. De Dries-structuur leiden wij af uit de structuur van de straten, de grote Dries op het aanknopingspunt van het landbouw- en beemdenareaal en de plaats van de kerk. Wanneer wij de kaart Ferraris goed bekijken zien wij zeer duidelijk hoe Lombeek is gestructureerd. Rondom wat wij de Grote Heide noemen lopen drie straten: de Bosstraat, de grens met het bos; de Meersstraat als grens met het beemdenareaal, de straat van Wambeek naar Sinte Catherine Lombeek als grens met het oudere landbouw areaal.

Vooral de twee laatste zijn druk behuisd met een lint bouw van kleine doeningen, vooral langs de Meersstraat, omdat wij hier aansluiten niet het meersengebied. Nergens een belangrijk hof. Het gaat er om een werkelijk typische ontginningsbevolking omheen de Grote Heide, waar binnen geen behuizing tenzij in de kleine Luishoek, duidelijk een latere nederzetting.

— 346 —

Dit deel van Lombeek vertoont werkelijk een typisch beeld van een grote heide-ontginning, die wij trouwens kunnen situeren: de 13e eeuw.

De twee vn straten lopen samen aan de bijzonderste overgang van de Lombeek, blijkbaar de hoofdbeek, die dan ook haar naam aan het dorp heeft gegeven. Aan die overgang lopen ook de straten van de overzijde van de Lombeek samen: de Invalweg onderaan (de naam zelf getuigt van zijn betekenis); de Kerkstraat, waarlangs de kerk werd gebouwd, en die aansluiting geeft met de Koeystraete van Semst (de Terlindenstraat tussen Assesteenweg en Sterrelaan, nvdr), waardoor wordt bevestigd dat Semst te Ternat een bijzondere plaats heeft ingenomen, wellicht nog vóór het ontstaan van de Dorpskom; de Processieweg of de aansluiting met Ternat. Met de twee laatste straten bekomen wij een tweede halve cirkel, te zien tegenover die van de Grote Heide. De Invalweg moet worden gezien als de verbinding met de zeer oude watermolen op de Lombeek, te vergelijken met Semst. Dit stratennet, alleen van plaatselijk belang, is werkelijk typisch voor een driesgebied. Wij staan hier voor een verlengd driesstelsel.


De vijvers en de waterloop die je bij Popp en in de Atlas der Buurtwegen van 1841 en de rechthoehkige vorm van het kasteel die je bij Ferraris in 1771 kunt zien, op een luchtfoto geplaatst. Links het Hof van Lombeek in de Lindenstraat

Foto in het boek van Frans Cornelis. Voor de bouw van de sociale woonwijk.

Onderaan de dorpskom, d.i. tussen de Invalweg en de straat van Wambeek, merken wij bij Ferraris nog een met bomen bezette strook, waar middenin een rechthoekig vlak wordt getekend. Bij Popp en in de Atlas der Buurtwegen zien wij in dit blok (nr 695) nog een lange smalle vijver en een kleine vierkanten vijver verbonden met de Molenbeek. Hier situeren wij de oude plaats van het hof van de heren van Lombeek. Het hof in nr 691 is er klaarblijkelijk de opvolging van. De plaatsnaam voor dit gebied "Achter Lombeek" verwijst hier o.i. naar het gebied dat t.o.v. de dorpskom achter de centrale kern van het dorp is gelegen. Het oude hof werd blijkbaar voorafgegaan door een dries, het ka-dasternummer 46. Tussen de Meersstraat en de Processieweg loopt de Lombeek. Hier ook is een dries merkbaar, bovenaan afgesloten door een korte weg tus-sen de twee straten. Meteen komen wij aan de grote "Dries" van Lombeek. Bij Ferraris is hij nog bezet met twee rijen bomen en vormt hij een ovaal blok, waar-rond de klassieke behuizing. Aan het linker boveneinde zien wij de wa-terput, de Lippensput van Popp, de klassieke drinkput bij alle oude driesen te vinden. De Meersstraat loopt er rond met een verbreding. Zo-als reeds werd gezegd staan wij hier op de aansluiting met het uitgestrekt meersengebied. De Meersch is voor Lombeek blijkbaar de hoofdmeers geweest. Verderop volgen de Verkens- en Langenmeers. — 347 —

OUD DRIESGEBIED

Wanneer wij Lombeek zo bekijken wordt het duidelijk dat wij in het dorpsareaal werkelijk staan voor een oud driesgebied. De plaats van de kerk onderlijnt dit. Zij staat te midden van een on-deraan afgeknot vierkantig blok, geheel omgeven met straten, langs de verbindingsweg met Semst; wat er op wijst dat Semst vóór Ternat-dorp meer aantrekkingskracht zou hebben gehad. Trouwens langs de weg naar Semst is de behuizing steeds drukker geweest. Van een rechtstreek-se verbinding met Ternat is geen spoor te bemerken. Om naar Lombeek te gaan slaan wij nog altijd buiten Ternat rechts af. Die vorm is typisch voor vele driesgebieden, waar een kerk werd ge-bouwd. Voor ons is het een straatkerk. Eens de kerk gebouwd groeide er een agglomeratie rond en hebben wij o.i. een verschuiving van de ou-de Drieskern naar de Kerkkern medegemaakt.

Heeft de doortocht van de Romeinse baan enige invloed gehad op de oudste nederzetting? Op het eerste gezicht merken wij er niet veel van. Bij nader toekijken stellen wij vast dat er wel een nederzetting moet ge-weest zijn juist vóór de doortocht van de breede strook meersen tussen de twee Molenbeken. Bij Ferraris zien wij dat aldaar een wijk werd gevormd met niet onbe-langrijke doeningen, zelfs belangrijker dan Steenvoorde. Deze wijk werd echter bij de scheiding van de drie parochies verdeeld onder Lom-beek en Ternat, zodat ze enigszins uit mekaar werd gerukt. Wanneer te Steenvoorde romeins mocht worden gevonden dan is dit echter ook het geval in deze wijk.

