05 De bedrieglijkheid van straf en beloning

<< Terug

HOOFDSTUK 5

De bedrieglijkheid van straf en beloning

Moeder vroeg zich af waarom liet zo stil was in huis en besloot eens een kijkje te nemen. Zij trof Alex, van tweeëneenhalf, op de wc aan, bezig wc-papier in de pot te proppen. Alex had al ettelijke keren slaag gehad omdat hij op die manier de wc verstopte. Moeder was woedend en riep: ‘Hoe vaak moet ik je hiervoor nog klappen geven?’ Ze greep Alex beet, trok zijn broek naar beneden en gaf hem een flink pak slaag. Diezelfde avond ontdekte vader dat de wc weer verstopt was.

Waarom gaat Alex steeds maar door als hij al zoveel slaag voor hetzelfde feit heeft gehad? Is hij nog te klein om het te begrijpen? Integendeel. Alex weet precies wat hij doet. Hij gaat weloverwogen met zijn wangedrag door. Natuurlijk weet hij niet waaróm. Maar zijn gedrag vertelt ons dat. Zijn ouders zeggen: ‘nee, dat mag niet...’ Zijn gedrag zegt: ‘Ik zal je laten zien dat ik het wel doe... hoe dan ook!’

Als straf op Alex een dusdanig effect had dat hij de wc niet meer verstopte, zou één klap al voldoende zijn geweest. Nu hij er echter steeds weer slaag voor krijgt, maakt dat weinig indruk op hem. Wat is er aan de hand?

In Hoofdstuk 1 bespraken wij de veranderingen in ons maatschappelijk bestel waardoor men de democratie meer als een levenswijze is gaan beschouwen. Omdat democratie tevens gelijkwaardigheid inhoudt, kunnen de ouders niet meer de rol van de ‘autoriteit’ spelen. Autoriteit impliceert overheersing: het ene individu heeft macht over het andere. Van zo’n overheersing kan onder gelijkwaardigen geen sprake zijn. Overheersing - geweld, macht - moet worden vervangen door een systeem van handelwijzen die op gelijkwaardigheid berusten.

Gelijkwaardigheid

Dit begrip gelijkwaardigheid is moeilijk te vatten. Ondanks het feit van de verworven gelijkwaardigheid hebben we geen door traditie ingegeven mening over wat het inhoudt. Wij zoeken naar afzonderlijke hoedanigheden die het ene individu inferieur of superieur maken ten opzichte van het andere, ofschoon al die waardebepalingen afgedaan hebben.

Straf en beloning horen thuis in het autocratische maatschappelijke stelsel. Daarin had de gezagsdrager, die een overheersende positie innam, het recht straffen op te leggen of beloningen toe te kennen. Hij had het recht te beslissen wie een beloning en wie een straf verdiende. En omdat het autocratische maatschappelijke stelsel hecht was gegrondvest op deze overheersende machten, werd een dergelijk oordeel aanvaard omdat het een onderdeel vormde van de algemene gedragslijn. Kinderen keken vol hoop en verlangen uit naar de dag waarop zij tot de bevoorrechte volwassenen gerekend konden worden. Thans is onze gehele maatschappelijke structuur veranderd. Kinderen hebben ten opzichte van de volwassenen een gelijkwaardige sociale status gekregen [zie kader hiernaast] en wij kennen de volwassenen geen superieure positie meer toe. Onze macht over de kinderen is verdwenen: en zij weten dat, of wij het willen of niet. Zij erkennen ons niet meer als een macht die boven hen staat.Wij moeten beseffen dat het zinloos is te proberen onze kinderen onze wil op te leggen. We kunnen hun nog zo’n zware straf opleggen, het zal geen blijvende onderwerping tot gevolg hebben. De kinderen van deze tijd zijn bereid elke straf te ondergaan om zich van hun ‘rechten’ te verzekeren. Onthutste en ontstelde ouders verwachten ten onrechte dat straf uiteindelijk resultaten zal opleveren, zonder te beseffen dat hun methoden in feite tot niets leiden. In het gunstigste geval kan straf tijdelijke resultaten afwerpen. Wanneer dezelfde straf telkens herhaald moet worden, is het toch wel duidelijk dat hij niet baat.

Het toedienen van straf kweekt bij het kind alleen maar meer weerstand en verzet. Kleine Alex had, zo jong als hij was, al een enorm vermogen tot weerstand en verzet ontwikkeld.

