37 Ga verstandig om met religie

<< Terug

HOOFDSTUK 37

Ga verstandig om met religie

Welk geloof we ook aanhangen, het neemt een belangrijke plaats in onze gezinnen in. Voor de meeste mensen betekent godsdienst inspiratie tot een goed leven. Onze idealen, onze morele waarden, onze hoogste aspiraties komen voort uit en worden hooggehouden in onze religie. Daarom is het moeilijk te begrijpen hoe de godsdienst voor een kind schadelijk zou kunnen zijn. Maar religie kan worden misbruikt.

De vijfjarige Vincent was al de hele ochtend in een slecht humeur. Niets van wat moeder voorstelde vond hij leuk. Haar geduld raakte ten einde. Toen gaf ze hem een schaar en een tijdschrift en stelde hem voor in de studeerkamer te gaan zitten en plaatjes uit te knippen. Zelf ging ze weer aan het werk. Na enige tijd ontdekte ze dat Vincent alle boeken van de planken had gehaald en door de hele kamer had verspreid. De bureauladen waren opengetrokken en de hele inhoud lag op de grond. Woedend trok ze de jongen naar zich toe, schudde hem door elkaar en riep: ‘Wat mankeert jou? Je bent de hele morgen al zo vervelend geweest. Nu blijf je tot de lunch op de keukenstoel zitten, al zou ik je eraan moeten vastbinden. Weet je dan niet dat God je zal straffen als je niet wilt leren je te gedragen? Hij houdt niet van ondeugende jongetjes.’

Vincent is niet zo blij; hij is kwaad. Hij wil wraak nemen. Hoe meer moeder hem straft, hoe meer hij op wraak zint. Hij wil zich wel goed gedragen. Hij heeft er geen idee van waarom hij deze dingen doet.

Iedere keer als een ouder een kind dreigt met: ‘God zal je straffen,’ geeft hij eigenlijk zijn onmacht toe en laat hij het hele probleem over aan een hogere autoriteit. Het kind voelt dat aan en is er enigszins trots op dat niemand raad met hem weet. Daar er niet direct een straf van God volgt, slaat hij zulke dreigementen in de wind. Daarom is zoiets als opvoedingsmethode volkomen zinloos.

Moeder betrapte haar dochter op een pertinente leugen. ‘Donna, je weet dat het heel slecht is om te liegen. Mensen die leugens vertellen, kunnen op het laatst nooit meer eerlijk en oprecht zijn. Hun ziel wordt helemaal vals en akelig. Denk je dat God en Zijn heiligen zulke mensen kunnen gebruiken? God wil dat we eerlijk en waarachtig zijn. Er is voor kwaadwillenden geen plaats in de hemel. Je moet altijd de waarheid spreken. Waarheid is goedheid. Als je liegt, ben je geen goed mens.’

Het is voor een kind zoveel gemakkelijker om goed te zijn, dat hij er helemaal geen behoefte aan heeft slecht te zijn, tenzij hem dingen in de weg worden gelegd in zijn omgeving, waardoor hem de moed in de schoenen zinkt en hij zich gaat misdragen om een uitweg uit de moeilijkheden te vinden. Daar het kind met zijn wangedrag een bepaalde bedoeling heeft, helpt gemoraliseer niet en wordt het beletsel er ook niet door opgeruimd. Het maakt hem alleen maar nog moedelozer. Als we het ideaal hooghouden waarnaar we allen streven en erop wijzen hoezeer hij nog te kort schiet, maken wij zijn ontmoediging, die hem al van het begin af aan te kort deed schieten, nog groter. In plaats van gemoraliseer, waarin een veroordeling ligt opgesloten, heeft het kind juist behoefte aan bemoediging en moet hij geholpen worden om uit zijn moeilijkheden te geraken.

