18 Daden! Geen woorden

<< Terug

HOOFDSTUK 18

Daden! Geen woorden

‘Hoe vaak moet ik jullie nog zeggen dat je je handen moet wassen voor je aan tafel komt? Kom, schiet op, alle drie. En kom niet terug voor je handen schoon zijn!’ Drie stoelen werden achteruit geschoven; drie kinderen gingen van tafel af, terwijl moeder verder ging met het voeden van de jongste van een jaar.

‘Hoe vaak moet ik nog zeggen ... ?’ wordt talloze malen door duizenden ouders op wanhopige toon gezegd. Deze zin drukt precies uit wat ermee wordt bedoeld, namelijk wanhoop. Hij is als opvoedingsdevies dan ook onbruikbaar. Het feit dat we moeten zeggen ‘hoe vaak’, duidt al aan dat het ‘zeggen’ niets gebaat heeft. Kinderen leren zeer snel. Eén keer ‘zeggen’ zal het kind gewoonlijk duidelijk maken dat een bepaalde handeling niet in goede aarde is gevallen. Voortaan weet hij dat een zelfde soort gedrag niets uithaalt.

Waarom komen deze kinderen steeds met ongewassen handen aan tafel? Wat is hun bedoeling daarmee? Wat is het resultaat ervan? Wat doet moeder? Ze windt zich erover op. De baby vraagt haar aandacht. Plotseling merkt ze dat de drie andere kinderen hun handen niet hebben gewassen. Dan krijgen zij haar aandacht. Ze hebben tegen een regel gezondigd en moeder reageert daarop. Moeder speelt hun in de kaart en dat is hun bedoeling. Het zou onzin zijn uit zichzelf handen te wassen, zoals hun is gezegd. Dan zou moeder zich niet met hen bemoeien.

Als moeder het gedrag van haar kinderen werkelijk wil veranderen, zal ze iets moeten doen. Woorden zijn nutteloos. Uit respect voor de kinderen kan zij niet beslissen wat zij moeten doen. Maar zij kan beslissen wat zijzelf kan doen. ‘Ik wil niet met jullie aan tafel zitten als je nog vuile handen hebt.’ Moeder haalt de borden weg en geeft aan de kinderen met vuile handen geen eten. Als moeder voor de tweede keer vuile handen ziet, hoeft ze niet eens te zeggen waarom ze geen eten opschept. Dan is de situatie veranderd. Moeder houdt zich niet meer met de kinderen bezig. Wat voor zin heeft het dan nog om vuile handen te hebben?

Moeder keek door het keukenraam en zag de achtjarige Ben, de oudste van haar vier kinderen, zijn buks op het raam van de buren richten. ‘Ben, kom eens hier, ik wil even met je praten.’ De jongen liet de buks zakken en slenterde langzaam naar zijn moeder toe, die de keukendeur open liet staan. Ze liet hem in de kamer, zette hem op een krukje en nam zelf plaats in een stoel. ‘Je weet nog wel, Ben, dat we, toen we je de buks gaven, erbij hebben gezegd hoe gevaarlijk zo’n ding kan zijn. We hebben in de speelkamer een speciale plaats afgescheiden waar je met de buks niets kapot kunt maken. Is dat niet zo?’ Ben keek zijn moeder met grote, onschuldige ogen aan en wekte de indruk dat hij dit aparte onderhoud wel interessant vond, maar hij gaf geen antwoord. ‘Begrijp je dat je met je buks de ruiten van mevrouw Wanders kunt stukschieten?’ De jongen trok zijn wenkbrauwen op. ‘Kijk eens hier, die kogeltjes hebben echt een behoorlijke kracht. Treffen ze het raam net onder de goeie hoek, dan gaat de ruit er aan. En dat zou je toch niet willen, wel?’ Ben sloeg zijn ogen neer. ‘En buitendien, je snapt zeker wel dat wij die ruit moeten betalen als je hem stuk zou schieten. Dat wil je toch zeker niet?’ Ben keek moeder weer ernstig aan, maar zei nog steeds niets. ‘Wil je dus met je buks naar beneden gaan en alleen maar schieten op de plaats die we daarvoor hebben ingericht? Dat is toch ook leuk?’ De jongen wreef even met zijn hand langs zijn voorhoofd, zwaaide met zijn benen wat heen en weer en zei: ‘Ik denk dat ik maar wat buiten ga spelen.’ ‘Dat is goed, jongen. Maar laat de buks dan hier. Goed?’ ‘Dat is best,’ zei hij en hij haalde zijn schouders op.