Ook de kadastrale indeling vertoont hier een ander beeld dan in het heidegebied. Zij sluit bij het naastmekaarleggen van de kadasterkaarten van Lombeek en Ternat duidelijk aan met die van het Semstveld en Neerveld. Wij ontwaren er nog een aantal lange rechte lijnen, vooral naar de Romeinse baan toe, die naar een zeer oude kouterverdeling kun-nen wijzen. Zulke lijnen zijn merkbaar o.a. tussen de percelen nrs 788 en 777 en vlg., tussen de percelen nrs 751 en de percelenstrook nrs 754-759 van het Meulen velt. Oude veldwegen werden er op aangelegd. Eenzelfde lijnenstel zien wij in het Kapelleveld, waar o.a. een rechte voetweg vanaf perceel nr 985 tot nr 932 loopt. Men mag aannemen dat de strook tussen de Lombeek en de Cauchie aansluit bij het koutergebied van Ternat en zeer wrs. van ouds werd be-bouwd. In zekere mate sluit hierbij aan het gebied tussen de Lombeek en de straat naar Wambeek. Daar vinden wij trouwens het oud hof van Lombeek aan de grote doorgang van de beek.— 348 —

DE MEERSEN

Resten nog de meersen. Zij vormen één brede en lange strook: igeersch, de Verkensmeersch, de Lange meersch, de Roost. Veel meer dan wat wij er onder Ternat over zegden kunnen wij niet mededelen. Al wat aan deze zijde van de Molenbeek was gelegen werd aan Lombeek toegekend bij de scheiding; de overzijde aan Ternat Voorbij de samenloop van de Lombeek en Molenbeek werd aan Lombeek over de beek een gelijkmatig deel van dit van Ternat toegekend. Zo kreeg ieder ongeveer een gelijk deel van de grote meersenstrook. Wanneer langs de zijde van Ternat slechts een bewoning langsheen Steenvoorde merkbaar is dan is deze doorlopend te Lombeek langs weerszijden van de aangrenzende Meersstraat. Voor Lombeek zijn de meersen derhalve veel gunstiger uitgevallen dan voor Ternat. Van grote veehoven is echter geen spoor te vinden. Het is een echte lintbouw van kleine doeningen, deels verband houdend met de meersen, deels met de Grote Heide. Het topóniem van de grote Verkensmeersch wijst naar wat er al werd gekweekt: varkens. Het houdt verband met de drassige toestand van de meersen. Dat ook de meersen langs de andere beken - de Lombeek, de Subbeek en de Muggebeek - niet zeer geschikt waren voor groot vee toont het beeld dat Ferraris ons geeft: langs hun loop liggen nog heel wat kleine bossen een aantal vijvers langs de Lombeek; zelfs ontstaan wegens slechte afwateringen.

SAMENVATTING

Wij onthouden: een derde van Lombeek was bosgebied tot in de 19e eeuw; het centraal gedeelte was oorspronkelijk één groot heidegebied met hier en daar een bos; langsheen de Cauchie lag een driesgebied en aanpalende kouters; tenslotte noteren wij een groot meersengebied, ge-schikt voor veeteelt, gunstiger voor Lombeek dan voor Ternat. De bewoning werd gevestigd hoofdzakelijk langs de drie straten rond de Grote Heide enerzijds en de tegenovergestelde halve cirkel van stra-ten in het Driesgebied. Waar beide mekaar raken werd de dorpskom ge-vestigd aan de bijzonderste doortocht van de Lombeek, onbetwistbaar de hoofdbeek, die haar naam aan het dorp gaf. De ontginning van de Grote Heide heeft ongetwijfeld de doorslag ge-geven voor de ontwikkeling van Lombeek. Kenschetsend is de doorlo-pende lintbouw; namelijk de vele kleine d • oeningenangs ee I h n de hoofd-wegen.

— 349 —

De talrijke en uitgestrekte meersen zijn van mindere invloed geweest voor de ontwikkeling: geen grote veeteelt, wel voor de varkensteelt. Zeer typisch is vooral de opeenvolging van een aantal driesen in de dorpskom met als kern de Dries met zijn waterput en de er rondom wo-nende bevolking op de aansluiting van land en meers. Wij nemen aan dat de bouw van de eerste kerk een verschuiving heeft medegebracht en zeker een nieuwe kern heeft tot stand gebracht rond de kerk. De invloed van de Romeinse baan is vooral merkbaar in het Molen-en Kapelleveld; ook in het gebied tussen de Lombeek en de straat naar Wambeek. In dit gebied treffen wij het hof te Lombeek aan, ongetwij-feld de hofkern van de villa de Lombeke.

Slotsom. Voor twee derden van het gebied Lombeek is de bodem-gesteldheid tot in de 13e eeuw niet gunstig geweest voor nederzettingen. Aldus bleef slechts een klein derde over voor oude nederzettingen. Van dit gebied was de Lombeek de as. Op de plaats waar de twee halve cir-kels van straten mekaar raakten aan de overgang van de Lombeek ont-stond dan ook de dorpskern. Aan alle doorgangen van de Lombeek hebben wij een oude nederzet-ting: zo de grote Dorpsdries; het hof te Lombeek aan deze zijde; het hof daartegenover van J. Claes (1847) in nr 413; de watermolen; het pacht-hof van het Gasthuis van Sint-Elisabeth van Brussel aan de Vianestraat. Hier tegenover slechts lintbouw omheen de Grote Heide.