Waarom is eigenlijk een nieuwe opvoeding nodig?

Waarom is eigenlijk een nieuwe opvoeding nodig?

Wolfgang Metzger, 1973

Waarom is eigenlijk een nieuwe opvoeding nodig?

Hierop geeft Alfred Adler (1870-1937) een minder- én meer benadrukt antwoord.

Het eerst vindt zijn reden in de door Adler al vroeg gehuldigde opvatting over de zinloosheid van de traditionele opvoeding. Hij vond daarin de oorzaak voor het ontstaan van talloze neurosen en andere psychische en sociale stoornissen. “We kunnen de meeste ervan voorkomen” - dat is zijn vaste overtuiging -“als we anders opvoeden.”

De tweede reden wordt nadrukkelijk als volgt verwoord:

"Wij gaan een tijd tegemoet, waarin ieder zelfstandig en vrij is, niet meer in dienst is van een ander, maar ieder een idee heeft van een gelijkwaardige positie".

Deze uitspraak staat in het korte artikel over de tederheidsbehoefte van het kind, dat is ontstaan toen nog niemand eraan dacht dat het einde van de grote Europese keizershuizen zo nabij was. (N.B.: Das Zärtlichkeitsbedürfnis des Kindes, 1908). Want, zo staat in het artikel over de opvoeding van de opvoeders: "Er moet overeenstemming bestaan tussen de eisen van het huiselijke milieu en de ontwikkeling van he openbare leven". Waar deze overeenstemming niet bestaat, wordt de persoonlijkheidsontwikkeling bedreigd.

Zodra de jonge mens het ouderlijk huis verlaat, stoot hij op andersoortige, nauwelijks vermoede moeilijkheden, waarop hij dan niet is voorbereid. Hij weet er dan niet goed mee om te gaan, omdat zijn gedrag - dat hij thuis heeft geleerd - niet van toepassing blijkt. Dat gedrag brengt hem alleen maar in verlegenheid. Dit kan hem al op de eerste schooldag overkomen. Wat helpt het hem, als zijn ouders als heilig opvoedingsideaal bij hem hebben bereikt dat "het kind hen volledig onderdanig is en zijn zelfstandigheid heeft begraven".

Bij Adler komt de uitdrukking "onderdaan" niet voor. Maar in werkelijkheid beschrijft hij de opvoeding tot onderdaan, zoals die past bij een openbaar gezag van de oude stijl. Maar hij geeft zich niet over aan de oppervlakkige gedachte dat de ouders hun kinderen tot onderdanen hebben opgevoed omdat het openbaar gezag dat van hen verlangde.

De gehoorzaamheid, de meegaandheid, de bereidheid tot onderdanigheid en het afstand doen van zelfstandigheid waren in onze toenmalige beschaving het nadrukkelijke opvoedingsdoel van de meeste ouders en zijn dat in vele kringen tegenwoordig nog!

Adler zegt op een andere plaats (Über neurotische Disposition", 1909) spottend dat de "huidige opvoeding" bijna overwegend als principe hanteert: het bereiken van een lafheid tot leven. ("Lebensfeigheit"). Deze opmerking komt nog op verschillende andere plaatsen terug.

De door Adler voorgestane opvoeding heeft overigens nog een fundamentele, formele karakteristiek, die in het begin van het artikel over de arts als opvoeder zo vluchtig wordt aangegeven, dat men er gemakkelijk over heen leest: Aan het jonge kind moeten bepaalde gedragingen als voorbeeld worden voorgehouden en door hem worden opgenomen. Zonder dat de ouders het steeds helder voor ogen hebben, is het doel van de opvoeding: het herhalen door de kinderen van het voorbeeldig ouderlijk gedrag.

Hier valt de relatie op met formuleringen van de Amerikaanse leertheorie. Maar terwijl Adler vanaf 1904 tegen zulke theorieën zijn bedenkingen kenbaar maakt, wordt ons zeventig jaar later hetzelfde als nieuwste resultaat van wetenschappelijk onderzoek aangeboden.

Welke zijn nu de methodes van de traditionele opvoeding? Voor het inprenten van het voorbeeldgedrag is er slechts één manier: het drillen, hetgeen voor Adler al in 1912 geen opvoedingsmiddel voor mensen is. Welke zijn de motieven waarvan de traditionele opvoeding zich bedient? Het best middel om lafheid te bereiken is het wekken en onderhouden van schuldgevoelens. De opvoeding is een strijd tussen personen: Het opvoedingsdoel wordt bereikt als de volwassene volhoudt, respect verwerft; als het hem gelukt het jonge kind te onderwerpen en zijn natuurlijke wil te “breken".

