14 Verwerf medewerking

<< Terug

HOOFDSTUK 14

Verwerf medewerking

Als Lisa, van acht maanden, een schone luier aan moest, begon ze zo wild te trappen, te rollen en te draaien dat het bijna onmogelijk was hem aan te krijgen. Ten einde raad gaf moeder haar dan wel eens een zachte tik. Lisa begon dan erbarmelijk te snikken, zoals een kind doet dat zich diep gekrenkt voelt.

Nol, van negen maanden, was een normaal kind van doofstomme ouders. Op een dag kroop hij over de vloer en stootte zijn hoofd tegen de tafel. Hij ging rechtop zitten, draaide zich naar zijn moeder toe en begon te huilen. Hij vertrok daarbij zijn gezicht, zette zijn mond wijd open en de tranen stroomden hem over de wangen - maar de verbaasde toeschouwster hoorde niets! Ze bleef even naar hem kijken. Moeder rende toen naar hem toe, pakte hem op en begon hem te troosten. Kleuters doorzien situaties. Nol bediende zich niet van geluidseffecten, omdat hij aanvoelde dat zijn ouders doof waren. Oudere kinderen van doofstommen tonen hun woede door met hun voeten op de grond te stampen in plaats van doelloos te schreeuwen. De ouders voelen de trillingen en reageren daarop.

Hoe vreemd het ook mag klinken, deze baby van acht maanden heeft een manier ontdekt waarmee ze moeder kan frustreren zonder dat ze nog een woord kan uitbrengen. We schijnen nooit zo hard te geloven in de slimheid van zo’n kleintje. We willen graag erg pientere kinderen hebben, behandelen hen als kleine idiootjes en brengen ze groot totdat het stompzinnige volwassenen zijn geworden! Maar elke moeder die zich wat inzicht heeft verworven, zal moeten toegeven dat baby’s verdraaid slim zijn! Moeder moet Lisa meteen leren hoe ze zelf aandeel kan hebben in het luiers verschonen. Moeder kan zorgen dat Lisa meewerkt door in de eerste plaats haar bedoelingen te doorzien; dan weet ze wat ze moet doen en hoeft ze niet wanhopig te worden. In de tweede plaats kan ze haar tijdschema wijzigen, zodat ze extra tijd heeft voor het dagelijkse bad; die kan ze dan gebruiken als oefenperiode. Daarna kan ze, iedere keer als Lisa zich bij het aankleden verzet, haar met haar handen in bedwang houden, terwijl ze intussen met een glimlach tegen haar praat. ‘Mijn lieve kindje zal moeten leren stil te liggen. Grote meid. Wat lief en rustig kan ze zijn...’ enzovoort. Het maakt niets uit of het kind die woorden niet verstaat, ze vangt de betekenis ervan heel goed op. Het is heel gemakkelijk een terechtwijzing van een glimlach vergezeld te doen gaan. Lisa zal dat aanvoelen en erop reageren. Het is ook gemakkelijk om ergernis van een frons vergezeld te doen gaan. Ook dat zal de baby aanvoelen en ze zal erop reageren, namelijk door nog meer te tonen dat ze in staat is iemand te ergeren. Als moeder geen wrok voelt, maar sterk staat in haar liefde voor het kind, zal haar dochter dat begrijpen. Moeder kan Lisa loslaten zodra ze zich niet meer verzet. Zodra ze weer begint te draaien, moet ze haar weer vasthouden. Zo oefent ze Lisa in samenwerking.

In onze steeds democratischer wordende sociale sfeer vinden wij het vaak nodig bepaalde woorden die we gebruiken een andere betekenis toe te kennen. ‘Samenwerking’ en ‘medewerking’ behoren bepaald tot die woorden. Vroeger, toen autoriteit was toebedeeld aan degenen die de leiding hadden, betekenden samenwerking en medewerking dat men deed wat er werd bevolen. Van de mindere werd verlangd dat hij ‘samenwerkte’ met zijn meerdere. De democratie geeft dit woord een nieuwe betekenis: wij moeten samenwerken om aan de eisen van een bepaalde situatie te voldoen. Terwijl we in een democratische samenleving grotere vrijheid en meer gelijkwaardigheid hebben, hebben we ook grotere verantwoordelijkheden. Omdat de macht van een superieure positie niet meer bestaat, hebben we behoefte aan bepaalde methoden die tot samenwerking aanzetten. Wij kunnen van onze kinderen niet langer eisen: ‘Werk met me samen’ en evenmin zeggen: ‘Doe wat ik je zeg.’ We moeten inzien dat het nodig is hun medewerking te verwerven.