Een paar dagen later zag moeder dat Ben van dichtbij op flessen en blikjes aan het schieten was. Weer riep ze hem binnen voor een onderhoud. Moeder zei nogmaals dat hij heel voorzichtig met de buks moest omspringen. Ze waarschuwde hem andermaal dat de kogeltjes terug konden ketsen. Weer wekte Ben de indruk dat hij aandachtig naar haar luisterde. Nadat hij was ‘toegesproken’, liet hij de buks weer in de kamer achter en ging buiten met wat anders spelen.

Moeder ging ervan uit dat ze ‘redelijk’ met het kind moest praten; ze geloofde niet in straf of ‘dwang’. Woorden waren het enige waar ze over beschikte. Veel ouders steken eindeloze verhalen af. Het kind dat met zijn gedrag een bepaalde bedoeling heeft en het daarom niet wil veranderen, vindt dat gepraat alleen maar vervelend en raakt er gauw immuun voor. Hij wordt ‘Oostindisch’ doof. Deze doofheid wordt gebruikt ten opzichte van iedereen die woorden gebruikt als middel om leiding te geven. Ouders en onderwijzers kennen allemaal een groot aantal kinderen dat ‘geen woord hoort van wat ik zeg’. En toch gaan ze door met hun nutteloze pogingen!

Woorden zijn, zoals dat heet, communicatiemiddelen. In een conflictsituatie is het kind echter niet bereid om te luisteren en woorden worden dan wapens. In een conflict kan men door middel van woorden niets aan een kind overbrengen. Op dat moment is hij volslagen doof. Wat er ook tegen hem gezegd wordt, het zal ammunitie zijn voor zijn eigen vinnige weerwoord. Er is een woordenstrijd aan de gang. Al zegt het kind niets terug, hij is niettemin opstandig en drukt zijn rebellie in daden uit. Weloverwogen uitdaging of onbezorgde ondeugendheid zijn de normaalste vormen van actie voor een kind.

Ben deed net of hij luisterde, omdat dat in zijn straatje paste. In werkelijkheid hoorde hij niets van wat er werd gezegd. Hij was niet van zins zich aan de instructies te houden. Net doen of je luistert is maar een geringe prijs die je graag betaalt om toch weer je eigen gang te kunnen gaan. En als moeder werkelijk op zijn gezichtsuitdrukking had gelet en daar de juiste uitleg aan had gegeven, zou ze gemerkt hebben dat Ben de spot met haar dreef.

Als praten niet helpt en als moeder niet in straf gelooft, wat kan ze dan wél doen? Moeder kan handelen: ze kan Ben de buks afnemen. ‘Het spijt me, maar je houdt je niet aan de regels. Ben je daar wel toe bereid, dan kun je hem terugkrijgen.’ Dat zou ze één - of tweemaal moeten doen. Daarna moet ze de buks opbergen. Er hoeft helemaal niets meer gezegd te worden.

De geschiedenis van Ben had per slot een tragisch verloop. Hij ging gewoon door zijn buks te gebruiken zoals hem dat uitkwam. Op een dag richtte hij van dichtbij op een fles. Het kogeltje ketste terug en verwoestte zijn ene oog.

‘Jeanet, trek je pyjamabroek op. je valt straks nog als je in die pijpen blijft lopen. En ga naar boven, naar bed.’ Moeder wendde zich weer tot haar gasten en legde uit: ‘Ik heb die pyjama gisteren in de uitverkoop gekocht. Hij is wel te groot, maar je weet hoe leuk kinderen iets nieuws vinden. Ze mocht hem alleen vandaag aan; hij is eigenlijk voor het volgend jaar.’ Iedereen zat nu naar het meisje te kijken, dat nog steeds op de trap stond en iedereen lachend aankeek. Ze keek naar haar voetjes die in de veel te lange pijpen verborgen zaten, liet ze voorzichtig een voor een op en neer wapperen en de te lange pijpen wapperden verleidelijk mee. Ze maakte er een grapje van en bekeek de groep beneden haar. Moeder gelastte weer: ‘Jeanet, trek alsjeblieft die broek op voor je valt. En ga nu naar boven.’ Het kind draaide zich langzaam om, gooide het ene pyjamabeen een tree hoger, trok het andere bij, keerde zich om en keek weer naar beneden naar de gasten. Moeder zat nu met haar rug naar haar toe en Jeanet bleef even naar het gesprek van de volwassenen luisteren. Toen ging ze zitten, strekte beide benen uit en wuifde ermee heen en weer. Moeder merkte dat haar gasten zaten te glimlachen en wendde zich weer tot Jeanet. ‘Jeanet! Wil je soms vallen? Trek die broek op en ga naar boven. Charles, wil je Jeanet even pakken?’ Jeanet draaide zich om en klom vlug de trap op, zonder op de flapperende pijpen te letten, en was net bij de bovenste tree aangekomen toen haar vader er aankwam.

