D
da = laatste woord in een vraagzin bv. ei 'n vallinge da?
dageure = uurloon
daken = raken; tegen elkaar aansluiten
j’ èt den dapperen = hij heeft diarree
dat 't is dat 't wilt = hoe het ook zij
dedde = tot ziens!
deel = erfenis
nen defoo= een gebrek
't deirt mij = het spijt mij
eten lik nen dékedelver = heel veel eten
hij ziet er maar dèrlik eut = hij ziet er maar slapjes uit
djakken = krachtig uitgieten van een vloeistof
djeefel = troep
’t is ier ne veuln djeefel = het is hier vuil
djeefelen = morsen, een vuile troep maken
deizeke = streling op de wang
djièlen = erven
hij djièlt het van geen honden = de appel valt niet ver van de boom
nen demie = een glas bier
demi-saizong = lichte mantel
derailleur = versnelling van fiets
derm = slang
dessen = dorsen; ook: snel gaan
hij dest deur de gangen = hij loopt (snel) door de gangen
van hier naor geunter dessen = van hot naar her lopen
dessing = tekening (in stof of behangpapier)
in den deuk = in 't geniep
deukskeweg spelen = verstoppertje spelen
zenen deun hebben in = zijn plezier (eerder leedvermaak) hebben in
nen deural = iemand die stoutmoedig is; doordrijver
nen deurejoager = iemand die veel eet en toch niet dik wordt
deuresteken = verwijten
deureterten = doorstappen (fig. doordrukken)
zijnen deun hebben in = leedvermaak hebben in
deurgat = deuropening
deurndeur = op de duur
deust man sterk = overmoedig
den deuvel is 't wés = niemand weet het
't is deuvels mestdag = er is een enorm kabaal
deuvelszak is nooit vul = iemand die al rijk is wil nog rijker worden
nen deuvepiet = een duivenmelker
dibbe = kwezel
't is nen dieren = gezegd van een roodharige
dievlinge weg = stiekem; in't geniep
dij = larie, onzin, prietpraat
da 's andersen dij = dat is helemaal iets anders
‘t is dij en zeen broere = ‘t is larie en apekool
't is groten dij = 't is compleet onzin
genen dij verkopen = geen onzin vertellen
dijen = onzin vertellen
dijk = gracht
dikaard = brij
(de) dikzessen = aanval van epilepsie
dilte = hooizolder
nen diltekoater = scheldwoord voor een nors figuur
désselen = krampachtig, houterig gaan
djakke = zweep
djakken = krachtig (uit)gieten van vloeistof
zo slap lik ‘n djakke = zeer lenig
doatoen = uitdoen; uitschakelen (van apparaat)
doaken = raken
doavanswege = wat dat betreft
zijn doeninge = zijn manier van doen
doeje? = deed je dat?
doeke? = deed ik dat?
doeme? = zullen we dat (doen)?
te doen èn mee.... = een (geheime) verhouding hebben met...
doendig = actief; levendig
't is nen doendigaard = hij is zeer actief
(een) doeninge = huis, eigendom
moest het meen doens zijn = als het aan mij lag
doenze? = deden ze dat?
doetie? = deed hij dat?
te dom veur ooi t' eten = zeer dom
domestiek = knecht
dompelaar = sukkelaar
nen dop = een duw
moej nen dop èn? = nu is het genoeg geweest
doppen = stempelen als werkloze
dorre van 'n ei = eierdooier
doaven erpel = scheldwoord tegen iemand die niet hoorde wat gezegd werd
teut in den droaai = tot weerziens
dreie = drie
droake = vlieger
drendel = snottebel
dretsen = wandelen; draven
dreupel = glaasje jenever
ip den dril zeen = op stap zijn
drillen = de straat "dweilen"
drilkonte = vrouw die niet thuis kan blijven
d' er is gjiènen droad an gebroken = er is niets aan de hand; het kan geen kwaad
nen draai roend z'n oren = een oorveeg
ne raren draaier = een zonderling
tot in den draai = tot ziens
'n draajingske = kort bewustzijnsverlies
nen droajtop = een tol; (fig) iemand die onoplettend is
'k ben lik droenke = ik voel me duizelig
't is nen droeven = het is een stouterik
't is nen droeve stiel = het is een zwaar beroep
veur den drol = verloren moeite; zinloos
drollig = komisch
droenkelutte = vrouw die te veel drinkt
drow = gelijkspel
ie kan ze drukken = gezegd van iemand die vaak onwaarheden vertelt
drummen = dringen
dubbel gelet = voorzien van een zwaar mannelijk lid
dubbeltoe = kromgebogen
dul = boos
't is nen dulle werker = 't is een harde werker
zo dul lik 'n hinne = zeer boos
't is dulmoakerswerk = 't is vechten tegen de bierkaai
dunne doen = flauw doen
duts = sukkelaar
er genen duts op zeen = geen medelijden hebben; doen afzien
dwoazekloat = dommerik
ne pretentieuzen dwoazekloat = iemand die (ten onrechte) een hoge dunk van zichzelf heeft