Behalve de plicht om iedere dag hun bed op te maken had moeder al haar vier kinderen ook nog een aparte dagtaak opgelegd. Steven moest de badkamer schoonhouden, Gerda moest de afwas doen, Roelien moest in de huiskamer stof afnemen en Ronnie moest het keukenafval en de kranten opruimen. Moeder moest ze er iedere dag weer aan herinneren, gaf hun dan een uitbrander, schreeuwde tegen ze en moest hen meermalen straffen voor ze eindelijk aan het werk gingen. Tegen alle vier de kinderen bezigde ze graag de opmerking: ‘Het zou beter zijn als er hier eens werd meegewerkt, anders zou het met vier kinderen wel eens slecht kunnen aflopen.’

Het is nogal duidelijk dat moeder bedoelt: ‘Doe het werk dat ik je heb opgedragen, anders...’ Ze heeft op een autoritaire manier uitgemaakt wat elk kind moet doen en probeert ze dat te ‘laten’ doen. Alle vier kinderen worden er zo toe aangezet in opstand te komen tegen deze onderdrukkingsmethode en ze krijgen tevens de gelegenheid hun opstandig verzet te doen slagen. Toen moeder de taken verdeelde, gaf haar houding aan dat ze vastbesloten was de baas te blijven. De kinderen reageren daarop met een houding van ‘zie maar dat je me krijgt’. Dit is een machtsstrijd - en hier is geen sprake van samenwerking. Moeder probeert haar wil op te leggen in plaats van de kinderen voor het idee te winnen samen te werken ten gunste van het samenleven. Wat kan moeder doen om de kinderen ertoe te brengen werkelijk mee te werken? Ze kan bijvoorbeeld eens de tijd ervoor nemen om de zaak met alle leden van het gezin te bespreken. Dan kunnen ze een lijst maken van de karweitjes die gedaan moeten worden. Moeder zegt welke taken zij op zich wil nemen en vraagt dan hoe de andere karweitjes opgeknapt moeten worden. Vader en de kinderen kunnen dan de werkjes uitkiezen die zij wel willen doen. Op die manier toont moeder respect voor haar kinderen. Ze laat de keuze en de beslissing aan hen over. Als een van hen een zelfgekozen karweitje niet uitvoert, wordt er niets van gezegd en evenmin knapt een ander het voor hem op. Na een week roept moeder het gezin weer bij elkaar. ‘Steven heeft gezegd dat hij deze week de huiskamer zou schoonhouden, maar hij heeft het niet gedaan. Wat moeten we daaraan doen?’ Het woordje ‘we’ legt de verantwoordelijkheid op de groep, waar die ook thuishoort, haalt moeder uit haar autoritaire rol en geeft haar de rol van de leidster. Alle voorstellen worden zorgvuldig overwogen, totdat er een groepsbesluit wordt genomen. Het besluit van de groep is doorslaggevend, terwijl het besluit van een volwassene alleen maar verzet uitlokt. Deze methode om een probleem te behandelen loopt gewoonlijk uit op de vorming van een familieraad, waarover we het later zullen hebben. (Hoofdstuk 39) Waar we hier op willen wijzen is, dat het hedendaagse gezin als een groep functioneert; de groep als zodanig zet de enkeling ertoe aan samen te werken met de anderen in het belang van het geheel. De aandacht van elk lid van de groep wordt gericht op de behoeften van het hele gezin. Samenwerking betekent dat alle leden gezamenlijk stappen doen om tot stand te brengen wat het beste voor allen is.

Een gezin van vier samenwerkende personen kan worden vergeleken met een wagen met vierwielaandrijving. Elk lid is een wiel en de gezamenlijke familie is de wagen. Alle vier wielen moeten tegelijk draaien om de wagen soepel te laten lopen. Wanneer één wiel blijft vastzitten, begint de wagen te schokken en raakt bij zelfs uit de gewenste koers. Als er één wiel uitvalt, kan de wagen zelfs niet verder voordat hij is gerepareerd. Het ene wiel is even belangrijk als het andere, maar geen van de wielen is het enig belangrijke. De richting van de wagen wordt bepaald door de vier samenwerkende wielen. Als één wiel van plan is op eigen kracht verder te gaan, zal de wagen stuk gaan en onbruikbaar worden. Het maakt niets uit hoe groot het gezin is. De gezinsgroep, oftewel de wagen, kan op elk aantal wielen rijden.

