Studenten zijn in staat om interculturele (en interreligieuze) communicatie te stimuleren door in hun stageklas verschillende communicatievormen voor LG-onderwijs toe te passen, zoals dialogiseren, filosoferen en theologiseren. Zij verzorgen lessen waarin leerlingen enerzijds in hun eigenheid gestimuleerd worden en anderzijds fundamentele gelijkwaardigheid tussen uiteenlopende visies ervaren.
Ik heb 2 verschillende lessen gegeven die betrekking hebben op deze leeruitkomst. Want waar gaat het nou precies over? Dialogiseren, filosoferen en theologiseren. Wat is het verschil tussen deze begrippen?
“Als je diversiteit in je klas en in de omgeving van de kinderen bespreekbaar wilt maken, is een veilige eerste stap dat kinderen leren zichzelf op dit gebied te verwoorden. Als kinderen leren praten over hun gevoel en belevingswereld, kunnen ze leren open te staan voor diversiteit. Daarbij is de inzet dan niet een discussie maar een dialoog waarin leerlingen elkaar proberen te overtuigen van hun meningen.” (Kopmels, 2016, pp. 142–143)
In zo’n dialoog tussen kinderen is het de bedoeling dat niet alleen de meningen en overtuigingen naar buiten worden gebracht, maar ook beleving, ervaring en geloof. Je hoeft je niet te verantwoorden of te verdedigen. Je kunt een ander wel vragen om iets uit te leggen of een voorbeeld te geven. Bij een dialoog is het doel niet gericht op een gezamenlijke uitkomst, maar op een beter begrip van de verschillen. Je probeert dus uit een discussie te blijven bij een dialoog.
“Kort gezegd is theologiseren filosoferen over religieuze aannames, veronderstellingen, thema's, houdingen... Theologiseren brengt het gesprek in context met de levensbeschouwelijke binnenkant van de gesprekspartners en de tradities waaruit ze inspiratie putten. Er wordt in de klas samen gezocht naar antwoorden op vragen. Kinderen zijn niet passief maar zijn actieve, construerende deelnemers in een theologisch gesprek en dat is dan ook wat theologiseren met kinderen inhoudt.” (“Werkvorm van de maand: theologiseren met jongeren”, z.d.)
Bij de begrippen filosoferen en theologiseren heb ik een les gegeven over geluk (zie pagina 16). Ik heb de kinderen vragen gesteld en ze laten nadenken over dit onderwerp. Waarin vind je nou eigenlijk geluk. Ik heb hierbij een prentenboek en een Bijbelverhaal gebruikt. In de klas zoeken we samen naar antwoorden op de vragen over geluk. De leerlingen worden zich bewust van wat geluk voor hen kan betekenen en leren kennismaken met filosoferen en theologiseren.
Bij het begrip dialogiseren heb ik een les gegeven over emoties (zie pagina 17). Bij deze les leren de kinderen het (Her)kennen van emoties en gevoelens bij jezelf en bij anderen. Ook leren ze samen met een klasgenootje hun mening te delen. Niet te discussiëren maar dialogiseren.
Beide lessen sluiten aan bij tule kerndoel 38: De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met seksualiteit en met diversiteit binnen de samenleving, waaronder seksuele diversiteit.
Les filosoferen en theologiseren over geluk (groep 1/2)
Les over emoties, dialogiseren (groep 1/2)
Studenten onderzoeken de door hun stageschool gebruikte methode voor LG-onderwijs (en de toepassing daarvan), diverse kinderbijbels en andere kinderboeken met verhalen uit diverse levensbeschouwelijke stromingen (sprookjes, mythen, legenden, religieuze verhalen) en vergelijken dit met het toepassen van een andere methode voor LG-onderwijs (zoals KLEUR, Hemel & Aarde, Trefwoord of Kind Op Maandag). Zij kunnen beargumenteren wat zij sterkere/zwakkere punten van de methodes vinden en welke methode beter aansluit bij de identiteit van hun stageschool.
De methode die mijn stageschool gebruikt voor levensbeschouwing/godsdienst is Trefwoord. 4 kinderen krijgen 1 keer in de week, op maandag, godsdienstonderwijs (GVO) van een aparte docent. De rest van de kinderen krijgen op woensdag humanistisch vormingsonderwijs (HVO). Als de kinderen van HVO weg zijn op woensdag, geeft juf Renske (stagementor) een les uit de methode trefwoord aan de GVO-kinderen.