De zesjarige Rita was de hele ochtend al tegen de draad in. Ze had niet willen ontbijten. Moeder had haar daarvoor een standje gegeven. Rita maakte ruzie met haar zusje van vier. Moeder stuurde haar voor een halfuur naar haar kamer. Rita trok bloemen met wortel en al uit de grond. Moeder had haar weer een standje gegeven en met een pak slaag gedreigd. Rita had de kat van de buurvrouw aan de waslijn gebonden en hem bijna gewurgd. Ten slotte gooide ze tijdens de lunch haar beker melk op de grond. Op dat moment sleurde moeder Rita mee naar haar kamer, gaf haar een duchtig pak slaag en beval haar de rest van de middag in haar kamer te blijven. Toen alles na een uur nog rustig was, meende moeder dat Rita wel in slaap gevallen zou zijn. Ze keek voorzichtig in haar kamer en ontdekte tot haar ontsteltenis dat Rita de gordijnen in stukjes had geknipt tot zover als ze erbij kon. Verbijsterd riep moeder uit: ‘O Rita, wat moet ik met je doen!’

Rita verbergt haar ontmoediging achter een façade van ‘branie’. Haar gedrag geeft aan: ‘Als ik ondeugend ben, weet je tenminste dat ik er ben.’ Als moeder daarna de ene straf na de andere uitdeelt, geeft Rita ten slotte met haar gedrag te kennen: ‘Als jij het recht hebt mij te beledigen, heb ik hetzelfde recht jou te beledigen!’ Een afschuwelijke opeenvolging van vergelding en wraak vloeit hieruit voort. Hoe meer moeder straft, hoe meer Rita wraak neemt. Dat is het onvermijdelijke gevolg van strafmaatregelen. Ongelukkigerwijs zijn kinderen veel soepeler en vasthoudender dan volwassenen. Wat plannen, berekeningen en uithoudingsvermogen betreft zijn zij hun ouders vaak de baas. Het gevolg hiervan is dat ouders aan het einde van hun krachten raken, hun hoofd schudden en wanhopig uitroepen: ‘Ik weet niet meer wat ik moet doen!’

Straf, of het autoritaire ‘doe wat ik zeg, anders...’ zal vervangen moeten worden door wederzijds respect en samenwerking. Ook al verkeren kinderen niet meer in een ondergeschikte positie, ze zijn ongeoefend en onervaren. Ze hebben ons nodig als hun gidsen. Een goede leider inspireert en stimuleert zijn volgelingen tot acties die in de situatie passen. Zo moet het ook met ouders zijn. Onze kinderen hebben behoefte aan onze leiding. Zij zullen die aanvaarden als ze weten dat we hen als gelijkwaardigen respecteren en dat ze hetzelfde recht hebben om beslissingen te nemen. Een kind ervaart het als een geweldige belediging als we hem afranselen, en van moeders waardigheid is niet veel meer over als zij op die manier heeft gehandeld, vooral wanneer ze zich dan schuldig voelt.

Wij ouders kunnen effectievere methoden leren gebruiken om het kind te stimuleren, zodat hij graag aan de normale eisen van orde en regelmaat zal voldoen. We kunnen een sfeer van wederzijds zelfrespect en wederzijdse welwillendheid scheppen en het kind de gelegenheid bieden te leren hoe hij op prettige en aangename manier met anderen kan samenleven. Wij moeten de omstandigheden zo maken dat hij er wat van kan leren zonder blijk te geven van een gebrek aan respect voor het kind of voor onszelf. Dat alles kunnen we doen zonder machtsvertoon, want macht zet aan tot rebellie en schiet daardoor het doel van de opvoeding voorbij.

Mochten we echter merken dat we, ondanks het aanleren van nieuwe methoden om het kind leiding te geven, toch vervallen in de fout het kind te straffen of te slaan, dan moeten we eerlijk blijven en toegeven dat we uiting hebben gegeven aan ons eigen gevoel van frustratie en niet proberen onszelf wijs te maken dat we het kind om eigen ‘bestwil’ hebben gestraft. Tegelijkertijd kunnen we erkennen dat het kind echt om een pak slaag heeft gevraagd. Zijn provocerend gedrag behoort tot zijn doel: hij wil namelijk bewijzen dat hij ondeugend is, of ons in een machtsstrijd betrekken, of wraak nemen vanwege eerder gepleegde ‘onrechtvaardigheden’. Als we hem straffen, strookt dat met zijn bedoelingen en lopen wij in de val. Het probleem is namelijk dat wij mensen niet volmaakt zijn. Van tijd tot tijd handelen we als mensen en niet als opvoeders. Het is het verstandigste om maar om onze eigen zwakheid te glimlachen, maar wel naar steeds effectievere methoden te streven. Maar we moeten de moed hebben toe te geven dat we onvolmaakt zijn. Wanneer het kind ons voortdurend onze onmacht laat zien, hebben we misschien het recht ons enkele ogenblikken overwinnaar te voelen door hem te slaan, en behoeven we ons achteraf niet schuldig te voelen. Schuldgevoelens zijn een luxe die we ons slecht kunnen permitteren. Op zulke momenten zegt ons gevoel: ‘ja, ik heb hem geslagen. Ik geloof dat het niet goed was. Maar zolang ik me nog schuldig voel, ben ik echt geen slechte vader (of moeder).’ Maar vreemd genoeg geeft het ons veel meer voldoening en hebben we veel meer het gevoel dat we het kind werkelijk aankunnen, wanneer we eerlijk kunnen erkennen: ‘Goed, ik heb hem geslagen. Hij vroeg erom. Ik weet dat het een waardeloze manier van opvoeden is, maar ik voel me nu beter. Nu kan ik de brokken bij elkaar vegen en opnieuw beginnen.’

