De aankomend leraar
2.3.1
brengt een duidelijke relatie aan tussen de leerdoelen, het niveau en de kenmerken van zijn leerlingen, de vakinhoud en de inzet van de verschillende methodieken en middelen.
Bewijs 1: Zie best practice 2
2.3.2
volgt bij de uitvoering van zijn onderwijs de ontwikkeling van zijn leerlingen.
en
2.3.3
toetst en analyseert regelmatig en adequaat of de leerdoelen gerealiseerd worden en hoe dat gebeurt.
en
2.3.4
stelt op basis van zijn analyse zo nodig zijn onderwijs didactisch bij; zijn onderwijs gaat met de tijd mee.
Bewijs 1: Zie best practice 2
Bewijs 2: Snappet
Ik heb deze 3 bekwaamheidseisen bij elkaar gepakt omdat ik vind dat deze goed bij elkaar passen en op elkaar aansluiten.
Op beide stagescholen in de hoofdfase heb ik gewerkt met iPads of Chromebooks. Hierop hebben de leerlingen onder andere het programma Snappet. Dit is een adaptieve lesmethode voor de kernvakken als taal, rekenen en spelling. Via Snappet heb je een betere weergave van de ontwikkeling van de kinderen omdat je het via dit programma veel makkelijker kunt bijhouden. "Altijd inzicht in de behoefte, voortgang en groei. Van een individuele leerling, je hele (combi)groep en de hele school" (Snappet, 2022).
Ook tijdens het lesgeven vind ik Snappet heel handig om in te zien hoe de kinderen het doen, of ze het doel behalen, of dat ik ze nog extra kan ondersteunen. Ook past Snappet goed binnen het vernieuwend onderwijs, het is een programma wat erg mee gaat met de tijd van de iPads en computers.
2.3.5
heeft kennis van verschillende leer- en onderwijstheorieën die voor zijn onderwijspraktijk relevant zijn en kan die herkennen in het leren van zijn leerlingen.
Bewijs 1: Zie best practice 1
Bewijs 2: Theorie
5 leertheorieën belangrijk in het onderwijs:
Behaviorisme: Door veel te oefenen leren leerlingen zonder nadenken iets te doen. Hierbij zijn de externe prikkels van groot belang. Een voorbeeld van deze theorie is het belonen/'straffen' op basis van zichtbaar gedrag. Watson en Skinner waren aanhangers van deze stroming.
Cognitivisme: Het hoofd van leerlingen wordt gezien als een 'black box' die gevuld kan worden met kennis. Hierbij gaat het om het begrijpen van wat er in de black box gebeurt. Menselijke interactie werd ook belangrijker voor het leren. Het voortbouwen op voorkennis is hier een voorbeeld bij. Aanhangers van deze stroming zijn Jean Piaget en Benjamin Bloom.
Constructivisme: Deze stroming is vandaag de dag de basis van het vernieuwend onderwijs. De stroming zegt dat leerlingen actief moeten worden betrokken om te leren. De leerling zelf zorgt voor leerresultaat. Het is een sociaal proces waarbij reflectie belangrijk is. Lev Vygotsky was een bekende aanhanger van deze stroming.
Constructionisme: Leren door te maken en leren om te maken. Doordat leerlingen dingen maken wordt kennis opgedaan. Het gebruik van computers is hierbij handig inzetbaar om op verschillende manieren te maken en leren. Er wordt doorgegaan op de ideeën van Piaget.
Connectivisme: Leren gaat niet over kennis maar over netwerken. Kennis is veranderlijk en het gaat meer om dat leerlingen leren hoe ze kennis kunnen verkrijgen en kunnen gebruiken. Het is belangrijk dat ze leren afstand nemen van 'oude' kennis. Het connectivisme is vooral terug te zien in de manier waarop leerlingen buiten school leren.
(Bron: (Lucassen, 2021) )
Veel over de leer- en onderwijstheorieën is te vinden in pedagogiek boek: Hooijmaaijers, T., & Stokhof, T. (2019). Ontwikkelingspsychologie (4de editie). Assen, Nederland: Koninklijke Van Gorcum.
Bij het leren voor de taal tentamens kwamen ook een aantal theorieën voor taalverwerving aanbod. Omdat ik de kennis van de pedagogiek/ontwikkelingspsychologie al kende waren deze theorieën makkelijker te onthouden.
