Bemoediging als leerhulp

Voorwoord

Bemoediging is één van de belangrijkste aspecten van elke correctieve bemoeienis. De betekenis ervan werd pas bekend en erkend bij de behandeling van neurotische patiënten. Elk falen, elke vlucht in een ziekte. evenals de vele mislukkingen en tekortkomingen van deze mensen waren een gevolg van ontmoediging. Tegelijk werd duidelijk, dat het tekort in persoonlijkheidsontwikkeling terug ging op ontmoediging in de vroege kindertijd.

Deze verklaring van de psychodynamiek van neurosen en kinderlijk faalgedrag is kenmerkend voor de school van Adler, de Individualpsychologie.

Momenteel is bemoediging allang niet meer uitsluitend een probleem voor psychiatrische behandeling; het is een opvoedingsprobleem geworden.

De gezamenlijke inspanning van Dinkmeyer en Dreikurs in dit boek biedt een perspectief van de verbinding van psychiatrie, psychologie en pedagogiek.

Inleiding

Bij nadere beschouwing wordt duidelijk, dat de betekenis van bemoediging veel te weinig is ingezien, en de middelen om haar juist toe te passen zijn nog minder bekend. De meeste opvoeders zien bemoediging als een aanvullend deel van hun correctieve inspanningen en erkennen niet haar vergaande betekenis. Waarom is ouders en leerkrachten het bemoediging proces zo weinig vertrouwd? Om dit te begrijpen moet men de ongewone pedagogische noodsituatie inzien, waarin we vandaag de, dag,. m.n. in de Verenigde Staten., verkeren. Ons onvermogen om met kinderen goed om te gaan ontstaat daar door dat we geen, opvoedingsmethoden kennen die in een democratisch bestel realiseerbaar zijn; de traditionele methoden dateren uit een autocratisch verleden, waar beloning en straf nog de passende middelen waren.

De democratische revolutie bestaat uit een proces van toenemende gelijkwaardigheid., Men kan een kind nauwelijks meer DWINGEN aardig te zijn, te leren, zich in te spannen. als het kind er de voorkeur aan geeft het NIET te doen. Externe druk moet door innerlijke stimulering worden vervangen. Als het kind gemotiveerd is en ‑als een resultaat van. innerlijke opwekking.‑ uit eigen wil de juiste richting inslaat. dan zijn de kansen gunstig dat het deze koers ook zonder uiterlijke dwang vasthoudt.

Het recht van zelfbeslissing is in een democratie fundamenteel (grondwettelijk?) verankerd.

Zolang het bij de poging om zich aan/in te passen niet wordt ontmoedigd, zal het kind maatschappelijk aanvaardbare en constructieve middelen aanwenden. Verliest het echter het vertrouwen in zijn capaciteiten. om met passende middelen succes te hebben dan geeft het op en strijdt dan aan de kant nutteloosheid in het leven. De mate van ontmoediging neemt in onze samenleving hand over hand toe. Bemoediging is echter voor een kind zo belangrijk als water voor een plant. Zonder bemoediging verkommert het en kan het zijn talenten niet ontwikkelen. Daarom lijkt het tekortschieten van ouders en opvoeders op dit gebied ook bijna tragisch. Nieuwe methoden zijn nodig om kinderen te stimuleren en te beïnvloeden. Pas wanneer ouders en leerkrachten hebben geleerd hun opvoedkundige inspanningen op hun bemoedigingwaarde te beoordelen. zullen zij veel van hun gewone reacties op het slechte gedrag van de kinderen opgeven en geheel nieuwe wegen voor beïnvloeding opdoen.

De factor bemoediging is zo beslissend dat hij feitelijk een totale ommekeer in de opvoedingsmethoden in gezin en school tot gevolg kan hebben. Het zou te wensen zijn. dat het ook bij de opleiding op P.A.'s als leesstof zou dienen. Bovendien kan het als bronmateriaal voor in-servicetraining van opvoeders erg nuttig zijn. Het bemoedigingproces is omvattend. De wens het kind te helpen, is niet voldoende. Men moet veel weten over de bemoedigingmethoden en nog meer over de voorwaarden voor haar succesvolle toepassing.