Hoe dikwijls denken we niet dat onze kinderen gevaar lopen en trachten wij hen daarvoor te behoeden. Als ze in ernst naar ons zouden luisteren, zouden ze geen enkele kant meer op durven. Moeder praat te veel. Ze gebruikt woorden als bedreiging, en angst als een bedreiging.

Jeanet wist precies hoe ze met die te lange pyjamapijpen overweg moest. Haar bewegingen waren veel te overdacht dan dat ze niet zou weten welke gevaren eraan verbonden waren. Ze wist precies hoe ze met de pyjama én met haar moeder om moest gaan. Ze vond het fijn dat moeder zich zo bezorgd om haar maakte. Ze wist dat ze al lang in bed hoorde te liggen, maar ze nam de gelegenheid te baat om moeders aandacht van haar bezoek af te leiden en op haar te richten. Voor Jeanet is dit het bewijs dat ze moeder met zich bezig kan laten zijn. Hoe uitdagender de situatie hoe groter haar overwinning. En moeder reageerde precies zoals Jeanet had gedacht.

In veel gevallen zouden de ouders alleen maar hun kiezen op elkaar moeten houden. Ouders die dat voor het eerst proberen, vinden het natuurlijk erg moeilijk. Ze willen zo verschrikkelijk graag iets aan de situatie doen. Ze zullen gauw ontdekken dat ze juist door te zwijgen kunnen bereiken dat de spanning vermindert en de harmonie in het gezin wordt hersteld. Sommige moeders kunnen echter ook schreeuwen met hun mond dicht!

Moeder zou niets tegen Jeanet hebben moeten zeggen. Ze had moeten optreden: het kind voor de keuze stellen: óf zelf naar bed gaan, óf gebracht worden.

Op een zondag stond Ted, vijf jaar, in de hoek van het zondagsschoollokaal te huilen. Moeder probeerde alles om hem te laten ophouden. ‘Als je niet ophoudt, ga ik weg en laat je alleen hier.’ De jongen ging nog harder huilen. ‘Nu ga ik echt weg.’ Ted begon te schreeuwen en drong achter moeder aan naar de deur. Ze sloop naar buiten, maar kwam meteen weer naar binnen toen Ted een luid gejammer liet horen. ‘Ted, je moet hier blijven en onmiddellijk ophouden met huilen.’ De onderwijzeres kwam de gang in. ‘Mevrouw X., waarom gaat u niet gewoon naar huis? Met Ted komt het best in orde.’ ‘Ik ben bang dat hij de kerk uit zal gaan. Het was al mis voordat we weggingen.’ ‘Ik ben er zeker van dat Ted met ons mee gaat doen als hij zover is. We vinden het wát fijn als je met ons mee wilt doen, Ted. We zijn immers vriendjes?’ Moeder ging weg en Ted hield op met huilen, maar bleef nog in een hoekje staan. De onderwijzeres ging terug naar het klaslokaal. Na korte tijd kwam de jongen daar ook naar toe en voegde zich bij de groep.

Moeder voelde zich hulpeloos toen haar rebellerende zoon begon te schreeuwen en probeerde hem met woorden aan zich te onderwerpen. Er volgden nog meer woorden en ten slotte bedreigingen die ze niet eens van plan was uit te voeren. Ze wilde hem ‘laten’ ophouden met huilen in plaats van zich aan zijn dwang te onttrekken. Huilen is dikwijls alleen maar ‘waterkracht’.

George, van vijf jaar, klauterde over de boodschappenkarretjes in de zelfbedieningszaak, liet zich langs de stangen glijden en ging daarna op het draaikruis zitten. ‘George, ga eraf, je bezeert je nog!’ De jongen negeerde moeders woorden en ging omgekeerd aan de stang hangen. Moeder riep: ‘Kom nu, George, ga eraf voor je je pijn doet.’ Moeder trok een karretje uit de rij. Haar zoon kwam weer overeind en ging schalks op het draaikruis zitten om een dame te beletten erdoor te gaan. Moeder riep: ‘George, ga eraf, dan kan die dame passeren.’ George klom eraf en klauterde toen weer op de karretjes. ‘George, schiet op.’ Moeder ging zonder hem verder. George speelde aan de stangen en op de draaikruisen tot zijn moeder klaar was en hem kwam ophalen om te zeggen dat ze wegging.

