ambaleren inpakken
zich avonteuren zich wagen
barreren doorstrepen
cireren boenen
crocheren haken
djakken krachtig uitgieten van een vloeistof
doatoen uitdoen
nen dop een duw
drummen dringen
eisseln aarzelen
estimeren waarderen
eutmeten iets uitsteken
eutskjeen ophouden
eutsleujeren uitstellen
evenement gebeurtenis
fiksen maken, herstellen
flieten insecticide verstuiven tegen de vliegen
fokken zich neervleien
frotten wrijven
iemand ‘t gat van den timmerman tonen iemand aan de deur zetten
't gat schone hebben de kans hebben
d' hand over 't herte leggen toegeven
ielen leegmaken
insmootn inwrijven
ipsloven opstropen
ipskarrelen oprapen; toevallig ontmoeten
kemissie boodschap
kerdjas geven van katoen geven; er hard tegenaan gaan
ketelen kietelen
ketjoante geven van katoen geven
keunen gebokken kunnen volhouden
kittelen kriebelen
klabetteren lawaai maken
klakken in de handen klappen; applaudisseren
kliènen in stukken hakken
kleppen de klok luiden
` knikken met het hoofd groeten
mee ‘n genoadig knikske uit de hoogte groeten
koorde geven meer vrijheid gunnen aan een puber
in de koorde houden in toom houden
kort steken in de gevangenis steken
koteren poken
kroaize geven aanmoedigen
laaien opbieden (bij een openbare verkoop); ook: iemand op stang jagen
lament geven van katoen geven
lammeren betalen (tegen z'n zin)
letten wegblijven
nie lange letten niet lang blijven
leven moaken lawaai maken
lezen bidden
lezen da z'n lippen doaveren hard bidden
mansselen = regelen; bij elkaar brengen; arrangeren
meetwiffelen meelokken
melkezelen luid roepen
mingelen = mengen
morelen luid roepen
in de mot hebben (houden) in de gaten hebben (houden)
neumeroteren nummeren
iemand ipgoan iemand voor de rechtbank dagen
ipkramen opbreken
ip eigen avooi niet samen; alleen; zelfstandig
in 'n oaj en nen droaj in een handomdraai
oversteken op bezoek komen
te pèrde zén in de weer zijn
peinzen denken
pinten versieren, opsmukken
plancher rijden volgas rijden
poefen een ploffend geluid maken
proamen aanporren
rammasseren bijeenrapen
recommanderen aanbevelen; afbestellen
refuseren weigeren
't is reskierlik dat houdt risico's in
reuze moeite
rigleren regelen, organiseren
rokelen rondscharrelen; snuisteren
rolle 't euj eut = maak dat ge wegkomt
rottekotten lelijk huishouden
skamotteren goochelen
skeutig kijken raar kijken
skeufeln fluiten
sjieken pruimen, op kawgom kauwen
skandaliseren aanstoot geven
ie keust z'n skippe of hij stopt met werken; hij is er vandoor
skoeperen lichtjes verbranden
slag om slinger op naarstige, gehaaste wijze
smoren roken
sneukelen snoepen
snokken rukken
soedéren lassen
speiten spuiten
spièken spuwen
er niet veel spel rond moaken korte metten maken
z' èn em te stekken ze hebben hem bij de lurven
steriliseren groenten inmaken, "wecken"
stoppen naaien
gjièn stroat van d' èrde roapen niets uitrichten
teure mo deure ga maar door
toapekommen samenkomen
toapetrekken samentrekken
timbreren een postzegel plakken
tinzen plagen
treuzelen aarzelen
trutselen zich bezighouden, blijven hangen
urten luisteren
verbeuzelen verprutsen, verliezen
verbloeien lichtjes verschroeien van textiel
verbrodden bederven
verdimmeleren kapot maken
verdolen verdwalen
verletten verzuimen
verlezen sorteren; ordenen
vermoaken herstellen
vermassekreren toetakelen
vermoasen verknoeien
verskoeperen lichtjes verbranden
verslokeren verwelken
vertékelen verhuizen, naar een andere plaats gaan
vezenteren onderzoeken
veuzen smeulen
vloan het vel afstropen
wegfoefelen schichtig wegsteken
in de wikkel èn in gebruik hebben
zabberen zuigen
't zit noar het is dringend
zwiereln slingeren