Het succes van elke correctieve inspanning is minder afhankelijk van wat de opvoeder doet, dan hoe het kind het opvat en erop reageert. Het vermogen om de interpretatie door het kind te vatten is één van de voorwaarden, die echter helaas maar zelden worden vervuld.

Vertrouwen in het kind is een andere, moeilijk vervulbare voorwaarde, want men moet oprecht aan de bekwaamheid en de bereidwilligheid van het kind geloven. Zonder aan het goede in elk kind te geloven kan men het niet echt bemoedigen.

Een derde voorwaarde - naast een juiste interpretatie en vertrouwen - is het zelfvertrouwen van de opvoeder.

Als een opvoeder bij zijn pogingen zelf de moed verliest. hoe kan hij dan het kind moed geven?

Eerst moet de opvoeder worden geholpen. Toenemend,defaitisme, groeiende moedeloosheid schaden het werken van veel van onze beste leerkrachten, die zich geconfronteerd zien met een toenemend aantal sociaal en pedagogisch verkeerd opgevoede kinderen. Moeders van probleemkinderen wordt vaak aangeraden om eerst hun eigen verkeerde emotionele houding te laten corrigeren, alvorens ze hun kinderen kunnen helpen.

I. De ontwikkeling van de persoonlijkheid; principiële stellingen

Men moet allereerst ondubbelzinnig uitmaken, of men de mens als actief of reactief. als geleid of gedreven wil aanmerken. Wij zien de mens als principieel actief en relatief vrij in de bepaling van zijn gedrag. Gedrag is niet een simpel resultaat van uiterlijke invloeden of erfelijkheid. De mens is actief en verantwoordelijk. Hij is doelgericht en streeft zijn doelen bewust na. Hij doet dingen, bezigheden, die een betekenis voor hem hebben; bij neemt besluiten en organiseert.

Elk gedrag heeft een sociale betekenis

We hebben gezien dat de mens in eerste instantie een sociaal wezen is. Alleen binnen een groep kan de

Mens actief zijn en zich ontplooien. Zijn ontwikkeling hangt af van het behoren tot een groep.

Menselijk gedrag kan het beste worden begrepen vanuit het perspectief van zijn milieu. Belangrijk is steeds de hele actieradius van een individu in ogenschouw te nemen. De sociale context is dus wezenlijk voor het begrijpen van gedrag.

"Sociale wedijver" is primair, niet secundair. Het streven. naar betekenis/zin, naar een plaats in de samenleving, is het gronddoel van elk kind en elke volwassene. Daarom moet:het kind altijd als sociaal interactief wezen worden beoordeeld.

Gemeenschapsgevoel is meer dan een gevoel van erbij te horen, het is een sleutelbegrip bij het verstaan van menselijk gedrag. Gemeenschapsgevoel heeft geen gefixeerd doel. Veeleer wordt daardoor een instelling t.o.v het leven gevormd, een verlangen, op één of andere manier met anderen samen te werken en de levenssituaties de baas te worden. Sociale deelname is de uiting van ons vermogen om te geven en te nemen. De behoefte om in een gegeven sociale orde vanuit een ondergeschikte in een meerwaardige positie te komen, is ook onder volwassenen vergaand van toepassing.

Alle gedrag dient een doel

Vaak lijkt het gedrag van een mens meer of minder onverklaarbaar, zolang we het doel niet kennen,.of niet inzien. Als we teleo-analytisch te werk gaan, vinden we dat doelen aanwezig zijn, die elk gedrag verklaren. Het zijn de psychische prikkels, die het gedrag van een mens aanzetten.

Om een gedrag werkelijk te begrijpen moet men het vanuit de waarde van het doel bezien. Het op een doel gerichte gedrag (de doelgerichtheid) is onze fundamentele hypothese. De ontvankelijke opvoeder kan de doelen van een kind uit zijn ogenblikkelijke handelingen aflezen.

De ervaringen, die we door grondige observatie van het kind bij zijn dagelijkse activiteiten en beslissingen kunnen verzamelen, lijken ons belangrijker dan genormeerde en projectieve persoonlijkheidstesten.

