Bewegen

anrekken weggaan

anskarten zich uit de voeten maken

avanceren vooruitgaan

blenden belanden; uitkomen

bollen rollen, draaien

dessen dorsen; ook: snel gaan

hij dest deur de gangen hij loopt (snel) door de gangen

van hier naor geunter dessen van hot naar her lopen

désselen krampachtig, houterig gaan

deureterten doorstappen (fig. doordrukken)

djakken krachtig (uit)gieten van vloeistof

dretsen draven; wandelen

op den dril zijn op stap zijn

drillen de straat "dweilen"

eutpekken naar buiten komen

zich flokken zich neerploffen

floreren paraderen

in vulle galloo in volle vaart

hij is het gat in hij is er vandoor

genaken aanraken

gerédsel verkeer

gereeschepe moaken om aanstalten maken om

girten opzijgaan

gletsen glijden

ik ben met mijn hoar ik ben naar de kapper

kèrnen hard op de trappers (van de fiets) duwen

klaaien kantelen

klewieren zich wurmen; zich moeizaam voortbewegen

klewiesteren klauteren

kloasteren klimmen; klauteren

klutteren (van de kou) beven (van de kou)

ne koerassier iemand die snel stapt

krevelen zachtjes bewegen

lanterfanten zich bezig houden; blijven hangen

ergens liggende en staande zijn ergens heel vaak over de vloer komen

mensies doen teken doen

mensies moaken om aanstalten maken om

moevementen bewegingen

ofnoezen een kortere weg nemen

omtersjietst om het vlugst

pekkelen stappen met korte beentjes (ook: bikkelen)

persen verre zeer ver

z'n peuste scheuren luieriken, nietsdoen

hij is de piest' in hij is er vandoor

zich poefen neerploffen

(staan) poepgoaien doelloos rondkijken

remeesteren over de grond rollen

reuzelen ruisend neervallen (van bv. korrels, zand)

ribbedebie verdwenen

rièken met gestrekte armen naar iets grijpen

rijen en rotsen van het een naar het ander hollen

roenddretsen doelloos rondlopen

schoerke staan op de schouders van een ander gaan staan

slieren glijden

skarten krabben

skevern snel rijden

smete worp

stappenalf met stevige tred

steupen zich bukken

stroppen blijven steken

swiesselen slingeren

terten gaan, stappen

hij mocht terten hij kon opstappen

tevierklauwe haastig; snel; gehaast

tierelen vallen

tjaffelen moeilijk gaan

op trém goan een uitstap maken

trémmen paraderen

trot afstand

't is ne gjièlen trot het is ver

twèssen dwarsen

op zijnen uk zitten gehurkt zitten

verbij skéveren voorbijsnellen

versjassen transfereren

in volle vitesse in volle snelheid

z'n wegen korten opstappen; weggaan

wrikkelen zich bewegen

wroeteln woelen

hij is goan zanten hij is weg

zikkelen onzeker gaan

zwalpen zwalken