11 Stel kritiek terzijde en verklein fouten

<< Terug

HOOFDSTUK 11

Stel kritiek terzijde en verklein fouten

De achtjarige Charles was juist klaar met een bedankbriefje aan oma. Moeder vroeg of ze het mocht lezen. Met tegenzin schoof hij de brief naar haar toe. ‘O Charles, wat schrijf je vies. En wat lopen de regels scheef. Hier! En je hebt drie woorden verkeerd gespeld. Schrijf hem maar over, zoiets kun je niet aan oma sturen.’ Moeder schreef de juiste spelling boven de woorden en Charles begon opnieuw. Hij pakte steeds een nieuw blaadje en maakte steeds weer fouten. Ten slotte barstte hij in huilen uit en gooide zijn pen neer. ‘Ik krijg het niet voor elkaar, hoor,’ riep hij. ‘Dan is het nu wel genoeg,’ beval moeder, ‘je mag een half uur wat anders doen en dan begin je er maar weer aan.’

Het nadruk leggen op fouten is rampzalig. Charles had er plezier in om die brief te schrijven en oma zou er vast blij mee zijn geweest, ook al hadden er fouten in gestaan. Maar nu haat hij die brief en de ellende die met het schrijven ervan gepaard gaat. Toen moeder alleen maar oog bleek te hebben voor de fouten, richtte zij de aandacht van haar zoon van het positieve naar het negatieve. Hij werd bang om fouten te maken en die angst maakte hem zo onzeker dat hij alleen maar meer fouten ging maken. Nu is hij werkelijk ontmoedigd. En dat is de ramp. Als we voortdurend de aandacht op fouten vestigen, ontmoedigen we onze kinderen. We kunnen niet op zwakheid bouwen - alleen op kracht.

Wat zou het Charles goeddoen als moeder de toewijding eens prees waarmee hij aan oma zit te schrijven. Daarmee zou ze de nadruk leggen op de positieve kant ervan en zou hij er nog veel meer plezier in krijgen. Hij zou dan ook andere dingen met toewijding willen doen. Bovendien kan moeder ook wel eens een paar mooi geschreven letters aantreffen en daar haar vreugde over uitspreken. ‘Ik zie dat je hier een heel mooie letter C hebt geschreven. Fijn, je leert het al.’ Dat zou een prikkel voor Charles zijn om nog mooiere letters te schrijven, omdat het vertrouwen in zijn talenten versterkt werd. Moeder hoeft geen acht te slaan op de verkeerd gespelde woorden. Voorlopig is zijn verlangen om contact te leggen het belangrijkste. Moeder verwacht te veel van Charles.

We letten te veel op de dingen die kinderen verkeerd doen, en zijn er dan als de kippen bij om hen daarop opmerkzaam te maken. Over het algemeen schijnt ons opvoedingssysteem gebaseerd te zijn op de stelling dat de kinderen door het ‘afleren’ van fouten deugdzaam zullen worden. Als we alleen maar die fouten zien en waarnemen, blijft er ook niets anders over. Maar als we de aandacht van de kinderen vestigen op de dingen die ze goed doen, blijk geven van ons vertrouwen in hen en hen aanmoedigen, zouden de fouten en vergissingen wel eens kunnen verdwijnen door gebrek aan voedsel.

Maar in feite leven we in de angst dat onze kinderen voor galg en rad zullen opgroeien, slechte gewoonten zullen aanleren, er verkeerde opvattingen op na zullen gaan houden en de dingen verkeerd zullen aanpakken. We houden hen voortdurend in de gaten om te voorkomen dat ze een of andere fout begaan. We zijn voortdurend aan het verbeteren en vermanen. Uit zo’n houding blijkt ons gebrek aan vertrouwen in de kinderen; ze is vernederend en ontmoedigend. Waar moet het kind de energie vandaan halen om zich verder te ontplooien als we steeds maar de nadruk leggen op de negatieve kant van zijn doen en laten?