We moeten elke gedragswijze zien als deel van een beweging naar een doel toe; zo ook alle handelingen.

Wij geven dus bij het gedragsonderzoek de voorkeur aan doelgerichtheid boven mechanisme. Bij de toepassing van de teleologische of doelonderzoekende methode moet.men trouwens weten, dat heel wat doelen neurotisch van aard zijn. Ze stoelen op een gewenst Leitbild of op valse levensverwachtingen. Ons leven wordt door de bijkans dwingende' kracht van ALLE doelen beheerst.

Om een mens te begrijpen is het dus belangrijker zijn toekomstdoelen te kennen dan de geschiedenis van zijn verleden. (Finalistisch onderzoek.) Deze instelling staat de beslissingsvrijheid toe van elke mens t.o.v_zijn doelen en richtingen. Hij beslist en handelt.

Het individu moet subjectief worden beschouwd

De mens kan alleen vanuit het standpunt van zijn fenomenologische veld worden bezien. Niet de feiten zelf beïnvloeden.ons, maar hoe wij ze duiden. Het is daarom belangrijker te weten hoe het kind zich voelt/ervaart

dan de concrete details van zijn,handelen te kennen.

Om in het leiden van.mensen, opvoeding, advisering of therapie succesvol te werken, moet men het, subjectieve gezichtspunt van het kind, zijn "privé logica" hebben ingezien. Deze persoonlijke interpretaties.helpen, ons te zien hoe, belangrijk het is een gedraging subjectief i.p.v objectief te zien.Het is belangrijker te weten HOE een mens zijn mogelijkheden gebruikt dan te weten WELKE zijn mogelijkheden zijn.

Elk individu heeft de scheppende kracht tot persoonlijke duiding van alle gebeurtenissen

Het kind is meer dan.een ‘prikkelontvanger’ het heeft de scheppende kwaliteit om alle belevenissen in zijn omgeving een op,hemzelf betrokken betekenis te geven. Dit geeft een gedragswijze een nieuwe betekenis en biedt nieuwe verklaringen. Wij nemen alleen waar wat wij WILLEN.zien. Men noemt dit proces "tendentieuze apperceptie". Beslissingsvrijheid is dat een individu voor zichzelf KAN beslissen en dit ook DOET. De prikkels die het individu ontvangt moeten door het proces van waarneming en duiding gaan om de scheppende reactie naar boven te brengen. Onze interpretaties bepalen ons denken, voelen en handelen.

Erbij horen is een basisbehoefte

Zonder de betekenis van lichamelijke behoeften te onderschatten vinden we, dat het gevoel van erbij te horen meer aandacht verdient dan in het algemeen het geval is. Elke mens heeft het verlangen om zich bij de een of andere mens of groep aan te sluiten. Op basis van deze behoefte ontwikkelen zich sociale attitudes. Zelfs bij heel kleine kinderen zien we al de behoefte aan identificatie en aansluiting. Hoe meer een mens in het algemeen geïnteresseerd is in het wel en wee van de ander, des te evenwichtiger is hij als individu.

Gedrag is het best te begrijpen op een totale, dynamische basis

De mens wordt als een ondeelbaar geheel gezien, in tegenstelling tot een atomistische, reductionistische visie. De mens als totaliteit openbaart zich door zijn handelingen. Gedrag heeft Interpersoonlijke (tussenmenselijke) betekenis, geen Intropersoonlijke (binnensmenselijke), d.w.z de conflicten bestaan tussen het individu en de mens in zijn sociale omgeving.