“Kinderen mogen bij Godsdienstig Vormingsonderwijs nadenken over hun eigen levensbeschouwing. De gekozen godsdienst (te weten protestants-christelijk, katholiek, islamitisch of hindoeïstisch) is echter wel het vertrekpunt en de belangrijkste bron bij het vormgeven van de lessen. De docenten die GVO geven zijn zelf altijd belijdend christen, moslim of hindoe.” (Kopmels, 2016, pp. 45)
“Centraal in Trefwoord staat de leefwereld van kinderen. Kinderen worden uitgedaagd om aan de hand van eigentijdse verhalen en Bijbelverhalen na te denken over levensbeschouwelijke thema’s.” (“Trefwoord - Methode levensbeschouwing voor het basisonderwijs”, z.d.)
Ik ga de methode 'Trefwoord' vergelijken met de methode 'Kind op maandag'. Kind op maandag gebruikte mijn vorige stageschool; CBS de Zaaier, wat dus een christelijke basisschool is. Mijn huidige stageschool; SWS Meeroevers in Meerstad is een samenwerkingsschool. “In een samenwerkingsschool wordt zowel openbaar onderwijs als bijzonder onderwijs gegeven.” (Wikipedia-bijdragers, 2016)
“Trefwoord biedt dagelijks materiaal waarmee levensbeschouwelijke thema’s verkend worden. Wekelijks zorgen drie domeinen voor verbreding en verdieping van het thema. Het materiaal is op maat gemaakt voor de onder-, midden- en bovenbouw.” (“Trefwoord - Methode levensbeschouwing voor het basisonderwijs”, z.d.) De drie domeinen die elke dag verschillend zijn, zorgen ervoor dat scholen zelf inhoudelijke keuzes kunnen maken die passen bij de identiteit van de school. "Trefwoord wordt gebruikt door een grote groep scholen die onderling sterk verschillen. De ene school wil bijvoorbeeld veel Bijbelverhalen vertellen, de andere school focust meer op het thema ‘kind’ of ‘samenleving’. (“Trefwoord - Methode levensbeschouwing voor het basisonderwijs”, z.d.)
“Kind op Maandag staat voor open, uitnodigend godsdienstonderwijs, waarin Bijbelverhalen centraal staan. We hoeven kinderen niet te vertellen wat ze moeten geloven. Wel kunnen we kinderen kennis laten maken met de rijkdom van de Bijbel en hen uitdagen om te ontdekken wat deze verhalen hen zelf te zeggen hebben. Het materiaal van Kind op Maandag is geschikt voor alle bouwen van de basisschool, met een onderverdeling van groep 1-2, groep 3-4, groep 5-6 en groep 7-8. In elke bouw zijn per lesweek in principe dezelfde verhalen aan de orde. Een schoolbrede aanpak dus. Dat doen we heel bewust, vanuit de visie dat je als complete school ergens voor staat en iets met elkaar deelt.” (“Over Kind op Maandag •”, z.d.)
Kind op maandag verschijnt 7 keer per schooljaar en Trefwoord 4 keer. Dit is al best een groot verschil tussen deze twee methodes. Door de magazines vaker te laten verschijnen is er meer aanbod voor de scholen, dit is het geval bij kind op maandag en is eens dus een sterk punt van deze methode.
“De makers van Kind op Maandag zijn afkomstig uit de breedte van de protestantse traditie. Het team bestaat uit theologen, leerkrachten, ouders en bovenal: uit verhalenvertellers. De methode wordt gemaakt door een grote groep mensen, van wie velen zelfwerkzaam zijn in het onderwijs. De hoofdredacteur, Erik Idema, heeft theologie gestudeerd en is werkzaam geweest in het onderwijs. Alle medewerkers van Kind op Maandag hebben een passie voor Bijbelverhalen, geloofsvragen en rituelen. En ze hebben gevoel voor hoe je daar met kinderen van nu over in gesprek raakt.” (“Verantwoording •”, z.d.)
Uit wat ik heb onderzocht over de twee methodes kan ik concluderen dat er bij de methode Trefwoord een grotere groep scholen wordt aangesproken. Scholen met verschillende voorkeuren op het gebied van godsdienst/levensbeschouwing. Dus vaker verhalen gebruiken met een levensbeschouwelijk thema. Dit is een sterk punt bij de methode Trefwoord. Kind op maandag is een methode die voornamelijk voor scholen is die het godsdienstonderwijs meer vanuit de Bijbel geven, die groep scholen is kleiner. Dit is dus een zwakker punt van Kind op maandag.