Vakdidactisch bekwaam, kennis
2.3.6
kent verschillende methodes en criteria waarmee hij de bruikbaarheid ervan voor zijn leerlingen kan vaststellen. Hij kent verschillende manieren om binnen een methode te differentiëren en recht te doen aan verschillen tussen leerlingen. Hij kan de methode aanvullen en verrijken.
Bewijs 1: Methodes stagescholen
In mijn verschillende stagescholen ben ik ook verschillende methodes tegengekomen. Als ik bijvoorbeeld kijk naar het taal en rekenonderwijs heb ik met sommige methodes betere ervaringen dan met andere. In jaar 2 liep ik stage op SWS Meerovers in meerstad in groep 5, hier gebruikten ze in de bovenbouw Chromebooks met daarop Snappet voor reken en taal onderwijs. Ik vind Snappet goed werken en het is een handige methode om de ontwikkeling en voortgang van de leerlingen goed bij te houden. Maar ook vind ik dat er een aantal nadelen zitten aan dit programma. Zo worden er vaak meerkeuze vragen gesteld en oefenen de kinderen niet meer met het schrijven op papier. Veel sommen worden uit het hoofd gedaan of gegokt. Ook kunnen de kinderen soms lastige vragen overslaan. Het differentiëren via Snappet is wel goed geregeld. De kinderen krijgen een passend aanbod aangeboden via Snappet. Dus wanneer de kinderen bijvoorbeeld in het werkpakket werken krijgen ze opgaven aangeboden die passen bij het doel waar zij op dat moment staan. Dit verschilt dus per leerling. Als er tijdens een les veel fouten worden gemaakt kun je dus makkelijkere opgaven krijgen, er wordt dus goed gelet op de verschillen tussen leerlingen.
Op mijn huidige stageschool de Hoeksteen in Hoogezand krijgen de kinderen vanaf groep 4 ook rekenonderwijs via Snappet. Dit werkt voor hen hetzelfde. Taal krijgen zij nog wel uit een boek. Er wordt gebruik gemaakt van taal actief. Hier is wel een digibordsoftware bij te gebruiken maar deze is niet veel uitgebreider dan een aantal dia's. Zelf gebruik ik wel vaak werkvormen om aan te sluiten bij de methode. Bijvoorbeeld het gebruik van uitgeprinte kaartjes waarmee de kinderen een mix & ruil spel spelen.
In groep 3 wordt er gebruik gemaakt van de rekenmethode Semson. Dit is de eerste keer dat ik met deze methode in aanraking ben gekomen en vind het erg fijn werken. Bij Semson zit ook een uitgebreide digibordsoftware die erg fijn is om te gebruiken tijdens de instructie. Ook heeft deze methode veel mogelijkheden tot lesgeven, zo biedt de methode video's en veel bewegend en spelend leren opties om tijdens de les of daarnaast te gebruiken. Veel kinderen vinden de methode leuk door het aapje 'Semson' die ze meeneemt door de verschillende rekenthema's.
Screenshot handleiding Semson.
Screenshot Snappet les.
Bewijs 2: Methode onderzoek levensbeschouwing
Specifiek voor het vak levensbeschouwing heb ik in jaar 2 onderzoek gedaan naar verschillende methodes voor dit vak.
Zie hiervoor: Methode onderzoek
2.3.7
weet hoe een leerplan in elkaar zit en kent de criteria waaraan een goed leerplan moet voldoen.
Bewijs 1: groeps- en didactisch plan taal en rekenen
Voor de vakken taal en rekenen heb ik in het eerste semester van jaar 3 geoefend met het maken van groepsplannen. Deze groepsplannen heb ik gemaakt bij groep 1/2 bij CBS de Hoeksteen.
Zie voor taal: HGW en groepsplan.
en voor rekenen: Semester 1 jaar 3 en Semester 2 jaar 3.
Groepsoverzicht rekenen
Didactisch plan rekenen
Groepsoverzicht taal
2.3.8
heeft kennis van digitale leermaterialen en -middelen. Hij kent de technische en pedagogisch-didactische mogelijkheden en beperkingen daarvan.
Bewijs 1: Zie best practice 2
Bewijs 2: Digitale geletterdheid
Ik heb bewezen digitaal geletterd te zijn. Zie hiervoor Digitale geletterdheid.