De levensstijl is integraal en volgt een model

In de jaren van ontwikkeling is elke mens onderhevig aan de sociale interactie met zijn ouders en broers/zusters, die gedurende deze tijd een belangrijke rol in zijn leven spelen. Bij de vorming van een bepaalde levensstijl zoekt het kind steeds weer naar richtlijnen waarop het zijn karakteristieke reactie(patroon) kan baseren. Het levensplan van een kind komt niet voort uit een bepaalde eigen natuur of uit afzonderlijke ervaringen, maar uit de voortdurende herhaling van problemen, echte of denkbeeldige, die het tegenkomt. Uit het speciale levensplan van een individu ontwikkelt,. zich een levensstijl die voor hem en al zijn handelingen karakteristiek is. Men kan de levensstijl met het grondthema van een muziekstuk vergelijken. De levensstijl brengt het ritme van de herhaling in ons leven. Het ik, zoals het zich in de levensstijl uitdrukt, speelt in het gedrag een hoofdrol.

De duiding van gevoelsprikkels op basis van deze stellingen

We kunnen ze in een nieuw licht beschouwen nu. Ze worden als sociale instrumenten zichtbaar, die de doelen van de mens dienen. We onderscheiden:

    • disjunctieve (uitsluitende) ervaringen, die ons van de medemens scheiden, en

    • conjunctieve (insluitende) ervaringen, die ons met hem verbinden

Toorn, teneergeslagenheid en tegenzin staan bijvoorbeeld. voor disjunctieve gevoelens. Als conjunctieve ervaringen zijn bijvoorbeeld. vreugde, interesse, medelijden en bescheidenheid te noemen; ook invoelingsvermogen hoort hierbij.

De sociale betekenis van het afweermechanisme

Dit stelt het individu in staat zijn zelfrespect en valse levensopvatting te beschermen. Genoemd en kort toegelicht worden: rationalisering, projectie, identificatie, repressie, compensatie. De afweermechanismen helpen het ik bij het zoeken naar een plaats in de samenleving; ze worden met het oog op een sociaal doel aangewend.

Het doel van een gedraging begrijpen is dus om een wisselwerking te zien tussen de afweermechanismen. Het individu wordt door de wens geleid om erbij te horen, erkend te worden, betekenis te krijgen; en elk individu ziet dit proces subjectief, vanuit het gezichtspunt van zijn vooringenomen apperceptie/waarneming.

II. De ontwikkeling van het kind

Bij de geboorte stapt het kind een samenleving binnen waarvan het de regels en grenzen moet leren. Het reageert niet alleen, het neemt bij de oplossing van problemen in zijn omgeving actief deel.

Het kind is in staat om zich over z' n ervaringen een eigen mening te vormen. Het kan conclusies trekken en interpreteren. (blz. 29)

Om een kind te kunnen begrijpen moet, men zich met de fundamentele structuur van zijn persoonlijkheid vertrouwd maken; deze structuur, dus datgene wat we gewoonlijk als levensstijl aanduiden, blijft door

het hele leven in de kern onveranderlijk. Alle handelingen zijn deel van het'. totale levensschema dat berust op de beoordeling van het zelf en de omgeving.

Invloed op de zich ontwikkelende levensstijl

Gezinsatmosfeer. De ouders scheppen de atmosfeer waarbinnen het kind zijn eerste levenservaringen met de gemeenschap opdoet.

Gezinssamenstelling. Heel algemeen gezien speelt de plaats die het kind onder zijn broers en zusjes (de kinderrij) inneemt, een doorslaggevende rol bij de ontwikkeling van zijn karakter.

Het is duidelijk dat bepaalde gedragingen samenhangen met de positie van het kind in het gezin. (Ordinalposition) Posities geven echter geen aanleiding tot mechanische interpretaties.

Levensstijl De enige weg om verschillende ervaringen te assimileren is ze in een of ander systeem te integreren. Door ervaringen kent het kind zijn talenten en grenzen.(blz. 33)

De levensstijl kan, zoals gezegd worden vergeleken met het leidende thema van een muziekstuk. Zij ontstaat uit het onbewuste plan dat het kind bij de oplossing van bepaalde problemen als succesvol heeft ervaren.

De levensstijl biedt een uitgangsbasis voor ons gedrag; zij dient als integrerend principe. Het zien van de levensstijl van een kind is daarom de belangrijkste voorwaarde voor actieve begeleiding bij het opheffen van verkeerde attitudes

Bepaalde opvattingen van het kind, zoals zijn zelfbeeld, zijn zelfideaal, zijn inschatting van de omgeving en zijn ethische instelling, zijn fundamenteel voor de levensstijl. Waar Freud sprak van "ik-ideaal" spreekt Rogers van "het ideale zelf".