Als we de kinderen willen oefenen in samenwerking, vooronderstellen we daarmee dat we zelf ook meewerken. We bedoelen dat niet de ene persoon moet ‘toegeven aan’ de ander, maar dat we het gevoel moeten hebben dat we ons eensgezind naar één gewenst doel begeven. Als de eensgezindheid in het gezin wordt verstoord, kunnen we er zeker van zijn dat ook de samenwerking wordt verstoord. Dan blijft één van de wielen steken. En we zouden dat best eens zelf kunnen zijn!

Iedereen in het gezin kan leren denken in termen van wat het beste is voor de groep. ‘Wat vereist de situatie?’ We kunnen niet meer denken in termen als: ‘Wat wil ik de ander laten doen?’ Daarmee leggen we de ander onze wil op en tonen geen respect meer voor hem. Ook mogen we niet aan de overmatige eisen van de anderen toegeven, alleen maar om de lieve vredeswil. Dat doet afbreuk aan ons zelfrespect. Als we de kinderen helpen samenwerking te leren, moeten we er ons altijd van bewust zijn wat de werkelijke betekenis van samenwerking is, hetgeen inhoudt dat we de gemeenschappelijke grondregels aanvaarden.,

Een van de laakbare stunts die wij ouders uithalen is, dat wij bepalen op welke leeftijd onze kinderen in huis mogen helpen. Wanneer de kleine dreumes ons wil helpen de tafel te dekken, zeggen we: ‘Nee, daar ben je nog te klein voor’, maar wanneer ze zes is, eisen we van haar dat ze de tafel dekt. Tegen die tijd ziet ze niet meer in waarom ze nu ineens wel zou moeten helpen als we het tot dusver zonder haar hulp hebben gesteld. We laten talloze gelegenheden voorbijgaan waarbij we onze kinderen de kans kunnen geven ergens aan mee te doen. Maar als een kind van het begin af mag en niet moet - meehelpen, vindt hij dat prettig en is bij trots op wat hij heeft gepresteerd.

De zevenjarige Wouter had een week griep gehad. Donna van vijfeneenhalf en Laura van vier hadden al die tijd de speelkamer voor zichzelf kunnen gebruiken. ‘s Zaterdagsochtends werd het huis altijd schoongemaakt en dan hielp iedereen mee totdat alles klaar was. Die dag mocht Wouter voor het eerst weer op. Toen de speelkamer aan de beurt was, zei Wouter: ‘Waarom moet ik nou meehelpen? Ik ben hier de hele week niet geweest. Ik heb geen rommel gemaakt.’ ‘Nee, dat is ook zo, Wouter,’ zei moeder, ‘maar je mag je zusjes vast wel helpen als je dat vraagt.’ Wouter dacht daar even over na en begon toen mee te helpen het speelgoed op te ruimen en stof af te nemen, terwijl moeder ging stofzuigen. Wouter zag dat de bovenste plank van zijn speelgoedkast nog rommelig was. ‘Laten we die ook nog even doen, dat staat netter,’ stelde hij voor. De drie kinderen werkten gezellig met moeder samen. Toen ze klaar waren, riep Donna uit: ‘Jeempie, wat is het hier netjes!’ ‘Dat is zo,’ zei Wouter. ‘En daar hebben wij aan meegeholpen,’ voegde hij er trots aan toe.

Wouter had wel een beetje gelijk en zijn aanvankelijke onwil was begrijpelijk. Maar dit gezin kon goed met elkaar overweg. Moeders voorstel bracht Wouter ertoe samen te werken door hem aan de ene kant gelijk te geven, maar aan de andere kant handig zijn aandacht te vestigen op de vereisten van de situatie en op de hulp die hij zijn zusjes kon geven. Ze liet ook merken dat het een eer was mee te helpen en dat sprak Wouter wel aan, want hij was de oudste. Wouter ontdekte zelf dat hij de rol van leider op zich kon nemen door voor te stellen de bovenste plank op te ruimen. Allemaal hadden ze veel plezier door samen iets van belang te verrichten.

Om een kind tot samenwerking te brengen is het soms nodig dat hij zijn plaats in het gezin hervindt. Laten we terugkeren tot het probleem van Betty (Hoofdstuk 2). Betty is zich haar nieuwe plaats in het gezin nog niet bewust. Ze heeft daarbij hulp nodig. Moeder zoekt daar deskundig advies voor. Er werd haar uitgelegd dat Betty meende dat alleen een onbeduidende, hulpeloze baby iets betekende. Moeder ging ook inzien dat ze een fout had gemaakt toen ze Betty’s aanbod om te helpen had afgeslagen. Er werd een plan ontworpen waardoor Betty haar gevoel van eigenwaarde kon herwinnen.

