22 Wees niet overbezorgd

<< Terug

HOOFDSTUK 22

Wees niet overbezorgd

‘Jan! Jan!’ Moeder stond aan de voordeur te roepen naar haar zoon van zeven, die een eindje verder op straat aan het spelen was. Toen ze geen antwoord kreeg, liep ze naar hem toe. ‘Jan, ik denk dat je beter een trui aan kunt trekken. Het is een beetje koud vanochtend.’ ‘Nee, mam, ik heb het niet koud.’ ‘Nou, ik vind het wel nodig. Ik zal er even een halen.’ Moeder ging naar huis terug, haalde de trui, liep weer naar Jan toe en trok hem de trui aan.

Een overbezorgde moeder is de gezaghebbende die uitmaakt wanneer Jan het warm of koud heeft. Jan legt zich bij haar beslissingen neer, omdat hij daardoor kan bereiken dat moeder zich voortdurend met hem bezighoudt. Moeder doet aan dienstverlening die niet nodig is. Omdat moeder vond dat hij een trui aan moest, kon hij blijven waar hij was; door zijn passieve houding dwong hij haar naar huis te gaan en weer terug te komen. Moeder is zich absoluut niet van deze wisselwerking bewust en denkt dat ze de situatie goed in de hand heeft.

‘Zeg mam, mogen we een paar dingetjes gaan kopen voor een limonadestand? Die willen we hier gaan maken.’ ‘Nee, Kees, ik wil niet dat je alleen naar die winkel gaat.’ ‘Ach mam, het is hier maar vier straten vandaan. Toe nou,’ smeekte Kees, zeven jaar oud. ‘Toe mam, toe alsjeblieft, het is zo warm en dan kunnen we een heleboel verkopen,’ voegde Martin van vijfeneenhalf eraan toe. ‘Ik kan je er nu niet heen brengen en ik vind jullie nog te klein om alleen te gaan. Bovendien heb je zoveel dingen nodig, papieren bekertjes, citroenen en al dat spul. En waar had je die stand dan willen maken?’ ‘Buiten, voor de deur. Een heleboel mensen kunnen dan wat van ons kopen. ‘Nee, ik denk van niet.’ En moeder praatte het haar kinderen uit het hoofd. Toen ze de tuin inliepen, zei Kees vol minachting: ‘Ach, ze is gewoon bang.’ Martin knikte instemmend.

Moeder is inderdaad bang. Ze is bang dat de jongens iets zal overkomen als ze buiten haar gezichtskring zijn. Ze probeert hen tegen gevaar te beschermen en dat is natuurlijk en normaal. Maar moeder overdrijft het. Ze ziet overal gevaren; ze is veel te bezorgd voor hen.

We kunnen onze kinderen niet tegen het leven beschermen en dat mogen we ook niet. We zijn verplicht onze kinderen te leren het leven moedig en flink tegemoet te treden. Moeders wens om haar kinderen tegen eventuele gevaren te beschermen kan een ontmoedigende uitwerking op hen hebben. Ze worden er naar alle waarschijnlijkheid hulpeloos door en van haar afhankelijk. En dit is één van de dingen die moeders verkeerde houding bepalen.

Door schijnbaar hun welzijn op het oog te hebben houden we onze kinderen hulpeloos en afhankelijk, waardoor wij grote, machtige beschermers lijken, zowel voor de kinderen als voor onszelf. Hierdoor plaatsen wij ons in een superieure, overheersende positie en houden de kinderen aan ons onderworpen. Maar tegenwoordig slikken de kinderen zoiets niet meer, ze komen daartegen in opstand.

De tweede reden waarom wij onze kinderen op een zo overdreven manier trachten te beschermen is dat wij er zelf aan twijfelen of we onze problemen wel aankunnen; daardoor hebben we nog minder vertrouwen in het vermogen van kinderen om op zichzelf te passen.

Voorlopig hebben Kees en Martin zich bij moeders beslissing neergelegd - maar met wrok, niet met respect. Ze keuren haar bangheid af.