In de ontwikkeling van het menselijk wezen treden bepaalde grondfouten op, die ontstaan t.g.v een gebrek aan logica; enige van de gebruikelijke basisfouten zijn:

    1. het gevoel van ontoereikendheid/tekortschieten; bijv. "Ik ben hulpeloos."

    2. de veronderstelling dat men iets bijzonders is; bijzonder opvallend of bijzonder nutteloos.

    3. ethische onderschatting: "Ik ben voor niets geschikt. Ik ben waardeloos."

    4. milieupessimisme: "De wereld is me vijandig gezind. De wereld is gevaarlijk. De wereld is mij mijn levensonderhoud verschuldigd."

    5. misverstaan van anderen: "Men kan de mensen niet vertrouwen. Als mensen niet doen wat ik wil zijn ze unfair. De anderen zijn er om mij te dienen."(blz. 35)

Het is interessant om vast te stellen dat enkele typische levensstijlen in onze cultuur momenteel vaak opgeld doen, zoals bijvoorbeeld, “ik heb alleen dan een plaats in het leven:

    • als ik gewaardeerd wordt”;

    • als ik alles onder controle heb”;

    • als ik intellectueel gevormd ben en in mijn recht sta”;

    • als een ander om me geeft” (een sterke man, een goede vrouw);

    • als ik moreel ontwikkeld ben of in mijn recht sta” (dit leidt vaak naar het volgende type);

    • als ik wordt beledigd en op mijn beul minachtend kan neerzien” (martelaarcomplex).

De mens, die zich op erkenning verlaat, heeft in zijn jonge jaren de waardering door zijn ouders mogelijk overschat. Dan zijn er mensen die waardering/erkenning verwarren met liefde. Voor anderen is erkenning de enige weg 'status te verwerven'.

Gemeenschapsgevoel - Dit speelt bij de ontwikkeling van het kind een bijzonder belangrijke rol. Want alleen door gemeenschapsgevoel vindt het kind aansluiting bij anderen. Daarom moet de vaardigheid om samen te werken beslist (aan‑)geleerd worden. (blz‑ 36,37) Een algemene maatstaf voor het gemeenschapsgevoel van een mens is z' n vermogen tot samenwerking en zijn bereidheid de regels van de menselijke samenleving te respecteren, ook wanneer dit soms persoonlijke offers vergt.

Opvoedingsmethoden - Alle opvoedingspogingen - zorgvuldig uitgedacht, tweederangs of toevallig - wekken in het kind een reactie op. Een democratische verhouding veronderstelt dat de opvoeder tegelijk duidelijk en vriendelijk is. Bij zo'n verhouding wordt het respect van opvoeder en kind gewaarborgd. De ergste fout in de opvoeding is verwenning die zich uit in overbescherming, overdreven zorg en toegevendheid. Opvoeding is in een democratisch bestel op verschillende manieren mogelijk. Simpel gezegd horen daartoe: Respect voor orde, oplossen van conflicten evenals bemoediging.

Consequentie standvastigheid is de sleutel voor ordening en ordelijkheid. Respect van het kind voor orde kan men oproepen als men het laat experimenteren met de consequenties van zijn verkeerde gedrag. Terughoudendheid en situationeel optreden kan tot oplossing van conflicten leiden. Bemoediging is van de grootste betekenis. De moeilijkheden van het, kind zijn meestal het gevolg van een of andere ontmoediging. Het bemoedigingproces is veelzijdig en fundamenteel voor de ontwikkeling. (38)

De doelen van verkeerd gedrag - Ongeacht de doelen die het kind nastreeft, zijn gedrag komt voort uit de overtuiging dat zijn weg de succesvolste is om in de groep (gezin, klas) iets te bereiken De vier doelen van verkeerd gedrag worden zo aangeduid:

    1. AANDACHT/CONCENTRATIE OPWEKKEN

    2. MACHT UITOEFENEN

    3. VERGELDING ZOEKEN

    4. ONVERMOGEN DEMONSTREREN. (38)

III. Ontmoediging en moedeloosheid

Moedeloosheid is een toestand, ontmoediging is een proces. Beide zijn moeilijk te beschrijven begrippen.