Moeders eerste stap om de situatie te verbeteren was Betty te laten helpen als ze met de baby bezig was. Ze vroeg Betty de fles te halen die in de keuken stand warm te worden. Betty liep woedend het huis uit. Even later kwam ze terug, met een natte broek. Beseffend hoe groot het probleem voor Betty was, gaf moeder haar geen standje en maakte zich niet kwaad. Ze nam Betty in haar armen en vroeg of zij weer eens moeders baby wilde zijn. Betty barstte in tranen uit en drukte zich tegen haar aan. Moeder was erg met haar begaan en begon haar te troosten. Toen vroeg ze of Betty er niet voor voelde weer in haar kinderbedje te gaan slapen. Moeder zou dan haar luier verschonen, haar de fles geven en alles voor haar doen wat ze ook voor het kleine broertje deed. Betty was opgetogen toen moeder haar de volgende morgen kwam verschonen voordat ze voor de baby had gezorgd. Ze genoot van haar fles die ze om zes uur kreeg. Ze kreeg verder ook hetzelfde voedsel als de baby. Later op de dag vroeg ze of ze speelgoed mocht hebben om mee in bed te spelen en moeder gaf haar babyspeelgoed. Toen ze om haar kleurkrijtjes vroeg, antwoordde moeder: ‘Kleine baby’s kunnen nog niet kleuren. Je bent mijn kleine baby.’ Iedere keer als Betty iets vroeg dat niet paste bij de babyleeftijd, kreeg ze hetzelfde antwoord op een toon die vol warmte en hartelijkheid was. De volgende dag om twaalf uur verklaarde Betty onstuimig dat ze een grote meid was en geen baby meer wilde zijn. ‘Mooi. Vind je jezelf ook groot genoeg om te helpen met je kleine broertje dat niets zelf kan doen?’

Betty reageerde onmiddellijk. Moeder spoorde haar nog verder aan zich als een grote meid te gedragen, en het babyachtige gedrag verdween. In deze situatie leerde moeder haar dochter met haar optreden veel meer dan haar ooit met woorden was gelukt. Ze liet Betty zelf ontdekken dat baby-zijn lang zo leuk niet was als het leek. Betty ontdekte zelf dat de voordelen van groot-zijn veel bevredigender waren dan van baby-zijn. Door haar optreden gaf moeder Betty weer de juiste motivering voor haar gedrag en hielp ze haar het grote kind te zijn dat kon meehelpen.

Moeder en zoon Eddie van vijf jaar gingen met de auto naar het station om vader op te halen. Het was erg koud, maar Eddie draaide het raampje omlaag. Moeder zei: ‘We gaan op weg als je het raampje weer dichtdoet.’ Eddie wachtte. Moeder bleef stilzitten zonder iets te doen. Eddie zei: ‘Ik zal het raampje dichtdraaien als jij de motor start.’ Moeder zei niets en bleef zitten. ‘Goed, ik zal het raampje dichtdoen als jij het sleuteltje in het contact steekt.’ Moeder bleef zwijgend zitten wachten. Aan haar hele houding was te merken dat ze er zich niet bij betrokken voelde. Tenslotte draaide Eddie het raampje dicht. Moeder startte de auto, glimlachte Eddie toe en zei: ‘Kijk eens, wat prachtig die zon op de sneeuw! Het lijkt wel of er duizend diamanten in schitteren!’

Moeder gaf niet het bevel: ‘Draai het raampje dicht!’ en vermeed op die manier een machtsstrijd. Ze gaf duidelijk te kennen wat ze in de gegeven situatie ging doen en hield daar zonder wrok aan vast. Toen Eddie toch nog probeerde of hij, zij het ten dele, zijn zin kon krijgen, bleef zij alleen maar rustig afwachten. Toen Eddie aan de eisen van de situatie voldeed, betuigde moeder hem daar met een glimlach haar erkentelijkheid voor en richtte op een vriendelijke manier zijn aandacht op iets anders. Het feit dat Eddie nogal snel meewerkt, wijst erop dat hij al respect heeft voor moeders standvastigheid.