Als het kind voortdurend wordt terechtgewezen, krijgt hij niet alleen het gevoel dat hij altijd alles verkeerd doet, maar hij kan ook bang worden om fouten te maken. Die angst kan ertoe leiden dat hij nergens meer zin in heeft, daar hij het wel weer verkeerd zal doen. Die angst kan hem onder zo zware druk zetten dat hij het vermogen verliest gewoon te functioneren. Hij krijgt de indruk dat hij niets waard is, tenzij hij volmaakt is. Volmaaktheid is echter een onmogelijk doel en streven naar volmaaktheid leidt zelden tot verbetering, maar dikwijls tot wanhopig opgeven.

Wij maken allemaal fouten. Slechts enkele daarvan zijn catastrofaal. Vaak weten we niet eens dat een bepaalde handeling verkeerd is en merken we dat pas als we de resultaten zien! Soms moeten we het zelfs wel eens fout hebben gedaan om te ontdekken dat het fout is. We moeten de moed hebben onvolmaakt te zijn - en onze kinderen ook toestaan onvolmaakt te zijn. Alleen op die wijze kunnen we functioneren, vooruitgang boeken en ons ontwikkelen. Onze kinderen houden dan de moed erin en leren makkelijker als we hun fouten zo min mogelijk kritiseren en hun aandacht op de positieve kant van hun doen en laten vestigen. ‘Wat moet er gedaan worden als er iets fout gegaan is?’ is een gedachtegang die tot vooruitgang leidt en die iemand aanmoedigt. Het begaan van een fout is lang niet zo belangrijk als wat we daarná doen.

Toen de tienjarige Margreet de verbrande koekjes uit de oven haalde, barstte ze in tranen uit. Ze had geen enkele moeite gehad het deeg te maken volgens de aanwijzingen op het recept, maar nu was het toch misgegaan met haar koekjes. Moeder rook de brandlucht en kwam de keuken in. ‘Wat is er gebeurd, schat?’ ‘Ik heb de koekjes laten verbranden,’ snikte Margreet. ‘Ja, dat zie ik. Laten we eens kijken hoe dat komt. Ik weet best dat je het niet expres hebt gedaan. Het helpt niets of je erom huilt, liefje. Natuurlijk is het heel vervelend, maar laten we eens zien hoe het is gekomen.’ Toen het kind deze helpende hand kreeg toegestoken, hield ze op met snikken en bekeek de situatie. Samen met moeder bestudeerde ze het recept nog eens en ze gingen na wat er gebeurd kon zijn tot ze ontdekten dat Margreet zich had verrekend met de thermostaat. ‘O, nu snap ik wat ik verkeerd heb gedaan.’ ‘Goed,’ zei moeder, ‘laten we die rommel dan maar gauw opruimen en dan kun je het nog eens proberen.’

Moeder veranderde een ramp en een kennelijke vergissing in een leerzame situatie. Ze gaf Margreet geen standje omdat er voedsel was verspild en leverde geen kritiek op haar vanwege de vergissing die was begaan. Ze liet haar op een nuchtere manier zien dat een fout niet catastrofaal hoeft te zijn, maar dat het erop aankomt te ontdekken waar de misrekening is gemaakt. Ze ging in op de verslagenheid van haar kind zonder overdreven met haar begaan te zijn en zorgde ervoor dat die teleurstelling verdween door samen naar de oorzaak van de vergissing te zoeken. Daarna moedigde ze Margreet aan het onmiddellijk opnieuw te proberen. Haar ontmoediging verdween door moeders steun en medeleven.

Wanneer een kind een fout begaat, is dat vaak het gevolg van te weinig ervaring of van een misrekening. Hij is dan vaak al in de put over de resultaten. Standjes of een minachtende houding maken het dan alleen nog maar erger.