Moeder gaf haar achtjarige zoon Wim een biljet van vijf euro en vroeg hem of hij bij de bakker brood wilde halen terwijl zij naar de supermarkt ging. Toen ze elkaar op straat weer ontmoetten, vroeg moeder om het wisselgeld. ‘Waarvoor moet je dat hebben?’ gromde Wim. ‘Dat heb ik nodig, Wim.’ Woedend haalde hij het wisselgeld uit zijn zak en gaf het aan zijn moeder. ‘Ik heb je toch een dienst bewezen, of niet soms?’ Bedremmeld keek moeder hem aan. ‘ja, mijn zoon, een dienst.’ Terwijl ze terugliepen naar de auto, was aan zijn hele houding te zien hoe gebelgd hij was.

Het systeem van beloning voor goed gedrag is voor kinderen even schadelijk als straf. Hierbij wordt hetzelfde gebrek aan respect getoond. Wij ‘belonen’ onze ondergeschikten voor diensten of goede daden. In een stelsel van wederzijdse achting tussen gelijken worden karweitjes opgeknapt omdat ze nodig zijn, en de voldoening vloeit voort uit het feit dat twee mensen gezamenlijk iets ondernemen, zoals in het geval van Wim en zijn moeder. Maar Wim beseft niet dat hij zijn deel heeft bijgedragen tot het welzijn van het gezin. Zijn aandacht is op hemzelf gericht. Toen hij begreep dat het niets opbracht toonde hij zich gebelgd. Wat een schok! En wat is Wim’s inzicht beperkt. Zijn aangeboren sociale belangstelling wordt onderdrukt door de misvatting dat hij alleen iets betekent als hij iets ‘krijgt’. Hij vindt dat hij er alleen maar bij hoort als hij voor zijn daden iets ontvangt.

Twee jongens van de middelbare school waren tijdens de pauze van een concert met elkaar aan het praten. ‘Zeg, Maartje speelt Debussy al aardig, hè?’ merkte de een op. ‘Ach, ze heeft er niet veel lol in’, antwoordde de ander. ‘Weet je,’ ging hij verder, ‘ze krijgt van haar moeder twee euro voor ieder uur dat ze studeert.’ ‘Ben je bedonderd.’ ‘Nee, het is echt waar. Maartje zei dat ze de hele zomer acht uur per dag gestudeerd heeft om al dat geld bij elkaar te krijgen.’ ‘Da’s een mooie boel, om daarom te studeren! Geen wonder dat ze er niet veel lol in heeft. Ze speelt niet voor d’r plezier. Verdorie, als ik speel ga ik er zo in op dat mijn ouders alsmaar schreeuwen of ik er eens mee op wil houden omdat ze dat lawaai niet willen.’ ‘ja, ik begrijp wat je bedoelt. Zo sta ik er ook tegenover.’

Dit is een mooi staaltje van het inzicht van onze jeugd!

Er lag een dik pak sneeuw en vader vroeg aan Chiel, tien jaar oud, en Stan, acht jaar, of zij de stoep wilden schoonvegen. ‘Hoeveel krijgen we ervoor?’ vroeg Chiel. ‘Nou,’ zei vader aarzelend, ‘hoeveel denk je dat het waard is?’ ‘Eh... ongeveer vijf euro de man,’ zei Chiel zakelijk. ‘Is daar de oprijlaan bij inbegrepen?’ vroeg vader weifelend. Chiel wilde de zaak niet op de spits drijven en antwoordde behoedzaam: ‘Ja, dat zal wel.’ ‘Akkoord,’ zei vader. ‘Jeempie,’ riepen de jongens en renden weg.

Waarom zou men kinderen geld geven voor het doen van een klusje? Zij wonen thuis, krijgen te eten en te drinken, krijgen schone kleren en delen in het algehele welzijn. Als zij de gelijken zijn die ze beweren te zijn, behoren ze hun aandeel te leveren in het werk.