De manier waarop het kind zich laat leiden door al te bezorgde ouders hangt af van zijn doelstellingen. De gevaarlijkste reactie is die van het vierde doel - hulpeloosheid. Als een kind volkomen, ontmoedigd is, zou het wel eens alles kunnen opgeven en verwachten dat het altijd beschermd zal worden tegen alle moeilijkheden in het leven.

Twee maanden geleden ontdekte men dat Joop, zes jaar oud, suikerziekte had. Hij moest dagelijks insuline innemen en moeder noemde dat zijn ‘vitaminen’. Er werd Joop niets over zijn toestand gezegd. Moeder voerde als rechtvaardiging van deze handelwijze aan dat zij op die manier Joop ervoor vrijwaarde dat hij een ‘buitenbeentje’ werd.

Elk gesprek dat zij met de dokter over de kwaal had, werd buiten Joop om gevoerd. Elke dag waarschuwde ze hem dat hij alleen mocht eten wat zij hem gaf, omdat de ‘vitaminen’ anders geen uitwerking zouden hebben.

Moeders bezorgdheid is begrijpelijk. Als een kind een organische afwijking heeft, proberen we hem zo normaal mogelijk te laten leven. Uitvluchten en leugens treffen echter maar zelden doel. Moeder is te bezorgd. Zij wil de situatie in de hand houden en verantwoordelijk blijven voor wat hij eet. Vroeg of laat zal Joop toch moeten weten wat er aan de hand is, omdat hij er zelf mee moet leren omgaan. Als Joop mazelen had gekregen, had moeder hem verteld wat dat was en had ze hem verzorgd totdat het over was. Mazelen is een kinderziekte waarvan je geneest, anders dan suikerziekte, waarmee je waarschijnlijk je hele leven zult zijn opgescheept. Suikerziekte is iets dat veel moeilijker aan een kind is uit te leggen. Maar Joop is met zijn zes jaar oud genoeg om te kunnen begrijpen dat hij medicijnen nodig heeft om zijn lichaam te laten functioneren. Een niet al te bezorgde houding kan het kind helpen een gezonde houding ten opzichte van zichzelf aan te kweken. ‘Er is een klier in je lichaam die niet helemaal goed werkt. We moeten dat verhelpen met deze medicijn; die heet insuline. Die insuline heeft geen uitwerking als die klier te veel te doen krijgt, dus moeten we een beetje oppassen dat je niet te veel eet.’ Joop kan er zich geleidelijk op gaan instellen dat hij een bepaalde kwaal heeft die hij de baas kan blijven en waarmee hij toch een gewoon leven kan leiden. Het is Joops probleem. Hij heeft echter hulp en aanmoediging nodig om er het hoofd aan te bieden. De beste aanmoediging bestaat in de erkenning dat hij het aankan. Als hij ouder wordt en meer over de functies van het menselijk lichaam leert, zal hij ook meer aangaande zijn kwaal te weten komen. Men kan hem bijvoorbeeld uitleggen waarvoor de steeds terugkerende urinecontrole dient. ‘Zo kunnen we zien of de klier genoeg geholpen wordt.’ Als moeder niet geheel door het probleem van haar stuk is gebracht, kan ze Joop bijbrengen hoe hij dit kan aanpakken. Zolang ze hem de ogen niet opent voor het probleem, ontzegt ze hem het recht ermee te leren omgaan.

Niets is zo ergerlijk als dingen te willen doen die onmogelijk zijn.