Wat is moed? De moedige mens beziet een situatie, een opgave of een gebeurtenis méér vanuit mogelijke handelingen en oplossingen dan van de eventuele bedreigingen en gevaren. Moed is direct, zonder dwang, objectief, steunt op verstand/inzicht en buit alle innerlijke krachtbronnen uit zonder verspilling, afdwaling en innerlijke uitputting.

Moed en vrees verschillen als volgt:

ERMUTIGUNG ALS LERNHILFE

Uittreksel van de Duitse uitgave (1973, Ernst Klett Verlag Stuttgart)

Amerikaanse uitgave,(1963 Prentice-Hall).

Schrijvers:

Don Dinkmeyer (docent aan een opleidingsinstituut)

Rudolf Dreikurs (psychiater, Adleriaan)

Aantal bladzijden: 158.

Bemoediging als leerhulp

Moed

is ervoor

plus

Vrees

is tegen

min

Beide beroepen zich erop hoe men zichzelf en de situatie inschat, hetzij in positieve hetzij in negatieve zin.

Moed daagt uit, vrees belemmert. Moed en vrees baseren zich allebei op bepaalde overtuigingen en verwachtingen.

De wezenlijke elementen van moed zijn zekerheid van zichzelf en vertrouwen in de eigen bekwaamheden, om klaar te komen met alles wat op je afkomt. Dat betekent niet: alle problemen kunnen oplossen. Het is echter treffend voor de moedigen dat zij een oplossing ZOEKEN en dat zij het met elke netelige kwestie opnemen. De opvallendste eigenschappen van een moedig mens lijken te zijn, dat niemand ze hun gevoel van eigenwaarde en hun zelfrespect kan ontnemen.

De moedeloze heeft noch vertrouwen in zijn bekwaamheden noch in het leven in het algemeen; hij neemt het als vanzelfsprekend aan dat hij geen kans heeft. Hierom is bemoediging zo moeilijk: bij de poging een moedeloze moed te geven, geeft men vaak pessimistische opvattingen door, i.p v de ander te bewegen tot verandering van zijn opvatting.

Het proces ontmoediging

We zijn ervan overtuigd dat alle invloeden, hetzij goede of slechte, berusten op verandering van de overtuigingen/attitudes, meningen en vooral (levens-)verwachtingen. Levensverwachtingen en hoop vormen de sterkste beweeggronden van de mens. Het proces van bemoediging of ontmoediging manifesteert zich in de veranderde mening, die een mens van zichzelf en zijn verwachtingen heeft. Wordt hij ertoe gestimuleerd meer en betere dingen van zichzelf te verwachten, dan wordt hij bemoedigd. Wordt de twijfel in hem versterkt, dan wordt hij ontmoedigd. In onze tijd ligt het veruit grootste accent op de negatieve kant. Wij allen ontmoedigen elkaar over en weer meer dan we elkaar bemoedigen, we kunnen veel beter ontmoedigen dan bemoedigen. (46)

De kwetsbaarheid van de mens. We mogen er ons gerust wel eens rekenschap van geven, dat wederkerige ontmoediging nog nooit zo verbreid was als in onze tijd. De mens is zich voor alles van zijn biologische minderwaardigheid bewust.

    • Hij begreep de onvermijdelijkheid van zijn dood, van zijn vernietiging, zijn grenzen in tijd en ruimte. Dit kosmische minderwaardigheidsgevoel liet hem een compensatie in kunst en godsdienst zoeken.

    • De tweede soort minderwaardigheid is van een heel andere aard: het sociale minderwaardigheidsgevoel is iets individueel, het gaat alleen de enkeling aan i.p.v te verenigen scheidt het hem van de anderen, maakt de ander tot tegenstander.

