34 Til niet te zwaar aan 'slechte' gewoonten

<< Terug

HOOFDSTUK 34

Til niet te zwaar aan ‘slechte’ gewoonten

De moeder van de vierjarige Mark was de was aan het ophangen toen ze achter het struikgewas op een onbebouwd stuk grond naast hun huis haar zoontje met twee speelkameraadjes zag staan. Toen ze wat aandachtiger keek, zag ze dat ze hun broek omlaag hadden getrokken en stonden te plassen. Ze holde op hen af, stuurde de twee andere jongens naar huis en sleepte Mark naar binnen. Mark begon te huilen. ‘Ik zal je leren om zoiets afschuwelijks te doen,’ schreeuwde moeder, terwijl ze hem een flink pak slaag gaf, ‘denk erom dat je dat nooit meer doet. Dat doe je voortaan thuis, op de wc. Ga nu naar je kamer, en je mag drie dagen niet buiten spelen.’ Daarna belde moeder de andere moeders op en vertelde wat er was gebeurd. Een paar dagen later, toen Mark weer naar buiten mocht, werd moeder opgebeld door een verontwaardigde buurvrouw. Mark stond voor haar huis op het trottoir te plassen terwijl er een groep kinderen, waaronder twee meisjes, naar stond te kijken. Moeder rende naar buiten en sleurde Mark het huis in. Weer gaf ze hem een pak slaag, nog harder dan de eerste keer. Die avond besprak ze het voorval met haar man. Vader gaf Mark een uitbrander en zei dreigend: ‘Als ik nog eens zoiets over je hoor, krijg je er zo van langs dat je het nooit meer vergeet.’ Bij tussenpozen deed zich die zomer hetzelfde voor. Telkens kreeg Mark dan een pak slaag en moest hij een paar dagen binnenblijven.

Het is duidelijk dat straf Mark niet afschrikte. Integendeel, die maakte het allemaal nog interessanter en hij vond het leuk het lekker tóch te doen en niet betrapt te worden.

We kunnen een dergelijk probleem niet zomaar ineens aanpakken. Als we dat wel doen, maken we het alleen maar erger.

Het verstandigste dat moeder kan doen is Mark rustig binnen te roepen en hem zonder veel ophef of gemoraliseer te vertellen dat hij binnen moet blijven als hij zich buiten niet weet te gedragen. Zo zou moeder steeds moeten optreden als ze ontdekt dat hij buiten aan het plassen is. Hij weet zelf ook dat hij zich misdraagt. Dit is het moment om op te treden, en niet om verhalen af te steken.

Hoe meer ophef we over ‘slechte’ gewoonten maken, des te erger worden ze. Binnen deze indeling vallen allerlei seksuele spelletjes, bedwateren, duimzuigen en nagelbijten. We hebben het woord ‘slechte’ opzettelijk tussen aanhalingstekens gezet. Geen van deze handelingen is ‘slechter’ dan andere vormen van wangedrag. Het kind heeft er een onbewuste bedoeling mee, zoals met alle andere daden. Alleen de volwassene meent dat juist deze gewoonten een ernstiger bijbetekenis hebben. Het eerste dat we moeten doen als we deze problemen aan willen pakken, is er niet te zwaar aan te tillen. Wanneer het kind eenmaal doorheeft dat het iets heeft uitgevoerd waarover zijn ouders zich meer dan anders opwinden, heeft hij de beschikking over een nog sterker wapen waarmee hij hen te lijf kan gaan. Ook hier geldt weer dat we onze zeilen uit zijn wind nemen als we ons niet door zijn optreden laten intimideren.

Iedere psychiater weet dat de meeste ouders niet op de hoogte zijn van die seksuele spelletjes van hun kinderen en bijgevolg geen kwaad kunnen. Als we merken dat ons kind masturbeert of met andere kinderen ‘sex’-spelletjes doet, doen we er het verstandigste aan het te doen voorkomen alsof we het niet in de gaten hebben. Masturberen kan geen kwaad, tenzij we er een conflict van maken. Masturberen en duimzuigen zijn vormen van gemakzuchtig plezier, die erop wijzen dat het kind in de nuttige dingen van het leven nog geen voldoening heeft gevonden. Als we het hem willen beletten, is het enig resultaat dat hij dat soort bevrediging nóg prettiger gaat vinden. Het kind zal dan nog koppiger aan zijn pleziertje vasthouden en zich verzetten als we het hem willen ontnemen. De gewoonte is nu gekoppeld aan de tweede doelstelling van het kind: de volwassene die hem onderdrukt een nederlaag toebrengen. We kunnen de zaak het beste volkomen negeren en het probleem zijdelings benaderen door ervoor te zorgen dat het kind voldoening gaat scheppen in praktische dingen. Dat lukt als we zijn belangstelling verbreden en zijn speelruimte vergroten.