De middelen die daartoe als toelaatbaar worden beschouwd, zijn op de eerste plaats de beloning voor het gehoorzamen en ten tweede het doen ontstaan van vrees voor de opvoeder en van angst en schrik voor de latere gevolgen van ongewenst gedrag. (ziekten, straf van God of van de hemel) Deze middelen kunnen nog als volgt worden aangeduid: de dreiging met willekeurig bedachte boemannen, het kleineren, de ontmoediging, het in verlegenheid brengen, het bang maken, de intimidatie, het toepassen van "misdadige gebruiken" van de inquisitie, het opleggen van boetedoeningen, het eisen van bekentenissen, schuldbekentenissen, vergiffenis, beloften tot beterschap, het overvloedig gebruik van vermaningen en terechtwijzingen, het staan op het tonen van berouw door de zondaar en daarbij nog het belachelijk maken van de kinderlijke hulpeloosheid en het bestraffen van mislukte pogingen van zelfstandig handelen. De fabel dat straffen in het leven van kinderen de redelijkheid versterkt én het wonderlijk geloof in de stok, zijn volgens Adler beide in kringen van ouders al iets afgenomen.

Bekijkt men echter het huidige gedrag van ouders dan verwondert men zich erover hoe weinig er - ondanks de bemoeienissen van Adler en vele vertegenwoordigers van een nieuwe opvoeding, die voor en na hem hebben gewerkt - in deze "eeuw van het kind" is veranderd. Tegelijkertijd is men er verbaasd over hoe ver Adler de huidige opvattingen al vooruit is. Men is er intussen achter gekomen dat zelfs hij het africhten van roofdieren door het opwekken van aanhankelijkheid verbazingwekkend betere prestaties worden bereikt dan met hetgeen vroeger gebruikelijk was nl.: het afdwingen van respect door allerlei straffen Maar bij uiteenzettingen over het opvoeden van kinderen wordt de noodzaak van "de straf als versterkend middel voor redelijkheid" in brede en zelfs vooruitstrevende kringen nog altijd als volledig vanzelfsprekend aangenomen. (Bijv. een boek met als titel: Hoe straf ik mijn kind)

Welke zijn nu de onderscheiden kenmerken van de door Adler voorgestane opvoeding?

De doelen zijn niet alleen inhoudelijk volledig anders, maar verschillen zuiver formeel al doordat ze niet gaan over een inprentbare en in te prenten voorbeelden van gedrag, maar over algemene houding, waaruit in gesprek met iedere bijzondere situatie in zelfstandige, vrije beslissing het redelijk juist aanvaarde gedrag ontstaat.

Welke zijn de gewenste houdingen? In plaats van doelen als onderwerping, gehoorzaamheid, het afzien van een eigen wil, wordt als doel geformuleerd: de mens die innerlijk vrij is, een mens die moedig is, zeker van zichzelf en vol vertrouwen in eigen kracht, die zelfstandig en ondernemend is en in staat tot het nemen van beslissingen. Het. is ook een mens die kan leven met de spanning van een onbevredigde behoefte, die kan wachten op de vervulling van zijn wensen en het uitstel kan verdragen. En hierin bestaat tenminste gedeeltelijk de innerlijke vrijheid.

De belangrijkste opgave voor een leerkracht is het kind tot een zelfstandig oordeel te brengen; het onafhankelijk te maken van de meningen van anderen. Deze eis staat wel in verband met de bijzondere taken van de opvoeding bij zieke, zwakke en gehandicapte kinderen in het artikel "Uber Neurotische Disposition" (1909), maar het is duidelijk dat nu een taak wordt benadrukt die algemeen geldig is. Belangrijk is het behoud van het eergevoel. Naast de zelfstandigheid wordt na verloop van tijd (ongeveer vanaf 1912), meer en meer de bijzondere opgave van het "gemeenschapsgevoel" benadrukt; het ontwikkelen en onderhouden van de sociale belangstelling. Dit houdt in de vaardigheid om samen, in samenwerking, met elkaar tot zakelijkheid bij de opgaven te komen. Ook houdt het in een acceptatie van de onvermijdelijke moeilijkheden die bij het samenwerken behoren en eveneens de vreugde ervaren van het geven en helpen.