Vader liep naar zijn werkbank om e en schroevendraaier te pakken. Hij ontstak in woede toen hij zag wat daar was gebeurd. Er lag een vliegtuigmodel op zijn bank en daaromheen lagen links en rechts de schroevendraaier, de nijptang, de hamer en schroefsleutels. Alle gereedschappen, het model en de hele werkbank zaten onder een laagje aluminiumverf. De verfspuit lag ondersteboven op de grond. Woedend riep vader zijn zoon van tien jaar. ‘Kijk eens wat een rotzooi je hebt gemaakt,’ riep hij toen Stan binnenkwam. ‘Waarom kun je niet leren wat netter te zijn? Je denkt zeker dat je hier op mijn werkbank maar rommel mag maken. Al mijn gereedschap onder de verf! Waarom heb je dat gedaan? Geef antwoord!’ schreeuwde hij, terwijl Stan er angstig bij stond en geen woord kon uitbrengen. Hij vocht tegen zijn tranen. ‘Pappa, ik wilde alleen maar mijn vliegtuig verven. Ik wist niet dat dat ding zo ver zou spuiten, en toen wist ik niet meer wat ik moest doen.’ ‘Waarom heb je dat dan niet meteen gezegd in plaats van te wachten tot ik het zou ontdekken?’ ‘Ik was bang dat u vreselijk kwaad zou worden,’ stotterde Stan. ‘Nou, dat ben ik dan ook. Je weet dat je iets verkeerds hebt gedaan; daarom kneep je ertussenuit. Hier krijg je slaag voor, jongeman!’

Het is begrijpelijk dat vader kwaad is. Maar door de laag aluminiumverf is zijn gereedschap nog niet onbruikbaar geworden. In zijn woede hoorde vader niet hoe verdrietig Stan’s stem klonk en zag hij niet in voor welk dilemma de jongen stond. Door zo boos te reageren maakte hij Stan’s angst voor zijn woede alleen maar groter en dreef hij de jongen alleen maar verder van zich af, waardoor de kans dat hij hem om hulp zou vragen kleiner werd. Door het pak slaag zou de werkbank er niet beter uit komen te zien en leerde Stan ook niet hoe hij een verfspuit wel moest hanteren.

Hoe kan men dit geval het beste aanpakken?

Allereerst moet vaders acute woede-impuls plaats maken voor het besef dat het Stan’s bedoeling niet was de hele werkbank onder de verf te spuiten. Eén blik had dat al duidelijk kunnen maken. Daarna had vader van de situatie gebruik kunnen maken door de jongen iets te leren. Het feit dat de jongen er zelf rond voor uitkwam, laat al zien dat hij moedig is.

Stel dat het zo verlopen was:

Vader riep Stan binnen in zijn werkhok. ‘Ik zie dat je hier in moeilijkheden bent geraakt, mijn zoon. Vertel me eens wat er is gebeurd?’ Stan antwoordde verlegen: ‘Nou, ik wilde mijn vliegtuigmodel verven. Ik wist niet dat die verf zo ver weg zou spuiten.’ ‘Dus je hebt gemerkt dat zo’n spuit wel iets anders is dan een kwast, hè?’ ‘Nou en of,’ antwoordde Stan en hij voelde zich opgelucht dat vader zo vriendelijk bleef. ‘Weet je nu hoe je die spuit de volgende keer moet gebruiken?’ ‘Nou, ik denk dat ik er dan eerst kranten omheen moet leggen.’ ‘Je kunt nog beter een kartonnen doos nemen, daar één kant van wegnemen, je vliegtuig erin zetten, en dan spuit je het door die open kant,’ stelde vader voor. ‘Ja, dat is een goed idee.’ ‘En hoe moet dat nu met het gereedschap op de werkbank?’ ‘Tja, dat weet ik niet. Ik geloof niet dat er iets beschadigd is.’ ‘En als je al die spullen nu eens op hun plaats gehangen had?’ ‘Dan hadden ze niet onder de verf gezeten,’ gaf Stan met een aarzelend lachje toe, nu hij er op een subtiele manier aan herinnerd werd dat hij de boel moest opruimen. ‘Heb je enig idee wat er nu met het gereedschap moet gebeuren?’ ‘Ik denk dat ik wat terpentijn moet hebben om het schoon te maken.’ ‘Terpentijn helpt niet veel als de verf opgedroogd is, Stan.’ ‘Maar wat dan?’ ‘Van de handvatten zul je de verf niet meer afkrijgen, denk ik, maar als je het metaal goed bewerkt met staalwol, zal het wel in orde komen, denk ik.’ ‘Goed, ik zal het proberen.’