Bewijs 3: Moreel kompas
Kennis van digitale leermaterialen en -middelen is erg belangrijk voor een leerkracht in de tijd waarin we leven. We kunnen eigenlijk niet meer zonder onze telefoon, iPad of laptop. Aan het gebruik van deze apparaten zitten belangrijke mogelijkheden en beperkingen. Hierover heb ik een essay geschreven, mijn eigen moreel kompas. Lees deze onder: Moreel kompas.
2.3.11
heeft zich theoretisch en praktisch verdiept in de vakdidactiek ten behoeve van het type onderwijs en het deel van het curriculum waarin hij werkzaam is.
Bewijs 1: WASO
Het huidige semester waarin ik zit is Kunst in Cultuur. Binnen dit semester heb ik onder andere een WASO gemaakt samen met klasgenoten. Write A Science Opera. Zie voor meer informatie hierover: WASO.
Hierbij hebben we ook een onderzoeksverslag geschreven. In dit onderzoeksverslag gaan we in op de verschillende vakdidactiek onderdelen van de vakken dit in dit leergebied centraal stonden; muziek, drama en dans.
Drama en dans
Drama betekent handeling en daardoor staat veelal het doen voorop (Janssens, 1999). De kenmerken van drama zijn verbeelding, vormgeving en inzicht (Nooij, 2017). De materie zijn de spelers zelf. In de WASO zijn er twee hoofdrolspelers, namelijk Bibi en Bram. Bibi en Bram gaan bij opa spelen en vinden een tijdmachine. Tijdens de voorstelling wordt er gebruikt gemaakt van grote materialen. Per scené zijn er andere materialen belangrijk. De belangrijkste materialen zijn de tijdmachine en de materialen per seizoen. Elk seizoen verwisselen wij een kleed op de achtergrond. Op dit kleed is het seizoen zichtbaar. Per seizoen wordt er gebruik gemaakt van een doos met een grote schildering erop. Aan de hand van deze schildering wordt het seizoen aangekleed. De vorm van het spel is een acteerspel. Nooij (2017) schrijft dat er aandachtspunten zijn voor een acteerspel:
- Non-verbaliteit
- Handelingsgerichtheid
- Sfeer
Martens (2017) schrijft dat de spelers zich comfortabel moeten voelen in hun rol. Het is daarom goed om te kijken naar ieders kwaliteiten en interesses. Acteren is iets wat je moet leren en gun jezelf daarom ook de tijd om comfortabel te worden met je rol (Bakas, 2012). Het toneelstuk is betekenisvol voor de speler, omdat de spelers leren hoe zij door middel van een toneelstuk informatie kunnen overbrengen op leerlingen. Jeugdtheatermakers moeten aansluiten bij de ontwikkeling van het kinderpubliek (Graumans, 2016). Voor het publiek (de leerlingen) is het betekenisvol. Het publiek leert welke seizoenen er zijn en leren wat voor kenmerken er bij de seizoenen horen. Waerden (2016) schrijft dat het belangrijk is om sociale veiligheid te creëren in je klas. Hierdoor voelen het publiek en de spelers zich op hun gemak.
Bergman (1991) schrijft dat dans op verschillende manieren kan worden aangeboden:
- Sociale context
Dansen maakt je blij. Dansen hoort bij je cultuur. Dansen bij een religie. Gevoel van samenzijn.
- Artistieke context
Dans als kunstvorm. Professionele dansers. Geschreven door een choreograaf.
- Educatieve context
Creatief proces ontdekken en onderzoeken. Directe raakvlakken met de kunstvakken. Samenhang andere leergebieden door inhoud/betekenis onderwerp.
Dans komt gedurende de hele voorstelling terug. We gebruiken dans om de leerlingen actief te betrekken bij de voorstelling. Het maakt blij en geeft een gevoel van samenzijn tijdens de voorstelling. Ook gebruik wij dans in samenhang met andere leergebieden om de inhoud van ons onderwerp over te brengen op de leerlingen. Per seizoen worden er verschillende liederen aangeboden en gedurende de voorstelling komt een zelfgeschreven nummer continu terug. Dans wordt tijdens de voorstelling gebruikt in de sociale en educatieve context.