Zoals het doel niet meer een som van vast ingeprent voorbeeldgedrag is, zo bestaat ook het opvoeden zelf niet meer overwegend uit het speciale "maatregelen" om gewenst gedrag te realiseren en ter oplossing van ongewenst gedrag. Benadrukt wordt het scheppen van algemene voorwaarden waardoor de gewenste gedragingen mogelijk worden én gunstig worden beïnvloed. Tevens mag men ervan hopen dat daardoor in het kind de natuurlijke drang ontwaakt zich uit eigen beweging overeenkomstig deze doelen te gedragen.

Tot de algemene voorwaarden, die voor een deel moeten worden geschapen en al lang voor de eerste opvoedingsmaatregel maar mogelijk is, aanwezig moeten zijn, behoort de nodige bevrediging van de kinderlijke tederheidsbehoefte. In het bijzonder is de ervaring van de moeder als eerste medemens, die men kan vertrouwen, van belang. Deze gedachte komt later bij Eriksen terug als "oervertrouwen" (Urvertrauen), waarop men zich kan verlaten, waardoor men zich verbonden voelt. Alleen hierdoor kan worden voorkomen dat vanuit de omgeving onbevredigd gebleven tederheidsbehoeften zich op de persoon zelf gaan richten - de uitdrukking "narcisme" is nabij, maar wordt door Adler niet gebruikt. Zo kan ook worden voorkomen dat het kind in een vijandige houding geraakt, zich agressief naar zijn omgeving opstelt, omdat het zich buitengesloten voelt en meent zich te bevinden en een toestand van oorlog met een vijandige wereld, waarvoor men op zijn hoede moet zijn en waarvoor men zich moet "wapenen" in de heimelijke hoop eens te kunnen triomferen. Dit is de weg waarlangs zich i.p.v. een mede-mens een tegenstander ("Gegenmensch") ontwikkelt.

Op de basis van tederheid, verbondenheid, betrouwbaarheid wordt dan verlangd het royale toestaan en oproepen van elke kinderlijke poging zelfstandig te worden het afzien van elke poging zich bij hem als overijverige beschermengel onontbeerlijk te maken; hem af te nemen wat hij al lang zelf kan doen en onder gezonde omstandigheden ook graag doet. Het. afzien van herhaald vermanen en terechtwijzen; het verwijden van ieder willekeurig en onbegrijpelijk bevel, ieder onterecht te lijken verlangen en het afzien van elke dwang. Het behouden van moed en zelfvertrouwen, van doorzettingsvermogen ook als die zich tegen de opvoeder zelf richten en het weer goed maken bij mislukkingen. Ook waar gehoorzaamheid nodig is, behoort die niet te worden afgedwongen. Zo vroeg mogelijk baseert men gehoorzaamheid op het begrip voor de objectieve noodzaak. De ruimte voor eigen beslissingen moet vanaf het begin zo groot mogelijk zijn en vlot worden vergroot. De rol van de opvoeder is niet die van de gevreesde "baas in huis", die op grond van zijn grotere macht alles wat zwakker is onderwerpt en doordrukt wat hem bevalt. Hij heeft veel meer een houding naar het kind van "het vertegenwoordigen van het oriënterende bewustzijn"; en voor het opgroeiende kind moet hij tijdig een raadgever worden.

Tot de noodzakelijke veronderstellingen voor een gezond opgroeien van het kind behoort o.a. de uniciteit van de ouders. (Een ononderbroken uniciteit ligt binnen ieders vermogen en bijna nog belangrijker: de verdraagzaamheid en de vergevingsgezindheid,) Daarbij komen nog hun gerechtigheid en hun afzien van lievelingetjes (dat kan men leren); en het zorgvuldig voorkomen van assepoesterverhoudingen en met name van elke minachting van het vrouwelijk geslacht.

De voornaamste eis - de kinderen de weg vrij geven - kan vanzelfsprekend alleen door hen worden vervuld die ook bereid zijn hun onfeilbaarheid op te geven. Wanneer daarbij ook een groot deel van het geloof in autoriteit verdwijnt, zullen we dat niet betreuren, want dat heeft - zoals Adler het zag - in de komende samenleving toch al geen plaats meer.

Bron: Heilen und Bilden,

Voorwoord door Wolfgang Metzger, 1973.

Alfred Adler mit Carl Furtmüller und Erwin Wexberg.

Fischer Tachenbuch Verlag, Frankfurt am Main, 1983

(1280-ISBN-3-596-26220-8)

Vertaald door Th. J. Joosten, Leeuwarden, jan1989

Eerder verschenen in Mededelingenblad NWIP 37e jaargang nr. 3