De driejarige Marietje zoog op een bijzondere manier op haar duim: ze hield haar andere hand voor haar gezicht alsof ze wilde verbergen wat ze deed.

Marietje trekt zich terug uit haar omgeving en ontwikkelt een privé-genoegen. Ze heeft niemand anders nodig.

Na het avondeten lette moeder er altijd goed op dat Jaap, zes jaar oud, niet te veel meer dronk. Voordat vader en moeder naar bed gingen, maakte een van hen de jongen wakker en zette hem op de we. Maar desondanks was Jaap’s bed ‘s morgens toch vaak nat als moeder hem wekte. Ze smeekte hem nog meer zijn best te doen om zijn bed droog te houden. Soms werd ze kwaad vanwege alle extra was. Zij en vader hadden al van allerlei straffen en overredingsmiddelen geprobeerd, maar niets scheen te helpen. Jaap bleef ermee doorgaan.

Het kind dat in bed plast, is meestal een kind dat, als het ergens zin in heeft, dat dan ook meteen doet. Hij is ervan overtuigd dat hij zichzelf niet in de hand heeft. In feite is hij niet bereid te aanvaarden wat een bepaalde situatie van hem vergt. Alle extra-aandacht die vader en moeder hem schenken, versterkt hem alleen maar in zijn overtuiging dat hij het niet kan helpen dat hij in zijn bed plast. Standjes, straf en dringende verzoeken dragen er alleen maar toe bij dat zijn ontmoediging groter wordt. Hij beeldt zich in dat hij zich niet kan beheersen en vindt het onrechtvaardig, dat hij bovendien nog wordt gestraft en vernederd.

Jaap moet leren te reageren op wat de situatie eist. Moeder en vader kunnen hem helpen door het probleem aan hem over te laten. Het is zijn zaak. Zij kunnen zeggen - maar alleen als ze er echt in geloven - dat zij er zich niets meer van zullen aantrekken. ‘We maken je voortaan ‘s nachts niet meer wakker. Je mag doen wat je zelf wilt. Als je het vervelend vindt om in een nat bed te liggen, moet je er zelf maar uitkomen om het te verschonen.’ Dan moeten vader en moeder zich daaraan houden en zich echt geen zorgen maken. Het ongemak is een natuurlijke consequentie. Het duurt soms lang voordat een kind een andere mening over zichzelf krijgt en genoeg zelfvertrouwen om op zichzelf te passen. Verwacht geen wonderen.

Een kind dat op zijn nagels bijt, geeft daarmee gewoonlijk uiting aan woede, wrevel of opstandigheid. Alweer is in dit geval de gewoonte een symptoom en geen probleem op zichzelf. Het heeft geen zin het kind standjes te geven, hem te vernederen of preventieve middelen toe te passen. We kunnen het kind niet dwingen ermee op te houden. We kunnen alleen proberen de oorzaak weg te nemen.

Een kind dat liegt of steelt, probeert gewoonlijk ‘ons iets te leveren’. Als het kind het zo aanlegt dat wij zijn vergrijp ontdekken, kunnen we er zeker van zijn dat het zijn bedoeling is om aandacht te trekken. Als hij het echter probeert te ontkennen, kunnen wij daar waarschijnlijk terecht de conclusie uit trekken dat hij probeert zijn macht te tonen. Het kind denkt dat hij het recht heeft zich te verschaffen wat hij wil, ongeacht de manier waarop. Of hij kan er geweldig veel plezier in hebben iets te pakken zonder dat hij daarop wordt betrapt. Liegen en stelen zijn symptomen van een dieper liggende rebellie. Natuurlijk moet een gestolen voorwerp teruggegeven of vergoed worden. Maar we moeten de zaak niet te ernstig opvatten - er niet te zwaar aan tillen en ons er niet te veel van aantrekken. Zoiets zal wel moeilijk zijn voor ouders die denken dat het hun plicht is het kind zulke dingen ‘af te leren’. Maar hun minachting, kritiek en straf leren het kind het liegen of stelen niet af. Integendeel, zij maken dat hij nog meer zin krijgt verkeerde dingen te doen, om zich machtig te voelen en zijn ouders een nederlaag te bezorgen. Het kind heeft helemaal geen instructies nodig; hij weet heel goed dat het verkeerd is om te liegen en te stelen. Onbewust doet hij verkeerde dingen omdat dat resultaten afwerpt.