We kunnen niet alles regelen en ook niet het leven van onze kinderen en van onszelf volkomen naar onze hand zetten. Onze pogingen om dat toch te doen zijn voor een groot gedeelte de oorzaak van alle ellende om ons heen. Onze kinderen leren van ons het onvermijdelijke te bestrijden, vooral als we hen tegen alle ontberingen en ongemakken proberen te beschermen. Als we dat een tijdlang hebben gedaan, wil het kind dat we ermee doorgaan. De teleurstelling die dan volgt, leidt tot boosheid en wrevel - niet alleen tegen de ouders, maar tegen het leven zelf, omdat ons de kans niet is gegeven het naar eigen inzichten te laten verlopen. De ‘verwende aap’ is een kind dat voortdurend kwaad is omdat het leven zich niet naar zijn wensen voegt. Wat zinloos en zielig om dat te eisen! Helaas verliest een kind dat ‘verwende aap’-achtige niet altijd als hij volwassen wordt. Het wordt soms een principiële houding ten opzichte van het leven. Als we onze kinderen maar verwennen en vertroetelen en hen tegen het leven trachten te beschermen, is het geschenk dat wij hun geven: machteloze woede, gericht tegen een verschrikkelijke wereld.

Om deze ernstige fout te vermijden, moeten we beseffen dat we niet alles kunnen en niet alles weten. Maar we zijn verplicht onze kinderen methoden, middelen en benaderingswijzen aan de hand te doen waarmee ze het leven aankunnen. Laten we daartoe eerst eens zien waarmee we in feite te maken hebben. Daarna zoeken we een antwoord op de vraag ‘Wat kan ik eraan doen?’ Zelfs een heel klein kind kan men ertoe brengen een vervelende situatie te analyseren, door bijvoorbeeld een eenvoudige vraag te stellen. Kinderen zijn vlug van begrip. Laten we ze leren hun verstand te gebruiken.

‘Moeder! George heeft mijn boek verscheurd!’ riep Bart woedend toen hij zag wat zijn kleine broertje had gedaan.

Bart heeft zijn probleem kenbaar gemaakt - en ook laten zien wat zijn reactie erop is. Hij wil dat moeder het probleem voor hem oplost en er iets aan doet. Waarschijnlijk wil hij graag dat ze George straft.

‘O schat, wat verschrikkelijk jammer dat je boek stuk is! Daar kunnen we niets meer aan doen. Maar wat zou je kunnen doen om te voorkomen dat George nóg eens een boek van je verscheurt?’ ‘Weet ik niet,’ riep Bart woedend. ‘Je moet iets doen om te zorgen dat hij ermee ophoudt.’ Moeder bleef kalm tegenover de razende Bart. ‘Denk er maar eens over na wat jij eraan zou kunnen doen, Bart, en dan zullen we er later over praten.’ ‘Ik wil nu iets doen!’ Moeder trok zich terug op de wc. Later, toen Bart wat tot rust was gekomen, bracht ze het onderwerp weer ter sprake. Bart, die de wandaad nog niet was vergeten, reageerde eerst weer vijandig, maar moeder schonk daar geen aandacht aan. ‘We kunnen George niet dwingen op te houden boeken stuk te scheuren, dat weet jij ook, Bart. Wat kunnen we dan wel doen?’ Door hem voortdurend handig vragen te stellen wist moeder Bart er ten slotte van te overtuigen dat hij zijn boeken buiten het bereik van zijn broertje moest houden.

Door ons gevoel van superioriteit denken we steeds dat de kinderen nog te klein zijn om problemen op te lossen of om makkelijk teleurstellingen te verwerken. Wij moeten deze verkeerde houding onderkennen en in plaats daarvan vertrouwen hebben in de vermogens van het kind en hem toch ook leiding geven. We hoeven beslist een kind niet aan zijn lot over te laten of hem alle wel en wee van het leven in zijn volle omvang te laten ervaren. Laten we onze hersens gebruiken! In plaats van te fungeren als een muur waarachter het kind zich in onschuld kan koesteren, moeten we een zeef worden die de levenservaringen doorlaat in hoeveelheden die het kind kan verwerken. We moeten voortdurend letten op gelegenheden om terug te treden en het kind dan de kans geven zijn eigen kracht te voelen. We moeten klaar staan om bij te springen als het probleem te groot dreigt te worden. Met deze methode kunnen we al bij zijn geboorte beginnen. Beetje bij beetje, en met zorg leiding gevend, kunnen we zo het leven met zijn problemen, uitdagingen en voldoeningen aan het kind doorgeven.

Lees verder >>