Het komt vaak voor dat ouders menen dat de woorden zelf al de uitwerking van een straf hebben. Als het kind er niet op reageert, trekken ze zich gewoonlijk strategisch terug en laten het kind als een onbetwiste, ongeremde en onopgevoede overwinnaar achter. Dan is er niets gedaan om het kind te leren samen te werken. De ouders zijn zich hiervan vaag bewust en spannen zich bij de volgende gelegenheid dubbel in om het kind, door ‘redelijk tegen hem te praten’, iets te ‘leren’. Met dezelfde gevolgen.

Om onszelf van dit probleem te verlossen, moeten we leren woorden door daden te vervangen. We moeten ons aan de leuze houden: ‘Houd bij een conflict je mond en handel.’

George is ‘Oostindisch’ doof. Moeder zou haar mond moeten houden en moeten optreden. In plaats daarvan hoopt ze George tot samenwerking te dwingen door met gevaar te dreigen. George weet wel beter. Hij weet precies hoe sterk hij is en hoe weinig gevaar er is. Maar heel weinig kinderen bezeren zich werkelijk als ze in zelfbedieningszaken op de karretjes of op de draaikruisen klimmen.

Toen moeder merkte dat haar woorden hoegenaamd geen indruk maakten, trok zij zich terug en liet hem de onbetwiste overwinnaar zijn. Maar tenslotte ging ze naar hem toe om hem te zeggen dat ze op het punt stond weg te gaan, zodat hij niet alleen achter zou blijven. George heeft blijkbaar moeder beter getraind in het tegemoet komen aan zijn wensen, dan zij hem in behoorlijk gedrag.

Wangedrag van kinderen op supermarkten komt zoveel voor, dat iedereen het als iets normaals aanvaardt. Maar in feite is een levensmiddelenzaak geen speelplaats. Men kan kinderen het verschil leren, waarna ze zich overeenkomstig zullen gedragen.

Voor ze de zaak binnengaan kan moeder zeggen: ‘George, de winkel is geen speelplaats. Je mag met mij door de gangpaden lopen en me helpen de boodschappen te pakken.’ Als George op de karretjes springt, moet moeder hem onmiddellijk bij de hand nemen, hem de winkel uitbrengen en hem in de auto zetten. ‘Jammer dat je je niet kunt gedragen in die winkel. Je mag in de auto op me wachten.’

Als zij zo flink optreedt, laat moeder George merken dat ze het meent. Ze is consequent als ze hem de eerstvolgende keer als ze boodschappen gaat doen niet meeneemt, maar hem de daarop volgende keer laat kiezen of hij mee wil gaan, als hij tenminste denkt dat hij zich behoorlijk kan gedragen. Ze moet de verleiding weerstaan woorden te gebruiken die een dreigement inhouden, zoals: ‘Als je je niet behoorlijk gedraagt, blijf je in de auto. Dat wil je toch zeker niet? Dus je zult zoet zijn hè?’ Doet zij dit toch, dan zal hij beslist niet zoet zijn.

De enige twee vormen van actie waardoor geen vijandschap tot uitdrukking komt - en waardoor die ook niet wordt aangewakkerd - zijn: het gebruik maken van natuurlijke gevolgen, of, als dat niet mogelijk is, het zich terugtrekken uit de situatie.

De vier jaar oude Jan holde in de tuin over de bloemperken die moeder net had ingezaaid. ‘Jan, ga uit mijn tuin!’ De jongen bleef er mee doorgaan alsof hij zijn moeder niet had gehoord. ‘Jan, ga uit mijn tuin. Je vernielt alles!’ Maar hij trok er zich niets van aan en ging er gewoon mee door. Nog vier keer waarschuwde zijn moeder hem, maar hij ging er onbekommerd mee door totdat hij moe was. Toen rende hij lachend naar de struiken en ging daar in de schaduw zitten. Moeder keek nog eens boos zijn kant uit en ging toen verder met haar werk.