De negenjarige Pien en haar vriendin zaten samen halskettingen van macaroni te maken. Moeder kwam de kamer binnen met hun kleine broertje Rolf, van tien maanden op de arm. ‘Pien, let jij even op hem,’ zei ze, ‘ik moet vader ophalen.’ ‘Ach, moeder, hij stuurt alles in de war. Waarom moet ik altijd op hem passen?’ ‘Zo is het genoeg; doe wat ik je vraag.’ Toen moeder de kamer uitging, keek Pien woedend naar Rolf, dié al op weg was naar al die interessante dingen die hij daar zag. Ze trok hem weg en gaf hem een teddybeer. Rolf gooide hem weg en kroop vlug naar de borden met macaroni. Toen moeder terugkwam, was Rolf aan het huilen en Pien aan het schreeuwen. Ze riep door het lawaai heen: ‘Kun je niet eens een kwartiertje op hem letten zonder ruzie te maken?’

Moeders toon en haar in haast gestelde vraag riepen in Pien onmiddellijk weerstand en woede op. Als moeder maar even had nagedacht, had ze beseft dat zij ook onmiddellijk kwaad zou zijn geworden als een vriendin opeens iets van haar had geëist.

Onze toon en de manier van benadering zijn belangrijke factoren als het erom gaat mensen tot samenwerking te brengen. We merken maar al te vaak dat het kind tegen ons verzoek in verzet komt, óf omdat het net op het verkeerde moment komt, zoals bij Pien, óf omdat het iets inhoudt dat het kind tegenstaat. In zulke gevallen zijn we geneigd onze stem te verheffen en te nadrukkelijk te spreken in de hoop daarmee alle verzet de kop in te drukken. Maar in feite moedigen we het daarmee aan.

Alleen al met beleefdheid kan men een eind komen als het erom gaat van kinderen medewerking te krijgen, en we kunnen ons verzoek zo inkleden dat eruit blijkt dat we het standpunt van het kind billijken. ‘Het spijt me dat ik je moet storen’ of ‘ik weet wel dat je het liever niet doet, maar ik zou er zo mee geholpen zijn als...’ of ‘ik zou het erg fijn vinden als je me zou kunnen...’ leiden ertoe dat de eensgezindheid behouden blijft, de weerstand wordt verminderd en medewerking wordt verkregen.

De tienjarige Alice woonde in een buitenwijk waar geen openbaar vervoer was. Haar beste vriendin, Pien, op wie ze erg gesteld was, woonde te ver weg om haar te voet te kunnen bereiken, en fietsen was ‘s winters niet aan te bevelen. De twee meisjes wilden graag elk vrij ogenblik bij elkaar zijn. Zo ontstond al gauw de situatie dat altijd wel één van de moeders haar kind met de auto moest wegbrengen en weer ophalen. Conflicten over afspraken hadden vaak teleurstellingen voor de meisjes tot gevolg en de situatie werd gespannen.

Hier was samenwerking nodig. Op een avond toen Alice met moeder de afwas deed en er een prettige sfeer heerste, besprak moeder het probleem met haar dochter. Ze legde uit in welke positie ze zich bevond; ze begreep best dat Alice het recht had haar vriendin op te zoeken, maar ze vond tegelijkertijd dat het haar te veel tijd kostte om steeds op en neer te rijden. ‘Weet jij misschien wat we daaraan kunnen doen?’ ‘Nou, ik geloof dat het dan maar iets minder vaak moet.’ ‘Hoeveel keer per week vind jij dan dat ik je naar Pien zou moeten brengen - wat vind je redelijk?’ Het meisje dacht een ogenblik na. ‘Nou, misschien twee keer per week? Als Pien dan twee keer hier komt, staan we quitte.’ ‘Best,’ antwoordde moeder, ‘ik wil je daar graag twee keer per week heen brengen.’ ‘Welke dagen, mam?’ Moeder dacht even na. ‘Dinsdagavond en zaterdagmiddag komen mij het beste uit. Wat denk je daarvan?’ ‘Ik vind dat wel fijn zo, dan weet ik ook zeker welke dagen ik naar haar toe kan.’

De situatie is nu in gemeenschappelijk overleg opgelost; Alice noch moeder voelt zich bezwaard en ze erkennen elkaars rechten. Natuurlijk staat nu vast dat moeder zich ergens toe verplicht heeft en zal zij op deze tijden geen andere afspraken kunnen maken zonder dat vooraf met Alice te overleggen.