    • Het kind ziet, hoe klein het is in vergelijking tot de grootheid, kracht en kwaliteit van zijn ouders, andere volwassenen en oudere broers/ zusters. Het gevoel van sociale minderwaardigheid was nog nooit zó duidelijk als in onze tijd.(47)

Concurrentie in het gezin. Vooral in het gezin vindt het gevaarlijke spel van wederzijdse ontmoediging een vruchtbare bodem met onbegrensde mogelijkheden. Daar zijn de ruzies/spanningen tussen man en vrouw, ouders en kinderen, kinderen onderling. De grootste schade ontstaat door ons volwassen gebrek aan oefening om met anderen als gelijkwaardige om te gaan. In gezin en school kunnen we met kinderen alleen zo lang omgaan als zij zelf willig zijn, mee te doen, te gehoorzamer. en zich in te spannen. Als ze dat niet doen, dan versterken ouders en leerkrachten meestal het conflict. We hebben nog geen oefening/ervaring in het samenleven met anderen als gelijkwaardige en zijn daarom niet in staat de ontstane conflicten op te lossen. Onze huidige opvoedingsmethoden bestaan uit een serie ontmoedigende handelingen. We zien het kind niet als gelijkwaardig aan onszelf.

In plaats van de traditionele ouderlijke controle over de kinderen vindt men vaak, dat kinderen hun ouders overheersen en manipuleren. De ergste kanten van de concurrentiestrijd zien we vandaag de dag bij de verhoudingen tussen kinderen onderling (binnen het gezin): ieder misgunt de ander het kleinste voordeel, elk probeert de ander te degraderen, alleen om zichzelf ermee te verhogen. Onophoudelijke strijd onder hen is zo verbreid dat men algemeen tot de conclusie neigt, dat dit normaal en onvermijdelijk gedrag van alle kinderen is. De hevige strijd tussen hen ver hindert de ontwikkeling van elk kind apart. De schadelijke gevolgen werden tot nu toe weinig ingezien. Men moet trouwens concurrentiestrijd onderscheiden van rivaliteit tussen broers en zusters; ze kunnen maar moeten niet gelijktijdig optreden. Rivaliteit is een open strijd om directe bevrediging van een wens; concurrentie is veel verborgener en meer op de achtergrond, waardoor het velen niet opvalt.

De sterkste strijd speelt zich af tussen het eerste en tweede kind. (50) En zo vindt men de grootste persoonlijkheidsverschillen veelal bij de twee oudste kinderen van een gezin.

Sterke eerzucht. Veel leerlingen zijn alleen maar 'goed' om ‘beter dan de anderen' te zijn. En zodra ze in een situatie raken waarin, ze niet kunnen opvallen, valt hun hele prestatiepatroon in elkaar. Het streven om "beter te zijn" begint in het gezin en zet zich in de verdere kring van de gemeenschap voort. Ouders en leerkrachten, met name. in de milieus van midden - en hogere lagen, stimuleren deze neiging.

De gevolgen van moedeloosheid. We hebben moed nodig om onze levenstaken meester te worden en onze talenten volledig te benutten. Ook de kleinste ontmoediging knaagt aan de moed en de kracht van de mens. Moedeloosheid ondergraaft het zelfrespect en de integriteit. Het wederzijdse ontmoedigingsproces doet ons allen veel te snel opgeven, als de hinderpalen niet meteen willen wijken voor onze inspanningen. Dat geldt vooral voor onze opvoeders, die zich door de tekortkomingen van hun leerlingen zo licht laten ontmoedigen en daarom juist, omdat de kinderen hen zo bijzonder gemakkelijk hun gebreken demonstreren. Het geheel wordt nog verergerd, omdat de volwassenen de methoden en technieken niet kennen, die in een democratisch bestel werken om verkeerd kindergedrag te corrigeren en ze tot prestaties te stimuleren wanneer ze willen opgeven.