Een paar dagen later holde Jan over een pas ingezaaid perk in de tuin van de buren. Opzettelijk liep hij met korte, stampende stappen over de met zorg aangebrachte aarde. De buurvrouw pakte hem stevig bij de hand en bracht hem naar het hekje van haar omrasterde tuin. ‘Luister, jongeman, ik wil je niet in mijn tuin hebben. Blijf er dus uit!’ Toen ze opkeek zag ze Jan’s moeder aankomen en besefte dat zij haar woorden gehoord moest hebben. ‘Heeft hij iets beschadigd?’ vroeg moeder. ‘Natuurlijk heeft hij dat,’ zei de boze buurvrouw. ‘Hij is nog veel te klein om te begrijpen dat hij niet in bloembedden mag komen en ik wil hem niet meer in mijn tuin zien, nu niet en nooit meer.’ ‘Het spijt me,’ antwoordde moeder beledigd. De buurvrouw ging door en zei: ‘Hij trekt zich van mij net zo min iets aan als van u. Ik wil hem niet meer in mijn tuin zien. Hebt u dat goed begrepen?’ Jan barstte in tranen uit. ‘Arme jongen,’ zei moeder troostend -en ze pakte hem op. Ze liep terug naar haar eigen tuin met het snikkende kind tegen zich aan gedrukt, hem troostend omdat ‘dat lelijke ouwe mens’ zo boos tegen hem had gedaan.

Jan is verkeerd behandeld; hij denkt dat hij niets betekent als hij zijn gang niet kan gaan. Hij is een tiran. Hij doet wat hij wil en niemand kan hem dat verhinderen - althans niet met woorden. Hij hield op moeders tuin te vertrappen toen hij dat nodig vond en nadat hij haar genoeg had lastig gevallen. Moeders voortdurende vermaningen waren tegen dovemansoren gericht. Omdat zij alleen maar praat, blijft Jan doen wat hij wil.

De buurvrouw daarentegen trad op. Ze stuurde hem haar tuin uit. Natuurlijk liet ze ook merken dat ze boos was op Jan en zijn moeder met haar opmerkingen over het feit dat Jan nog zo klein was en niemand gehoorzaamde. Dat vond moeder een aanval op haar zoon en ze trok zijn partij, wat bepaald ongerechtvaardigd was. Als haar zoon iets heeft uitgehaald waarmee hij iemands woede en vijandigheid uitlokt, moet hijzelf het afkeurenswaardige van zijn gedrag ervaren en moet hij niet beschermd worden door moeders misplaatste medeleven. Door medelijden niet hem te hebben versterkt moeder zijn neiging de tiran uit te hangen. Hij beseft nu dat hij niet alleen thuis kan doen wat hij wil, maar dat moeder hem ook tegen onplezierige gevolgen zal beschermen als hij buitenshuis iets uithaalt. Maar Jan’s tirannieke gedrag zal nergens in de maatschappij worden geaccepteerd. Tirannen hebben geen sociale functie. Eigenlijk wil Jan er gewoon bij horen. Hij leeft alleen in een wereld van volwassenen en doordat hij het nakomelingetje is, is hij zozeer het lievelingskindje dat zijn ouders iedere gril van hem verdragen en zijn onderdanige dienaren zijn geworden. Door zo te handelen hebben ze zijn natuurlijke neiging ondermijnd om er door mee te werken bij te horen, en hem de verkeerde opvatting bijgebracht dat hij er alleen maar bij kan horen als hij al die zo onvoorstelbaar groot lijkende volwassenen de baas kan.

Om Jan van deze verkeerde opvatting te bevrijden, moeten zijn ouders eerst beseffen dat zij zelf een verkeerde opvatting hebben over de manier waarop ze hun liefde moeten tonen. Daarna moeten ze handelen, en niet meer praten.

Jan zou van het voorval in de tuin veel meer onder de indruk zijn geweest, als moeder hem bij de hand had genomen en naar binnen had gebracht. ‘Het spijt me dat je je niet wilt gedragen. Als je dat wel wilt, mag je weer buiten komen.’ Moeder heeft daar verder niets aan toe te voegen’ en heeft ook niets uit te leggen. Hij weet heel goed dat hij niet over de pas ingezaaide bloembedden mag lopen. Aangezien Jan al een tiran is, zal deze nieuwe behandeling op heftig verzet stuiten. Als hij daarna weer de bloembedden vertrapt, moet moeder hem weer naar binnen brengen en zeggen: ‘je mag weer naar buiten als je je wilt gedragen.’ Jan moet steeds de kans krijgen het opnieuw te proberen en steeds moet hij weer naar binnen worden gebracht als hij niet wil meewerken. Zolang moeder kalm blijft en rustig handelt volgens haar recht, de orde te bewaren, is er geen kwestie van een machtsstrijd. Jan zal haar standvastigheid aanvaarden en op den duur haar optreden respecteren. Het is hard nodig dat Jan leert respect te tonen. Alleen met daden - en niet met woorden - kan men dat bereiken.

Lees verder >>