De vijfjarige Susan speelde met een buurmeisje dat een autoped had. Ze vroeg of zij er ook een mocht hebben. Moeder en vader legden haar uit dat ze daar op het moment geen geld voor hadden. Op een dag zag moeder dat de autoped van het buurmeisje achter de kachel van de centrale verwarming verborgen was. Ze handelde heel verstandig. ‘Weet je wat,’ dacht ze, ‘ik geloof dat ik gewoon eens een paar dagen afwacht en dan eens kijk wat er gebeurt.’ Ze zag dat Susan zich niet op haar gemak voelde. De autoped was nog gedeeltelijk zichtbaar, maar moeder zei er niets van. De volgende middag vroeg moeder aan Susan: ‘Ga eens een beetje op Lucie’s autoped steppen.’ Onthutst antwoordde Susan: ‘Nee, want dan ziet ze hem en dan moet ik hem teruggeven.’ ‘Maar dan heb je er niet veel aan om hem hier te zetten, wel?’ Susan begon te huilen. ‘Waarom breng je hem niet terug? Dan kunnen jullie er tenminste samen op rijden!’ Moeder wist haar buurvrouw ertoe te bewegen mee te werken, zodat er geen ophef van werd gemaakt. Susan had haar lesje geleerd.

Het eigenlijke probleem school in het feit dat Susan dacht dat ze recht had op alles wat ze wilde hebben. Moeder liet haar inzien dat stelen gewoon niet baatte.

Wanneer een kind vloekt of een vies woord gebruikt, wil hij alleen maar graag choqueren. Als wij daarop reageren en er inderdaad aanstoot aan nemen, moedigen we hem aan die woorden te blijven gebruiken. We kunnen onze zeilen uit zijn wind nemen door te doen of we heel dom zijn. ‘Wat voor woord gebruikte je daar? Dat ken ik niet. Wat betekent het?’ Het kind zal dan zeer waarschijnlijk de tactiek laten varen die hem in zo’n netelige positie brengt.

Het kind dat blijk geeft van een bepaalde ‘slechte’ gewoonte heeft hulp en begrip nodig. De gewoonte is een symptoom. We bereiken er niets mee als we die symptomen gaan bestrijden. Wat is de eigenlijke oorzaak? Vaak kunnen we daarachter komen door tussen de bedrijven door eens een prettig gesprek met hem op gang te brengen. Misschien tegen bedtijd, wanneer moeder en kind in een opgewekte stemming zijn. Moeder kan er een soort spelletje van maken en vragen: ‘Wat voor fijne dingen heb je vandaag gedaan?’ Als het kind daarop heeft geantwoord, kan moeder zeggen wat zij fijn heeft gevonden. Dan kan ze vragen: ‘En wat vond je niet fijn?’ Zo kan ze misschien te weten komen wat het kind dwars zit. De informatie die ze krijgt, kan haar helpen te bepalen hoe zij zal handelen; zij mag deze echter nooit gebruiken voor preekjes. Ze gaat er niet op in en hoeft niet recht te praten wat het kind niet fijn heeft gevonden. Maar ze kan hem wel vragen wat er volgens hem aan gedaan kan worden. Dan heeft ze de gelegenheid om te luisteren. Als het kind op de vraag geen antwoord weet, kan moeder het spelletje voortzetten door over dingen te praten die zij niet fijn heeft gevonden - meestal dingen waar het kind buiten staat, anders is het geen spelletje meer en wordt het kritiek. We moeten er erg voor oppassen dat we niet de indruk vestigen een onderzoek in te stellen. Daardoor klapt het kind dicht en blijft hij voortaan voor zulke pogingen ontoegankelijk. Het spelletje kan van tijd tot tijd worden herhaald en kan een middel tot indirecte communicatie worden.

We kunnen van een kind niet verwachten dat hij een slechte gewoonte onmiddellijk afleert. Aan de andere kant kunnen we ook zelf ontmoedigd raken als we, na een paar dagen geprobeerd te hebben hem iets af te leren, merken dat hij toch op de oude weg voortgaat. Wij schijnen er evengoed als het kind zelf van overtuigd te zijn dat hij nooit in staat zal zijn slechte gewoonten af te leren. Laten we dan nu eens even rustig nadenken. Zou hij werkelijk nog op zijn duim zuigen of in zijn bed plassen als hij op de middelbare school zit? Natuurlijk niet! Ons pessimisme is ongerechtvaardigd. We weten dat het kind ermee zal ophouden. En als we onszelf op die manier moed hebben ingesproken, dragen we ons zelfvertrouwen ongemerkt op het kind over. Het kan lang duren en het kind heeft de extra-aanmoediging nodig die uitgaat van verhoogde positief gerichte activiteit. Maar ten slotte, daar kunnen we zeker van zijn, zal hij op een goed moment wel positief reageren. Wanneer we onze eigen ontmoediging eenmaal hebben laten varen, kunnen ons geloof en vertrouwen in het kind hem een extra prikkel verschaffen. Als we er niet te zwaar aan tillen, het kalmpjes aan doen en als we bereid zijn sommige dingen door de vingers te zien, zullen we bovendien merken dat de spanning vermindert, en dan is die slechte gewoonte zowel voor het kind als voor onszelf niet zo belangrijk meer.

Lees verder >>