Stan wil nu graag de schade herstellen. Zijn vader en hij zijn vrienden; de harmonie blijft bewaard en hij heeft iets van zijn fout geleerd.

Moeder was bezig spaghettisaus in een dekschaal te doen. ‘Kan ik je helpen?’ vroeg Juul. ‘Tja, Juul, ik weet niet, je bent altijd zo onhandig. Maar goed, kijk eens of je dit op tafel kunt zetten zonder te morsen.’ Moeder gaf Juul de volle schaal aan. Ze liep heel langzaam naar de tafel, haar ogen strak gericht op de inhoud van de schaal, goed oplettend dat het er niet overheen ging. Toen stootte ze met haar voet tegen een stoelpoot; de schaal sloeg om, de inhoud kwam op de tafel terecht en liep langs haar kleren op de grond. ‘Juul, onhandig schepsel toch! Wat héb je toch. Ik heb je nog zo gezegd dat je voorzichtig moest zijn. Waarom ben je altijd en eeuwig zo onhandig?’

Juul deed zo haar best om niet ‘onhandig’ te zijn en geen saus te morsen, dat ze tegen de stoel aanliep en precies dat deed waar ze bang voor was geweest. Als moeder erop had vertrouwd dat Juul die volle schaal met saus zonder morsen op tafel kon zetten, had ze dat zonder mankeren kunnen volbrengen. Nu is haar overtuiging dat ze echt onhandig is nog weer versterkt en wordt er weer een mislukking aan de lijst toegevoegd.

Natuurlijk begaan kinderen veel fouten en doen ze veel dingen verkeerd. Als onze houding over het algemeen kritisch is, kunnen Wij zonder het te beseffen bevorderen dat een incidentele vergissing aanleiding wordt voor een ernstige en dikwijls blijvende tekortkoming of fout. Veel jonge kinderen stotteren bijvoorbeeld nu en dan, maar dit gebrek verdwijnt als er geen probleem van wordt gemaakt. Maar omdat we het zo verschrikkelijk nodig vinden elke ongewenste daad te verhinderen of te verbeteren - omdat we vinden dat er iets gedaan moet worden - springen we het kind op zijn nek als hij maar even iets ‘verkeerd’ doet. In plaats van de zaak te verbeteren verergeren we die alleen, aangezien het kind er uit eigen belang mee doorgaat, óf omdat hij daardoor extra belangstelling krijgt, óf omdat hij kan zegevieren door zich van onze kritiek niets aan te trekken. Daarom is kritiek niet ‘leerzaam’ voor kinderen. Ze brengt hen er alleen maar toe hun laakbare gedrag of hun tekortkomingen te handhaven.

Om onze kinderen doeltreffende leiding te geven, moeten we er goed op letten wat er aan de hand is. Gaat er iets fout? Is teleurstelling, misrekening of gebrek aan kennis de oorzaak van verkeerd gedrag? Of heeft de daad een verborgen bedoeling? In de voorbeelden betreffende Margreet en Stan hebben we te doen met gebrek aan ervaring en misrekening. Charles en Juul waren ontmoedigd. De eerste twee kinderen hadden leiding nodig, geen kritiek; de volgende twee hadden behoefte aan aanmoediging om hun talenten te ontdekken. (Zie vorige bladzijden)

Maar een verkeerde handeling kan, zoals we hebben aangetoond, ook het gevolg zijn van een verkeerde doelstelling - ze kan ergens op gericht zijn. In dat geval is er geen sprake van een vergissing, maar van een fout.