De methode Trefwoord vind ik daarom beter bij de identiteit van mijn stageschool passen. Aangezien SWS Meeroevers een samenwerkingsschool is en er dus zowel openbaar als bijzonder onderwijs kan worden gegeven. Ouders kiezen er zelf of hun kind GVO, godsdienstig vormingsonderwijs of HVO, humanistisch vormingsonderwijs krijgt. Er zijn veel meer kinderen op de school die naar HVO gaan dan naar GVO. Trefwoord sluit beter op het humanistische onderwijs aan dan dat kind op maandag doet. Voor de kinderen die wel GVO volgen is Trefwoord ook goed te gebruiken omdat er dus ook Bijbelverhalen in staan. Trefwoord heeft voor beide groepen wel iets en dat is erg belangrijk voor een samenwerkingsschool.
Studenten zijn in staat om in een bronverhaal de eerste en tweede taal te onderscheiden (respectievelijk: wetenschap / symbolisch) en kunnen een dergelijk verhaal vanuit verschillende personages (vertelperspectief en vertelmanier) vertellen en dit relateren aan de morele en levensbeschouwelijke ontwikkeling van kinderen en met leerlingen uit hun stageklas verschillende interpretaties en perspectieven te onderzoeken.
Elk verhaal/boek wordt geschreven vanuit een bepaald vertelperspectief. Wie vertelt het verhaal? De drie meest gebruikte vertelperspectieven zijn; ik-perspectief, hij/zij-perspectief de personele verteller en hij/-zij perspectief de alwetende verteller. Er is ook nog een vierde vertelperspectief, het meervoudige perspectief, deze wordt niet vaak meer gebruikt. (Duin, 2018)
Bij deze leeruitkomst heb ik 2 lessen kunnen geven die hierbij aansloten. Voor deze lessen heb ik het boek ‘Kerstmis’ van Dick Bruna gebruikt. In dit (prenten)boek wordt de hij-/zij-vertelperspectief gebruikt, de alwetende verteller.
Iets in de eerste taal vertellen betekent dat je iets zegt en je bedoelt het letterlijk, je brengt de boodschap in letterlijke woorden over. Het is dus feitelijk. Iets in de tweede taal vertellen betekent dat er een onderliggende betekenis of boodschap achter zit het is dus symbolisch of figuurlijk. (“Symbolische taal - eerste en tweede taal (Theologische achtergronden)”, z.d.)
In het boek van Dick Bruna wordt het verhaal op een makkelijke, voor jonge kinderen begrijpelijke manier uitgelegd. Daarom wordt dit (bron)verhaal vrij letterlijk verteld dus in de eerste taal. Tuurlijk zijn Bijbelverhalen ook vaak in de tweede taal te begrijpen en kan iedereen de verhalen op een andere manier opvatten. Sommige mensen nemen de verhalen figuurlijk en anderen nemen ze letterlijk.
In de laatste 3 week voor de kerstvakantie heb ik het kerstverhaal geïntroduceerd. Er waren maar een paar kinderen die het verhaal van de geboorte van Jezus al kenden. Tijdens het vrij werken mogen de kinderen kiezen waar ze willen spelen/werken. Als ze in de huishoek of poppenhoek (waar normaal een poppenhuis stond) wilden spelen, speelden ze het kerstverhaal uit. In de huishoek kon iemand Maria, iemand de Engel en iemand Jozef spelen. In de huishoek stond ook een kribbe met stro en een pop (baby Jezus). In de poppenhoek konden 2 kinderen met de kerststal spelen, die daar nu stond. Hierbij hoorde ook een onderdeel waarbij de kinderen het verhaal op de goede volgorde moesten zetten.
Hoe de kinderen het kerstverhaal gingen spelen, of het nou in de poppenhoek of huishoek was, mochten ze helemaal zelf weten. Zo konden ze hun eigen interpretatie of perspectief bij het verhaal laten zien en spelen.
De les waarbij ik met de kinderen het kerstverhaal ging uitspelen tijdens het voorlezen heb ik 3 keer gedaan. Elke keer speelden de kinderen het verhaal weer een beetje anders. Het was erg leuk om te zien hoe elk kind het verhaal anders interpreteert.
Les met een Kerststal het Kerstverhaal uitspelen groep 1/2.
Les Kerstverhaal uitspelen groep 1/2