Hoe houden wij hier rekening mee in onze voorstelling? De aandachtspunten zijn verwerkt in het script. De non-verbaliteit wordt volop geoefend tijdens het repeteren voor de WASO. Het is belangrijk dat de spelers zich comfortabel voelen in hun rol. Wij zorgen dat een ieder zich comfortabel voelt in zijn rol, door de bespreken waar ieders kracht ligt en regelmatig te oefenen. Oefening baart kunst. Het is belangrijk dat de sfeer goed is in de zaal. Hier zorgen wij voor door van te voren de kinderen naar de wc te laten gaan en afspraken te maken rondom de voorstelling. Hoe willen wij dat iedereen zich gedraagt?
Muziek
De ontwikkeling die een basisschoolkind doormaakt op het gebied van muziek is erg groot. De ontwikkeling van de kleuters en de kinderen in groep 8 is op allerlei gebieden als het gaat op muziek: lichamelijk, motorisch, cognitief, emotioneel, sociaal enzovoort. Kinderen die in het basisonderwijs goed muziekonderwijs krijgen zijn : gevoeliger voor muzikale impulsen, bewegen goed op muziek, zingen thuis om actief deel te nemen aan de muzikale cultuur ( Bastian, 2000; Elliot, 1995; Garder, 2004).
In het artikel Muziek en brein, de effecten van muziek op kernfuncties van je hersenen (2013) schrijft Arthur C. Jaschke: ‘Onze hersenen hebben uitdaging nodig. Een verarmde omgeving, met weinig prikkels, leidt tot een cognitieve achteruitgang. Als wij alleen maar taal en rekenen geven op school, dan is dit mogelijk niet genoeg om de hersenen te prikkelen en zich te laten ontwikkelen.’ Muziek is daarom een goede manier om de hersenen meer uitdaging te geven en de hersenen te prikkelen voor een betere ontwikkeling van de hersenen.
Vroegere opvattingen binnen het muziekonderwijs kwam van Gehrels (1942), de opvatting was dat muziekonderwijs moest bestaan uit zingen. Maar ook het luisteren naar muziek heeft positieve effecten op het deelnemen aan de muzikale cultuur. Door expliciet aandacht te besteden aan luisteren naar muziek ben je actief bezig met de ontwikkeling van muzikale , culturele en taalkundige ontwikkeling van kinderen (Mieras, 2009).
In de voorstelling wordt er gewerkt met de index ‘muziek en wereldoriëntatie’ (Evelein, 2007). De muziek die binnen de voorstelling gebruikt wordt is te koppelen aan kerndoel 51 (TULE SLO). De muziek is te koppelen aan het onderwerp seizoenen waar de voorstelling over gaat. Alle muziek die gebruikt wordt in de voorstelling valt onder de onderwerpen die besproken worden binnen de voorstelling: lente, herfst, zomer en winter.
De muziek behorende bij de voorstelling heeft te maken met de leefwereld van de kinderen en heeft onderwerpen die passen bij dit uitgangspunt (Evelein, 2007).
Binnen de leerlijn muziek competenties voor groep 1 en 2 valt binnen ‘oriënteren’ dat leerlingen actief kunnen luisteren naar korte stukken (live) muziek(-theater) uit een breed repertoire, aansluitend bij de belevingswereld van de kinderen.
Binnen de muziekmomenten van de voorstelling worden de kinderen uitgedaagd om mee te dansen met de muziek. Dit kan vrij zijn maar kinderen kunnen ook de dansers volgen in de danspasjes. Bewegen tussen de leermomenten werkt bevorderlijk op de cognitieve ontwikkeling van kinderen. Wanneer kinderen bewegen, gaat de hartslag omhoog en wordt de doorbloeding verbeterd. Hierdoor komt er maar bloed naar de hersenen, en daarbij ook voedingsstoffen en zuurstof. Daarnaast leidt beweging ook tot de aanmaak van neutrale verbindingen en neurotransmitters in de hersenen. Hierdoor wordt informatie beter opgenomen in de hersenen en langer vastgehouden (Gijselaers, 2018).
Binnen de muziek is er ook gebruik gemaakt van het KVB-model (Haverkort, 2015).
Binnen het kopje ‘klank’ maken wij gebruik van ‘luisteren’.