Moeder ontmoette in het park een vriendin toen ze daar met haar vijfjarige dochtertje Saartje aan het picknicken was. Het kind stak een vinger in de mond en klemde zich aan moeder vast. ‘Toe, Saartje, wees niet zo verlegen,’ zei moeder. Daarna wendde ze zich tot haar vriendin met de woorden: ‘Ik begrijp niet waarom ze zo verlegen is. Ze is de enige in ons gezin.’ Het meisje kroop nog meer weg. Moeders vriendin boog zich naar haar toe en probeerde haar aan het praten te krijgen. Saartje bleef haar van onder haar wenkbrauwen strak aankijken. Toen de vriendin het ten slotte opgaf en met moeder begon te praten, bleef Saartje een poosje zwijgend staan, klom op haar moeders schoot en hield haar gezicht omhoog voor een kusje.

Omdat Saartje met haar verlegenheid een bepaald doel heeft, heeft het geen zin haar te zeggen niet zo verlegen te zijn. Aandacht schenken aan haar fout (of verkeerde benadering) versterkt alleen maar haar verlegenheid. Saartje heeft zichzelf het etiket ‘verlegen kind’ opgeplakt. Hierdoor betekent zij iets. Als we nagaan wat het resultaat van haar verlegenheid is, zien we dat ze behoorlijk wat aandacht krijgt. De mensen doen hun best haar los te krijgen en ze komt in het middelpunt van de belangstelling te staan. (Soms krijgt men van verlegen kinderen de indruk dat ze in hun vuistje lachen om de moeite die de volwassenen zich getroosten.) Verlegenheid heeft succes. Waarom zou Saartje er dan mee ophouden?

Als het Saartje niet zou lukken met haar verlegenheid zoveel interessante reacties te krijgen, zou ze er vanzelf wel mee ophouden. Moeder kan haar dochter met trots, maar met een zekere nonchalance aan haar vriendin voorstellen en wanneer het kind zich dan afzijdig houdt gewoon het gesprek met haar vriendin voortzetten. Saartje’s verlegenheid wordt dan zo onopvallend mogelijk gehouden en er wordt geen aandacht aan geschonken. Als de vriendin de boel in de war brengt door te zeggen: ‘Nou, die is verlegen, hoor!’ (wat vriendinnen vaak doen) kan moeder zeggen: ‘Nee, ze is niet verlegen; ze heeft toevallig geen zin om te praten. Dat zal ze straks wel doen.’

Als we een kind over een fout heen willen helpen, moeten wij erachter zien te komen welke bedoeling er achter zijn gedrag steekt en daarna, zonder ook maar iets te zeggen, zo optreden dat het doel wegvalt. Meestal zullen we in zo’n geval niets moeten doen, nergens op ingaan en niet aan een eerste impuls toegeven.

Isabel was zeseneenhalf en had een broertje van acht. Hij heette Fred en was een aantrekkelijke, vrolijke wildebras. Isabel huilde erg veel. Moeder, vader en Fred noemden haar altijd ‘huilebalk’. Ze foeterden altijd ronduit op haar en Fred plaagde haar, maakte haar aan het huilen en liet haar dan merken dat hij haar maar verachtelijk vond.

Op een dag ging het gezin naar het zwembad. De kinderen sprongen allebei uit de auto en holden vooruit. Isabel viel en schaafde haar knie een beetje. Ze barstte in tranen uit en was ontroostbaar. ‘Ach, die jankt altijd!’ riep Fred vol minachting en hij liep door. Vader zei streng: ‘Er is niets ergs gebeurd, Isabel. Houd op met huilen en ga mee naar het zwembad.’ ‘Het doet pijn, er moet iets op,’ snikte het meisje, terwijl ze over haar been streek. ‘Hou eerst op met dat gehuil,’ vermaande vader, ‘er hoeft niets op, zo erg is het nu ook weer niet. Als je eenmaal in het water bent, is het zo over.’ ‘En wees nou niet zo’n huilebalk, Isabel,’ voegde moeder er nog tot overmaat van ramp aan toe. ‘Kom, laten we gaan zwemmen.’ Isabel deed geen stap verder en bleef huilen. Op dat moment kwam een tante, die bij het gezin erg geliefd was, op hen toe en werd geestdriftig begroet. Isabel begon nog harder te snikken. Tante Edith merkte het, boog zich over haar heen, vroeg wat er aan de hand was en wilde haar troosten. Maar het kind bleef huilen. Ten slotte zei vader: ‘Edith, je kunt daar nog wel uren blijven zitten om haar te beklagen, maar ze blijft huilen; dat wil ze nu eenmaal graag. Ze is gewoon een huilebalk. Kom, laten we gaan zwemmen en laat haar maar huilen.’ Het hele gezin dook in het water en liet Isabel aan haar lot over. Een poosje later deed ze, hoewel eerst met wat tegenzin, ook haar badpak aan en ze kreeg al gauw plezier in het zwemmen.

