B
babbelgat = iemand die veel praat; babbelkous
j' ee babbelwoater in = hij heeft een glaasje op
bachten = achter
den bachten = W.C.
badding = balk
bagatelle = kleinigheid, niemendalletje
den bakkarree = het strafschopgebied
'n kloeke bakte = een struise vrouw
nen bakwoagen = een kruiwagen
baladeuze = looplamp
de ballen kjièren = de schuld krijgen van iets
hij zal de ballen meugen kjièren = hij zal op zijn kop krijgen
balloo = baal (stro of hooi)
balgvulder = veelvraat
balgvullinge = niet zo bijzondere kost
barbeteuse = baby-gansopje
barreren = doorstrepen
barrevoets = met blote voeten, blootsvoets
barsjok = bumper
bashoest = zware hoest
baskeul = weegschaal
basse = zeildoek
bassen = blaffen
bassing = waskom
batjes = solden
't is 'n batje = het is erg goedkoop
batteklang = rommel, boeltje
batteren = slaan, vechten
battevieren =uitbundig feesten
bièstemarsjang = dierenhandelaar
z' is goe bedeeld van poten en oren = ze heeft een goed figuur
bederven = verwennen
bedjéfeld = besmeurd
bedorven = verwend
ne bedorvne keutel = een verwend kind
beiers = bessen
ge moet van nen beir geetn èn om.... = het moet toch erg met u gesteld zijn dat gij....
begoest op = belust op
bejangen = behangen
bejanger = behanger
bekennen = herkennen
bekendje mij nog? = herken je mij nog
bekeppn = verwennen
bek-neel = mond
beklijsterd = besmeurd
't bekt mij niet = het smaakt mij niet
bekwoame = rijp
ister gjièn belet? = stoor ik niet?
bemokkelen = vuil maken
bendig = zuinig
benibbeld = opgewonden; zenuwachtig
bentekik = ik ben het
berechten = het H. Oliesel toedienen
bèren = mest uitstrooien
de beuter bèren = de boter met een mes kneden tot een smeerbare massa
bèrewere = zeer slecht weer
'n berrelen aanzichte = uitgestreken gezicht
bès = zoen
'n bescheten kemissie = een onaangename opdracht
beschièglijk = klaarblijkelijk
beslag moaken = gewichtig doen
beslagmaker = opschepper; gewichtigdoener; bluffer
bespokt = beschimmeld
bessannen = er toe doen, geven
't bessant niet = het geeft niet
bestaakt = bezet; voorbestemd
besteken = huldigen met een geschenk
z’ is wel besteld = zij heeft grote borsten
't is wel bestid = het is je (zijn/haar) verdiende loon
iemand bestreien = iemand een uitbrander geven
betoaterd = beklad, besmeurd
betrappelik = besmettelijk
bette = franke, vrijpostige vrouw
'n dulle bette = een vrouw die vlag kwaad is
'n lege bette = een luie vrouw
'n stotte bette = een vrijpostige vrouw
moar half zenen/euren beuk vul horen/zien = slecht horen/zien
beukeput = navel
beulinge = ingewanden (van een dier)
beuleting = schoolrapport
nen beus = een knal
beutnbonjouren = eruit gooien
bezatse = rugzak, reistas
't is 'n flauw bezet = het staat er slecht voor
't is 'n roar bezet = het is een eigenaardige situatie
ge zoedt hem ons here geven zonder biechten = hij ziet er zeer onschuldig uit
biechtewoar = echt waar
biedong = jerry-can; drinkbus
békans = bijna
biechtewoar = echt waar
'k ben de bille of = ik ben uitgeput, ik kan niets meer doen
billekletser = jacket met panden
't is giènen billekletser = hij lacht niet vaak
binnemolle = binnenzak
nen binnenbeir = man die noch man noch vrouw is
binnenbitje = weldra
binnenkoareln = smakelijk opeten
binst = tijdens, terwijl
binst de messe = tijdens de H. Mis
biro = vulpotlood, stylo
bitter = roet
bitter joeng = zeer jong
bitter winnig = zeer weinig
‘n bitje = een weinig
teut binnen ‘n bitje = tot straks
‘t is ‘n bitje van ne simpelen = hij is niet erg snugger
bjièle = drijfstang (van een auto)
't is een bjièle = een verloving die vlak voor het huwelijk afbreekt