Door het beloningenstelsel gaan Chiel en Stan ervan uit dat zij niets hoeven uit te voeren ‘ tenzij ze er iets voor terugkrijgen. Onder zulke omstandigheden kunnen ze geen verantwoordelijkheidsgevoel ontwikkelen. Er wordt zo sterk de nadruk gelegd op ‘wat haal ik eruit’, dat van een bevredigende beloning geen sprake meer is. Het vervelende is bovendien dat geen enkele beloning volkomen bevredigt.

Kinderen moeten deel uitmaken van het hele gezinsleven. Ze krijgen ook hun deel van het te besteden geld, doorgaans in de vorm van zakgeld. Dat is hun deel van de financiën en het is goed als ze ermee mogen doen wat ze willen. Er zou helemaal geen verband gelegd moeten worden tussen het doen van karweitjes en zakgeld. Kinderen knappen karweitjes op, omdat zij een bijdrage leveren tot het welzijn van het gezin. Ze krijgen zakgeld, omdat ze delen in de welvaart van het gezin.

Moeder liet haar twee dochtertjes in de auto op de parkeerplaats achter om ongestoord boodschappen te kunnen doen. Zodra ze uit de auto stapte, begonnen ze te huilen. ‘Als jullie lief zijn neem ik straks een speelgoedje voor je mee.’ ‘Wat voor?’ vroeg de driejarige. ‘O, dat weet ik nog niet... iets,’ antwoordde moeder en ze liep haastig weg.

Moeder probeert de samenwerking af te kopen door een voordeeltje in het vooruitzicht te stellen. Kinderen hoeven niet te worden omgekocht om lief te zijn. Ze willen gewoon lief zijn. Goed gedrag van een kind komt voort uit zijn verlangen erbij te horen, van dienst te zijn en samen te werken. Wanneer we een kind tot goed gedrag dwingen door hem om te kopen, tonen we hem dat we eigenlijk geen vertrouwen in hem hebben en dat is een vorm van ontmoediging.

Een beloning geeft het kind niet het gevoel erbij te horen. Het kan voor het moment een bewijs zijn van ouderlijke waardering, maar wat gebeurt er het volgende moment? Vinden pappa en mamma dan nog steeds dat het kind waardering verdient? Of is er nóg een beloning nodig? Als we het aantal momenten in aanmerking nemen, hebben we al gauw een nijpend tekort aan beloningen! Als we het kind een beloning onthouden, meent hij dat hij beter niets had kunnen doen. Ouders zien zich voor een ernstig probleem geplaatst als het kind weigert samen te werken zonder dat de vraag ‘wat levert het op?’ beantwoord wordt. Wat heeft het voor zin voor hem om samen te werken als hij niet voldoende beloond wordt? Waarom zou hij zich druk maken over iets wat hij moet doen als er niets bijzonders tegenover staat? Op die manier wordt deze materialistische houding iets afschuwelijks. Het wordt dan onmogelijk de hebzucht te bevredigen. Er is een volstrekt verkeerde waarnemingsnorm ontstaan als het kind meent dat de wereld hem voortdurend iets schuldig is. Als er eigener beweging niemand meer over de brug komt, zal hij wel eens wat ‘laten zien’. Zo denkt de achttienjarige erover als hij de verkeersregels die hem moeten beschermen, maar eenvoudigweg negeert, daar ze niet voorkomen in zijn waardenstelsel. Hij gebruikt zijn wagen liever roekeloos om zijn rebellie bot te vieren. Waarom zou hij zich druk maken om verkeersregels? Waar is de beloning? Hij heeft zijn eigen wagen. Hij vindt het veel leuker om eens te kijken hoe opwindend het is te tonen hoe handig hij is en precies te doen wat hij wil en maar steeds niet bekeurd te worden. Wat betekent bovendien een geringe straf als ze hem te pakken krijgen? Dat is hem de opwinding van zijn verzet wel waard. En zijn vader zal er toch wel voor opdraaien.

Dit is het eindresultaat van beloning en straf. ‘Ze hebben me niet beloond; ik zal ze straffen. Als ze mij straffen, straf ik hen ook. Ik zal je eens wat laten zien!’

Voldoening komt voort uit een gevoel van saamhorigheid en deelneming - een gevoel dat onze kinderen feitelijk wordt ontzegd als we het huidige systeem van materiële beloningen toepassen. Door onze verkeerde pogingen om tot samenwerking te komen door middel van beloningen ontzeggen we onze kinderen in feite de bevrediging van de wezenlijke behoeften van het bestaan.

Lees verder >>