Het kind weet dat hij goed moet zijn. Omdat hij helemaal niet begrijpt waarom hij ‘slecht’ is (daar het doel van zijn gedrag hem onbekend is), twijfelt hij er hevig aan of hij ooit zijn ideaal kan verwezenlijken. Er ontstaat dan een conflict tussen dat wat hij zou moeten doen en dat wat hij in feite doet. Daar hij niet twee richtingen tegelijk uit kan gaan, moet hij leren veinzen. Hij leert zich dan te verschuilen achter goede bedoelingen, terwijl zijn werkelijke doel precies het tegenovergestelde is. Overal waar ouders moraliseren om kinderen ertoe te brengen zich goed te gedragen, zien wij dat deze kinderen gaan veinzen. Hij tracht onder alle omstandigheden zich zo braaf mogelijk voor te doen. Hij wordt doodsbang dat zijn eigenlijke nietswaardigheid (het verkeerde beeld dat hij van zichzelf heeft gevormd, wordt een realiteit!) door de camouflage heen te zien is. Hoe meer energie hij besteedt aan ‘doen alsof’ en angst, des te minder heeft hij over om zich werkelijk te ontplooien.

Als de ouders erop staan dat hun kind naar zondagsschool gaat terwijl ze zelf thuis blijven, krijgt hij wel een merkwaardig beeld van hen. Het is of er met twee morele maten wordt gemeten - één voor het kind en één voor de volwassenen! De kinderen moeten naar zondagsschool om goede mensen te leren worden, terwijl de ouders dat kennelijk al zijn en die lessen niet meer nodig hebben. Maar het kind vindt herhaaldelijk dat een van de ouders jegens hem iets verkeerds of onrechtvaardigs doet en kan niet begrijpen waarom zij het voorrecht hebben hun gang maar te gaan zonder gesticht te hoeven worden. Hij is dan diep gekrenkt in zijn gevoel voor gelijkwaardigheid. Dat geeft hem des te meer het gevoel dat hij door de volwassenen wordt onderdrukt. Hierdoor wordt zondagsschool een vervelende aangelegenheid en wordt het werkelijke doel van godsdienstige opvoeding teniet gedaan.

Als het kind groot genoeg is om zich over een hiernamaals een denkbeeld te vormen en hij krijgt aldoor te horen dat hij later in dat hiernamaals voor zijn daden gestraft zal worden, kan hij verschrikkelijk bang voor de dood worden, voor de toekomst en het ongeziene. In plaats van de weg voor hem te effenen, maakt die angst hem kopschuw, wordt hij in zijn vrije ontplooiing belemmerd en wordt hem de kracht ontnomen verantwoordelijkheid op zich te nemen. Als hij niet al in moeilijkheden zat, zou hij zich niet misdragen. Nu krijgt hij bovendien nog met die onzichtbare boeman te maken, die hem voor zijn gevoel van onbehagen wil straffen. Hij zou zelfs wel eens een niet uitgesproken of onbewuste haat kunnen gaan koesteren tegen de God die hem straft. Daar een kind zo’n gevoel niet onder woorden kan brengen, wordt zijn hypocrisie er alleen maar erger door. Dit soort conflict tussen zijn werkelijke bedoelingen en zijn gehuichel kan alleen maar tot een grotere onevenwichtigheid en zelfs tot neurose leiden.

Godsdienstlessen kunnen worden gebruikt om een kind te laten zien hoe men lang geleden ontdekte dat bepaalde vormen van gedrag verkeerd waren, omdat ze een goede en gelukkige relatie tussen mensen schaadden. Ouders en kinderen kunnen in de vorm van een verhaal deze zaken bespreken (waarbij de kinderen zelf nooit als voorbeeld mogen dienen) en naar mogelijkheden zoeken om conflicten op te lossen, zodat de vriendschap en de harmonie worden hersteld. We hebben allemaal soms met moeilijkheden te kampen! Kinderen moeten weten dat we in hetzelfde schuitje zitten en dat ook wij soms naar middelen moeten zoeken om de harmonie te herstellen, want dat is het hoogste goed, hoe het ook genoemd wordt.

Lees verder >>