bjeesterije = ongedierte
blagoai = opschepper, snoever
blak en bloat = open en bloot
blamoage = schande, aanfluiting
blameren = negatief spreken over iets (iemand)
Blankenbergse rekeninge = zware, hoog oplopende rekening
blauwen = smokkelen
de skole blauwen = spijbelen
achter de blauwe deuren zitten = opgenomen zijn in de afdeling psychiatrie van het ziekenhuis
bloaze = opschepper
in 't joar blok = voor altijd uitgesteld
nen blek veur ne lek = zonneschijn voor regen
blekken = z'n tong uitsteken naar iemand (ook: blinken)
blekken = schitteren van de zon
blenden = belanden, uitkomen, terechtkomen
blètekoesse = (meisje) vrouw die vlug weent
blèten = wenen, schreien
nen bleuzaard = iemand met een blozend gezicht
't is zo nen blink = voilà, daar heb je het
stoan blinken = voor aap staan
blinne = blaar
blokzwén = iemand die hard studeert
blommekee = boeket, bloemtuil
den blommekee = apotheose van een vuurwerk
't is nen bloaten = hij is zeer schuchter
nen bloaten spelen = alle slagen moeten halen bij het kaarten
'n bloaze = een dikkenek
blutsepoeper = pas geboren vogeltje
de boane nie vermeugen = als handelsvertegenwoordiger niet met de vrijheid om kunnen gaan
boas = sluw
't is nen boazen = 't is een sluwe man
boekel = gesp
boel = ruzie
boelie = soepvlees
stappen lék nen boer over z'n stik = gaan met grote passen
('t is) boereleute = kitscherig, lelijk
boever = paardenknecht; voerman
't is gene groten bof ip = het valt wat tegen
boiserie = lambrisering
boîte = brievenbus; ook: versnellingsbak van een auto
een groate boîte = een groot bedrijf
een boîte van een eus = een zeer groot huis
nen bokkee = boeket, tuil bloemen
boksottos = botsauto's op de kermis
ne kloeken bouten = een goed in het vlees zittende knaap
iemand bij den buk doen = iemand oplichten
bollen = rollen, draaien
bolleket = grote knikker
boltroage = (antieke) bowling (met vloer in aangestampte aarde)
nen bondel pret = een bundel preistalen
bootje = postbode
bordeure =stoeprand
borstvallinge = longontsteking
hij èt de beuter ipgeeten = hij krijgt de schuld
't is bot om passen = het is moeilijk om precies te zijn
botten = laarzen
hij veegt er z’n botten aan = hij trekt het zich niet aan
nen boy = trui, pullover
brakke = bouwkeet, schuilhut, ook: straatjongen
brangelee = armband
de brangeletten = de handboeien
brat = geil; opgewonden
nen braven djoost = een zachtaardige, volgzame man
de bree wee èn = vrij spel hebben
de bree veertiene = vrij spel
brekeljong = steenbrokkenbeton
bricket = aansteker
bricoleur = doe-het-zelver
brielen = door elkaar halen
brielpot = slordig iemand
brjièmes = smeermes
'n steute brjièn = een boterham smeren
broaseukre = klontjessuiker
broklinge = verkruimelde stukken
'n brokke van..... = een beetje......; een weinig.......
'n brokke van 'n slunse = een stuk vod
kee ‘n brokke van ‘n vallinge = ik heb een (lichte) verkoudheid
brokke verschièn = helemaal uit elkaar gevallen
brol = waardeloos spul
bronsselen = prutsen
nen bronsseloare = een prutser
bucht = waardeloos spul
den buf van 't spel = de zondebok
iemand bij den buk doen = iemand bedriegen
ip den buro schrévn = bediende zijn
steek nen bustelsteel in eur gat en heel de stroate is gevaagd = heupwiegende vrouw
buzze = portemonnee
(een) hete buzze = een "warmbloedige" vrouw
buzze geven (ook: sjette geven) = hard werken, krachtig voortdoen
geef mo buzze! = vooruit met de geit!
buzzesnijer = doortastend iemand
de beuter goat dieren = gezegd tegen iemand die aan zijn gat krabt
beuzevlo = herenfiets