38 Praat met hen, niet tegen hen

<< Terug

HOOFDSTUK 38

Praat met hen, niet tegen hen

Verschillende keren hebben we in dit boek gezegd dat de ouders met hun kinderen zouden moeten praten over wederzijdse problemen. Gaandeweg zijn wij tot de ontdekking gekomen dat maar weinig ouders weten hóe ze eigenlijk met hun kinderen moeten praten. Het komt maar al te vaak voor dat een van de ouders tegen het kind praat - weliswaar op een vriendelijke manier - maar niettemin hoort het kind dan een preek aan.

De betreurenswaardigste moeilijkheid tussen tieners en volwassenen is het gebrek aan communicatie. Men kan gedurende de puberteit de deur daarvoor openhouden als er in de kindertijd een goede verstandhouding is geschapen. Dat hangt in grote mate af van ons respect voor het kind, ook al zijn we het niet met hem eens. Als we daar eens over nadenken, moeten we ons wel met ontzag het wonder realiseren dat het kind zelf een denkpatroon kan ontwikkelen. Hij is, helemaal op eigen kracht en meestal zonder het zich bewust te zijn, in staat om dingen te observeren, invloeden te ondergaan, deze onder te brengen in een denksysteem en te handelen vanuit bepaalde conclusies. Hij heeft een eigen mening. Maar al te vaak kleineren we het kind als hij daarvan blijk geeft en vinden we hem ongehoorzaam of opstandig. We proberen deze ‘overtredingen’ eruit te hameren en willen hem onze mening opdringen. We willen zijn karakter, zijn geest en zijn persoonlijkheid ‘kneden’, alsof hij een stuk zachte klei is dat door ons toedoen gevormd kan worden. Bezien vanuit het standpunt van het kind is dit tirannie - en dat is het ook. Dat betekent niet dat we geen invloed op hem mogen uitoefenen of hem niet mogen leiden. Het betekent alleen maar dat we het kind niet mogen dwingen zich naar onze wensen te voegen.

Elk kind heeft zijn eigen creatieve vermogen; elk kind reageert op zijn eigen manier op alles waarmee hij in het leven in aanraking komt. Elk kind heeft het zelf in de hand zijn persoonlijkheid te vormen.

Daar het onze taak als ouders is onze kinderen leiding te geven, zouden we er misschien goed aan doen ons bewust te maken wat we eigenlijk leiden en hoe wij dit doen. We kunnen veel leren als we het gedrag van het kind gadeslaan en het doel ervan ontdekken; we kunnen nog meer leren als we bereid zijn te weten te komen wat zij denken. Dat is echt niet zo moeilijk, omdat jonge kinderen zo openhartig zijn! Maar als we hen berispen, kritiseren, vermanen, of hun laten merken dat we het niet met hen eens zijn, zorgen ze er al gauw voor zich niet meer aan zulke onplezierige ervaringen bloot te stellen. En langzaam, langzaam doen we de deur dicht, zodat alle uitwisseling onmogelijk wordt.

Als we daarentegen de denkbeelden van het kind ongedwongen aanvaarden, deze met hem bespreken, samen met hem gaan uitzoeken tot welke resultaten ze zullen leiden, hem af en toe vragen stellen zoals: ‘Wat zou er dan gebeuren?’, ‘Hoe zou je erover denken?’ of ‘Hoe zou die andere persoon erover denken?’ ervaart het kind een gevoel van kameraadschap bij het oplossen van levensproblemen. Hem suggestieve vragen stellen is nog steeds de beste methode om hem ideeën bij te brengen.

Het is belachelijk te verwachten dat een kind er alleen maar ‘juiste’ denkbeelden op na houdt. Maar als we hem vertellen dat hij ‘ongelijk’ heeft en wij ‘gelijk’, klapt hij alleen maar dicht. (Dat doen wijzelf ook.) Dit is: praten tegen het kind.

‘Wim! Je weet dat het niet goed is het land aan je zusje te hebben. Schaam je. je moet van haar houden. Je bent haar grote broer.’ Dit is: praten tegen het kind. Het kan ook anders. ‘Ik vraag me af waarom een jongen het land aan zijn zusje moet hebben. Begrijp jij daar iets van?’ ‘Omdat ze me dwars zit!’ ‘Wat zou een jongen nog meer kunnen doen dan het land hebben aan zijn zusje?’ Dit is een gesprek met het kind. We erkennen dat Wim het land heeft aan zijn zusje zonder er een moreel oordeel (goed of slecht) aan vast te knopen. Het feit bestaat. Wij trachten erachter te komen hoe het kind zelf denkt over deze situatie en de oorzaken ervan.