Gewoonlijk is men met een huilend kind begaan. Het raakt ons diep als we een kind pijn zien lijden. Isabel had al heel jong de voordelen daarvan ontdekt. Het vervelende was dat ze het overdreef, waardoor haar familie er het land aan kreeg. Maar het huilen behield nog steeds zijn voordelen. Iedereen let op een huilend meisje, maakt er opmerkingen over, foetert haar uit en houdt zich gewoonlijk met haar bezig. Als een zielige, miskende baby kan ze haar plaats handhaven. Telkens als iemand haar een ‘huilebalk’ noemt, wordt het beeld dat ze van zichzelf heeft gevormd, versterkt. Tenslotte wende haar familie eraan, Liet haar huilen en ging zwemmen - maar niet voordat Isabel met haar huilen bereikt had wat ze wilde. Isabel haalde alles uit de situatie wat eruit te halen viel.

Als vader en moeder willen helpen bij het opgroeien van hun kind zonder dat ze steeds de ‘huilebalk’ blijft, moeten ze eerst inzien dat het doel van haar gehuil het krijgen van buitensporig veel aandacht is. Ze moeten er daarna niet meer over praten, ook Isabel niet meer vereenzelvigen met dat gehuil, en er ten slotte geen aandacht meer aan schenken. In dit speciale geval kan een van de ouders (die toevallig het eerst bij haar is) het wondje vluchtig onderzoeken, vaststellen hoe ernstig het is en dan, als het een onbelangrijk wondje blijkt te zijn, zeggen: ‘Vervelend dat je je pijn hebt gedaan, maar het is zo over. Kom maar het water in als je zover bent.’ Daarna gaan ze allemaal het water in. Zodra Isabel merkt dat huilen geen succes heeft, zal ze wellicht haar gedrag herzien. Telkens wanneer ze weer eens huilt, kan men hetzelfde doen - terloops toegeven dat ze het recht heeft om te huilen, maar tegelijkertijd daaraan toevoegen dat ze weer mee mag doen als het over is. Dient men enerzijds aan een fout zo min mogelijk aandacht te besteden en de resultaten ervan ongedaan te maken, anderzijds moet men zeker wél aandacht aan het kind besteden wanneer ze opgewekt wil meewerken.

Wij moeten proberen de daad los te maken van de dader. Vooral in deze tijd is dat belangrijk, omdat we al zo’n lange rij scheldnamen hebben bedacht, zoals ‘huilebalk’, ‘kletskous’, ‘warhoofd’, ‘leugenaar’, enzovoort. We moeten de kinderen beschouwen als van nature prettige kinderen, die zich alleen misdragen als ze ongelukkig zijn of ontdekt hebben dat het de moeite loont. Als we een kind een etiket opplakken, zien we hem ook als zodanig - en doet het dat zichzelf ook. Hij vereenzelvigt zich met de bijnaam die hij heeft gekregen. Dat versterkt het verkeerde beeld dat hij van zichzelf heeft gevormd en het verhindert hem een constructieve richting te volgen. Wanneer we inzien dat niet het kind ondeugend is, maar alleen wat hij doet, dan merkt het kind dat en reageert hij ook op die houding. Hij gaat beseffen dat wij vertrouwen in hem hebben en dat geeft hem meer moed om over zijn moeilijkheden heen te komen. Die lijken ook minder groot als we er zo min mogelijk aandacht aan schenken.

Lees verder >>