Fred, van elf, had kortgeleden zijn vader verloren. Hij en zijn moeder woonden in een buitenwijk en gingen iedere zaterdag naar de stad voor muzieklessen. Fred wilde de les verzetten naar woensdagmiddag - zijn enige vrije middag - zodat hij ‘s zaterdags kon honkballen. Maar moeder had ‘s woensdags altijd haar middag met haar vriendinnen en ze had bezwaren tegen Fred’s voorstel. Ze raakten over dit onderwerp op een dood spoor en ze zaten er allebei over in. Moeder kwam ons om advies vragen.

Fred zette zijn standpunt uiteen, waar we begrip voor hadden, maar waar we het niet mee eens waren. Het had echter geen zin met hem te discussiëren of hem te dwingen zich erbij neer te leggen: dat zou het gevoel dat hem onrecht werd aangedaan alleen maar hebben versterkt en het zou de relatie tot zijn moeder hebben geschaad. We stelden hem voor dat wij zijn moeder zouden aanraden hem op woensdag naar muziekles te laten gaan, want ze was bij ons gekomen om advies te vragen. Fred was er niet zo zeker van dat ze dat zou doen. Hij dacht dat zijn moeder daar te koppig voor was.(Men staat vaak versteld hoeveel kinderen denken dat hun ouders koppig zijn, terwijl de ouders vinden dat alleen hun kinderen het zijn.) We verzekerden hem dat zijn moeder ons advies ter harte zou nemen. Fred toonde opeens verzet. Hij wist niet zo zeker of wij zijn moeder moesten vragen in te stemmen. ‘Waarom niet? Jij hebt veel meer aan honkballen op zaterdag dan je moeder aan haar vriendinnen op woensdag.’ ‘Nee,’ zei de jongen aarzelend, ‘dat is niet waar. Sinds vader dood is, zijn die vriendinnen erg belangrijk voor haar. Het zou niet goed zijn als ze die bijeenkomstjes moest missen.’ Maar wat moeten we er dan aan doen?’ ‘Ik geloof dat we het beter zo kunnen laten.’

Waarom ging Fred plotseling overstag? Zodra hem duidelijk werd dat zijn redenen en rechten werden begrepen en gewaardeerd, voelde hij zich niet meer bezwaard en was hij vrij om de vereisten van de situatie in haar geheel te overzien.

Iedereen wordt onredelijk als hem iets wordt opgedrongen. We kunnen niemand tot samenwerking overhalen door hem onze wil op te leggen.

Eigenlijk is er in elke persoonlijke verhouding altijd sprake van samenwerking, maar we hebben zelden door wat het betekent. Soms moeten ouders een andere vorm van samenwerking kiezen. David en George (Hoofdstuk 2) werken eigenlijk samen om de status-quo te handhaven. Als de ‘zoete’ David George uitdaagt ‘ondeugend’ te zijn, werkt de laatste met hem samen door daarop in te gaan! ‘Zoete’ David zou erg vreemd opkijken als zijn ‘ondeugende’ broertje zich als een ‘zoete’ jongen zou gaan gedragen. David zou zich dan in zijn positie bedreigd voelen. De jongens werken samen om moeder steeds maar David te laten prijzen en George standjes te geven. Een verandering in deze vaste wisselwerking, of wederzijdse samenwerking, zal het hele beeld wijzigen. Het zou zinloos zijn tegen George te zeggen dat hij ook ‘zoet’ kan zijn. Hij moet heel stilletjes tot een andere vorm van samenwerking worden aangezet. George zal zich nooit kunnen indenken dat hij ook ‘zoet’ kan zijn. Bovendien zou David, als George ‘zoet’ zou zijn, zich dubbel inspannen om hem ‘ondeugend’ te maken. Moeder kan echter met een dosis begrip voor de situatie de wisselwerking veranderen door anders te reageren op wat de jongens doen. In de eerste plaats kan zij, als ze eenmaal weet dat George zichzelf als ‘een ondeugend kind’ beschouwt, weigeren dit waardeoordeel te accepteren. Ze kan alle opmerkingen over ‘zoet’ en ‘ondeugend’ achterwege laten. Elke keer als David laat zien hoe zoet hij wel is, kan moeder dat rustig aanvaarden en zeggen: ‘Fijn. Ik ben blij dat je daar zo’n plezier in hebt.’ Iedere keer als George zich misdraagt, kan ze hem tegen zich aandrukken en zeggen: ‘Ik begrijp het.’ Maar zoiets is moeilijk, zegt u. Zeer zeker. Maar wie zegt dat het gemakkelijk is vader of moeder te zijn.’

Lees verder >>