We zijn er als ouders te veel van overtuigd dat we precies weten wat een kind voelt. ‘Ik weet nog hoe.ik me voelde toen oma al haar aandacht aan mijn zusje gaf omdat ze zo’n snoezig kind was. Ik zal ervoor zorgen dat mijn kind zoiets niet overkomt.’ Misschien laat mijn dochter haar snoezige kleine zusje niet alle aandacht krijgen. In plaats van het haar kwalijk te nemen - zoals ik dat mijn zusje deed - gaat zij wellicht proberen haar zusje op een onprettige manier de loef af te steken. Mijn dochter kan er echter wel eens heel anders over denken. Misschien kan ik daarom beter zien uit te vinden hoe zij dat voelt en niet alvast aannemen dat zij er net zo over denkt als ik dat vroeger deed, door te proberen lief te zijn en de meerdere te blijven.

We moeten zelf bereid zijn toe te geven dat er meer dan één gezichtspunt bestaat - dat de manier waarop wij erover denken niet de enige manier hoeft te zijn.

Wij moeten uitermate voorzichtig zijn als we ontdekken dat ons kind een andere kijk op de dingen heeft. Als we ook maar iets zeggen waardoor hij zijn gezicht verliest of zich vernederd voelt, sluiten wij meteen de deur voor verdere confidenties. We moeten altijd openstaan voor een andere mening en die naar waarde schatten. ‘Misschien heb je wel gelijk. We zullen er eens over nadenken en kijken wat er nog meer gebeuren kan.’ We kunnen een kind wel te kennen geven dat we het niet met hem eens zijn, maar we moeten dan verder gaan en zeggen: ‘Maar je hebt het recht er zo over te denken, als je dat wilt. Laten we maar eens zien hoe het dan gaat.’ Onder gelijkwaardigen moet iedereen bereid zijn zijn eigen denkwijze te herzien - niet volgens het strenge principe van ‘gelijk’ en ‘ongelijk’ - maar rekening houdend met praktische resultaten. Als we willen dat onze kinderen van mening veranderen, moeten we hen laten inzien dat een andere manier wellicht meer succes heeft. We moeten onze kinderen als partners beschouwen bij het scheppen van een harmonieuze gezinssfeer. Hun denkbeelden en standpunten zijn belangrijk, vooral als ze in overeenstemming ermee handelen! Deze denkbeelden vormen de ‘privé-logica’ van het kind. Het zijn de onbewuste motieven voor zijn gedrag. Als we een kind zeggen iets niet te doen waarvan hij al weet dat het verkeerd is, heeft dat geen zin, daar zijn overtreding een middel is om een verkeerd doel te bereiken. Dergelijke vermaningen sterken hem in zijn besluit. Hij vindt dat hij recht heeft op zijn eigen mening. Die kan door logica niet worden weerlegd. Men moet oog hebben voor de ‘psycho’-logica waardoor zelfs onplezierige dingen wenselijk zijn, als het kind daardoor aandacht of macht krijgt, of als het verkeerde beeld dat hij van zichzelf heeft gevormd, erdoor wordt versterkt. Als we naar een kind luisteren, ontdekken we zijn logica. Wanneer we hem willen helpen, moeten we hem naar een ander standpunt zien te leiden, van waaruit hij voordelen kan zien die hij eerst niet zag. Een kind dat macht wenst, zal misschien ook wensen dat men hem liefheeft. In dit geval kunnen we dan met hem bespreken hoe moeilijk het is om beide dingen te verwerven. Hij kan dan gaan inzien dat hij niet geliefd zal zijn als hij een pestkop is, en dan zal hij moeten uitmaken wat hij het liefste wil. Als we ronduit zeggen: ‘je zult niet erg geliefd zijn als je een pestkop bent,’ zal dat alleen maar zijn vijandige gevoelens aanwakkeren. ‘Hoe staan de mensen tegenover een pestkop? Als een pestkop graag geliefd wil zijn, wat moet hij dan doen? Kan hij kiezen?’ Door soortgelijke vragen kan het kind ontdekken wat er aan de hand is en welke rol hij daarbij speelt. Hij zal dan zelfs moeten toegeven dat hij het zelf in de hand heeft!

Stel dat moeder toevallig hoort hoe haar twee jongens ruzie maken omdat één van hen vals speelt. Ze besluit zich niet in de ruzie te mengen. Maar later, als alles weer pais en vree lijkt, wil ze graag een gesprek hebben over vals spelen. ‘Jullie weten allebei dat vals spelen verkeerd is. Het bederft bovendien het plezier in je kaartspelletje. Als jullie je nu eens aan de regels hielden en niet meer vals speelden?’ Aardig gezegd en ook op een vriendelijke manier. Maar dit is geen bespreking, dit is een preek. Het is logisch, maar niet psycho-logisch.