Kinderen luisteren naar de muziek en de informatie die in de tekst voorkomt. Na meerdere keren een lied te hebben gehoord is het mogelijk dat mee gaan zingen (vorm). Het zelfgeschreven lied is een terugkomend lied binnen de voorstelling. Kinderen mogen binnen de liederen meebewegen op de muziek en dansers volgen of vrij mee bewegen. Binnen de dans maken wij gebruik van betekenis, dit door uit te beelden wat er gebeurt binnen een lied of ter bervordelijking van de cognitieve ontwikkeling. (Gijselaers, 2018)
Beeldend
Voor onze WASO hebben wij een aantal decorstukken gemaakt om de voorstelling realistischer te maken. Hier hebben we gebruik gemaakt van onze beeldende vorming vaardigheden.
Bij beeldend onderwijs zijn kinderen bezig met beelden hun betekenis. Dat doen ze door zelf beeldend werk te maken, maar ook door er samen naar te kijken en erover te praten. Hiervoor worden de termen productie, receptie en reflectie gebruik (Braakhuis, von Piekartz & Vogel, 2012).
Kinderen leren dat beelden een eigen taal spreken. Door de ‘bril van beeldend onderwijs’ ervaren ze wat beelden kunnen uitdrukken. Maar bovenal leren ze over zichzelf; hoe ze hun waarnemingen, hun ervaringen, hun gevoelens, hun gedachten, hun fantasieën en hun ideeën in hun beelden kunnen vormgeven (Onna & Jacobse, 2013).
Bij beeldend onderwijs wordt het cirkelmodel gebruikt. Deze wordt gezien als de blauwdruk voor elke beeldende activiteit met en voor kinderen, dus ook voor het decor van onze WASO.
De 3 productcomponenten betekenis, vorm en materie komen terug in onze decorstukken.
Betekenis, de inhoud en het onderwerp van onze WASO is seizoenen. De waarnemingen, belevingen en associaties van ons als groep en van de kinderen komen hier samen. De verschillende decorstukken hebben allemaal hun eigen betekenis.
Vorm, in onze decorstukken komen verschillende kleuren, vormen, licht, ruimte en compositie terug. Zo hebben we bijvoorbeeld een zon gemaakt waarmee we licht uitbeelden. Hiervoor gebruiken we natuurlijk de kleuren van de zon.
Materie, tijdens het maken van de decorstukken hebben we natuurlijk ook gebruikt gemaakt van materie. We hebben gebruik gemaakt van herbruikbaar materiaal, onze decorstukken zijn gemaakt van oude dozen en karton. (Van Onna, Jacobse, & Van Onna, 2017)
Ook zijn er procescomponenten die betrekking hebben op de manier waarop het resultaat van de beeldende opdracht tot stand komt, dus ons gemaakte decor. De 3 procescomponenten zijn: beschouwing, onderzoek, werkwijze en reflectie.
Beschouwing, bij de beschouwing worden de kinderen bewust van wat er te zien is en hoe dat eruitziet.
Onderzoek, we hebben de vorm en het materiaal verkent.
Werkwijze, hieronder valt het gebruik van gereedschap en materiaal.
Reflectie, bij de reflectie stellen we na doen van de voorstelling de kinderen een aantal vragen over onze WASO. Ook reflecteren we op elkaar als groepsgenoten tijdens het proces en na het proces. (Van Onna, Jacobse, & Van Onna, 2017)
In het boek van cultuur2, basis voor cultuuronderwijs, staat beschreven hoe je het geheugen op verschillende manieren kunt inzetten. Het geheugen kan op vier manieren ingezet worden om veranderende werkelijkheid vorm en betekenis te geven. Met geheugen kun je: Waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren.
Je herkent iets wat je ziet. (Waarnemen)
Je stelt je voor wat je met het gene wat je ziet kunt doen. (Verbeelden)
Je kunt spreken, schrijven en denken over datgene. (Conceptualiseren)
Je ontdekt door te analyseren. (Analyseren)
In onze WASO komen al deze onderdelen aan bod. Zo zien de kinderen het decor, ze nemen iets waar en kunnen hier een bepaald gevoel bij op doen. Ze kunnen zich verbeelden in de verschillende seizoenen. Na de voorstelling bespreken we met de kinderen wat ze hebben gezien, we conceptualiseren het samen. Door de verschillende onderwerpen samen te analyseren geven we de veranderende werkelijkheid vorm en betekenis (Van Heusden & Rass, 2016).