Maar stel nu eens dat moeder een paar dagen later tegen de jongens zegt: ‘Ik vraag me steeds maar iets af.’ Dan worden beide jongens nieuwsgierig. Wat vraagt moeder zich af? Dat willen ze wel eens weten. Nu gaat ze heel omzichtig verder: ‘Stel dat twee mensen een spelletje kaart spelen en de één speelt vals. Wat gebeurt er dan?’ ‘Dan krijgen ze het aan de stok.’ ‘Waarom zou die ene dan vals willen spelen?’ Hierna zal uit de antwoorden van de kinderen blijken hoe zij erover denken. De een zegt: ‘Omdat ie wil winnen,’of: ‘Omdat ie een grote vent wil zijn.’ De ander zegt: ‘Omdat hij niet altijd onder wil doen voor een ander.’ Iedere keer vraagt moeder aan een van hen wat hij denkt van het antwoord van de ander. Ze wil iets over hen te weten komen en wil de twee jongens tegelijkertijd bewust maken van wat er in hen omgaat. Ten slotte kan ze dan vragen: ‘Hoe zou dat nu eigenlijk zitten - zouden ze er nog wel lol in hebben? Wat denkt degene die vals speelt van degene die hij bedriegt? Denk je dat die twee mensen nog wel eens eerlijk kunnen leren spelen? En hoe dan? Wat moeten ze dan doen’ Hoe moeten ze ervoor zorgen dat het leuk blijft zonder de boel te bederven?’ Als moeder na zulke vragen en antwoorden inzicht heeft gekregen in hun geharrewar, kan ze zeggen: ‘Ik ben blij dat ik nu weet hoe jullie erover denken. Daar heb ik wat aan!’

Moeder heeft ervoor gezorgd dat de jongens gaan nadenken. Ze hoeft helemaal niet te zeggen wat zij ervan vindt. De kinderen zijn op het spoor gezet om zelf te ontdekken hoe het probleem in elkaar zit en wat de eventuele oplossing ervan kan zijn. Laat hen er maar over piekeren en laten ze zelf zien wat er gebeurt.

Een volwassene noch een kind wil graag problemen onder de ogen zien waaraan hij zelf min of meer schuld is. En zeker niet als dat in de vorm van een beschuldiging aan hem wordt voorgelegd. Als we het probleem in het algemeen behandelen - dus over ‘mensen’ spreken in plaats van over twee jongens of twee meisjes en in ieder geval een regelrecht ‘hij en jij, vermijden - scheppen we een afstand die de objectiviteit bevordert. We zijn allemaal veel meer geneigd naar de problemen van anderen te kijken! Als we met onze kinderen bepaalde problemen bespreken, gaat dat vaak veel gemakkelijker als we net doen of het over iemand anders gaat.

Maar soms zijn er ogenblikken waarop het goed is erg direct te zijn. ‘Ik heb een probleem. Ik vraag me af wat jij ervan vindt. Als ik druk bezig ben in de keuken omdat we op tijd moeten eten en jij wilt dat ik je met je huiswerk help, raak ik helemaal in de war, omdat ik dan twee dingen tegelijk moet doen. Hoe moeten we dat nu eens oplossen?’

Welke informatie er ook tijdens een bespreking loskomt, zij kan een basis vormen voor ons toekomstig handelen. We komen niets te weten als we met gemoraliseer een kennelijk fout denkbeeld proberen te verbeteren; dan trekken we aan het kortste eind. Onze kinderen kunnen niet voor ons openstaan als we hun aanpraten hoe mis ze het hebben. Als ze met een bepaald idee naar voren komen dat beslist onaanvaardbaar is, moeten we het toch voorlopig in beraad nemen. ‘Misschien heb je gelijk, maar ik vraag me af wat er zou gebeuren als iedereen zoiets deed.’ Als het kind er dan niet verder op in wil gaan omdat we de indruk wekken dat zijn idee niet veel zou uithalen, leg het dan voorlopig naast u neer. ‘Laten we er eens over nadenken en er over een paar dagen weer over praten. Misschien hebben we er tegen die tijd een ander idee over.’

Praten tegen kinderen betekent dat wij hun vertellen hoe wij het allemaal willen hebben, dat wij gehoorzaamheid van hen eisen en tevens dat wij zelf reeds nauwkeurig weten hoe wij over de kwestie denken.

Praten met kinderen betekent: wij en zij trachten samen te ontdekken hoe we een probleem kunnen oplossen of een situatie kunnen verbeteren. Op die manier werken zij op creatieve wijze mee aan de opbouw van de gezinsharmonie en beseffen zij dat zij óók iets bijdragen tot het geheel. Dat betekent niet dat zij het recht hebben het gezinsleven volgens hun denkbeelden te regelen. Een gesprek is een proces door middel waarvan wij in het belang van alle betrokkenen tot de best mogelijke oplossing zien te komen van elk probleem waarmee we te maken krijgen. Velen denken dat de ‘nieuwe psychologische benadering’ betekent dat kinderen vrij spel hebben en de ouders hun rol van leider opgeven. Het tegendeel is waar. Als we niet samen met onze kinderen de bestaande problemen kunnen bespreken, als zij niet hun mening naar voren mogen brengen en als wij niet naar hen luisteren, doen ze precies wat ze zelf willen en raken we al onze invloed op hun gedrag kwijt. We moeten hen overreden tot samenwerking, die niet van hen eisen; en de beste manier om medewerking te verkrijgen is vrijuit te bespreken wat ieder ervan denkt en samen naar betere middelen te zoeken om met elkaar om te kunnen gaan.

Lees verder >>