IV. Grondregels voor bemoediging

In het algemeen dient de observatie meer als beschrijving dan als diagnose. De waarnemer kan belangrijke informatie verzamelen als hij:

    • het milieu kent waarin het gedrag optreedt. Daarbij moet hij de situatie met de ogen van het kind, en niet vanuit de waarde van de opvoeder en diens ervaringen en waardeoordelen, zien:

    • weet waar het op aankomt: I p v louter te observeren wat het kind doet en hoe het daarbij te werk gaat, moet hij het doel, het oogmerk, de functie van de handelingswijze van het kind zien;

    • elk in samenhang staand gedrag waarneemt en registreert: het karakteristieke en gewone evengoed als het ongewone, want elke stap van het kind heeft betekenis;

    • bedenkt dat gedrag niet een pure reactie op uiterlijke prikkels is, maar een scheppende actie van het kind in zijn streven naar een plaats in de wereld;

    • bij de duiding van hetgeen hij waarneemt de teleo-analytische richtlijnen volgt;

    • de ontwikkelingsfase van het kind in aanmerking neemt.(55)

Alles moet men zien als beweging naar bepaalde, door het kind zelf gekozen doelen. We zien de kinderlijke persoonlijkheid alleen dan als geheel wanneer we de karakteristieke Leidmotieven van alle handeling bezien. De invoelende waarnemer zal ervaren dat de levensinstelling niet alleen uit de handelingen van het kind te zien is, maar zich uit in zijn lichaamshouding, bewegingen, gezichtsuitdrukking en zelfs in het vermijden van bepaalde situaties.

Om zich in de kunst van het observeren (ie scholen is het raadzaam precieze NOTITIES van alle voorvallen te maken, zodra ze gebeuren. (5ó) Daniel Prescott (1957) zegt het treffend hoe een goede observatieaantekening eruit ziet:

    • ze bevat dag en plaats van de handeling evenals de situatie waarin de handeling plaatsvond;

    • ze beschrijft de handeling van het kind, de reactie van andere, betrokken personen en de reactie van het kind daarop;

    • ze bevat alles wat het kind zegt en wat hem gezegd wordt;

    • ze geeft ‘stemmingsaanwijzingen', daaronder verstaat men: houding, bewegingen, toon van de stem en gezichtsuitdrukking, die het ervaren van het kind uitdrukken. Een uitleg van de gevoelens wordt niet gegeven, alleen aanwijzingen, waardoor de lezer van de beschrijving zich een oordeel kan vormen;

    • de beschrijving is uitvoerig genoeg om het voorval te schilderen. De handeling of het gesprek blijft, niet onbeëindigd of onvolledig, maar wordt zover gevoerd dat een kleine karakterschets uit het leven van een kind ontstaat.

De volwassene moet zich altijd bewust zijn van de wederkerige relaties tussen hem en het kind. Vaak beïnvloedt het gedrag van de volwassene de handelingswijze van het kind. Helaas is het echter meestal het kind dat de volwassene tot reactie dwingt; de volwassene wordt geleid i p v te leiden.(57)

Leidende gedachten bij bemoediging. Bij elke poging om de ontwikkeling te bevorderen is de rol van bemoediging in het spel. Kinderen hebben het gevoel van eigenwaarde nodig. Velen noemen dit "zekerheid".Edith Neisser (1950) geeft zes grondinstellingen, die kinderen zekerheid geven:

    1. jij hoort tot degenen die het maken/kunnen;

    2. een poging kan niet schaden; in gebreke blijven is geen misdaad;

    3. men moet veel mogelijkheden voor succesvolle prestaties scheppen. De maatstaven moeten niet te hoog zijn, opdat de kinderen eraan kunnen voldoen;

    4. elk ook maar enigszins gelukte poging moet worden gewaardeerd. Het is belangrijk vertrouwen in de capaciteit van het kind om iets te volbrengen, te hebben en ook te tonen/zeggen;

    5. men moet een kind zo waarderen als het is en het lijden, zodat het ook zichzelf mag lijden;

    6. men moet zekere rechten waarborgen.

Zulke instellingen/attitudes alleen betekenen al bemoediging en stimuleren de wil tot leren. Ze tonen dat de opvoeder vertrouwen in het kind heeft en wel vertrouwen in hem zoals hij IS, niet zoals hij zou kunnen zijn

In de openbare school van Winnetka, Illinois, werd bij een zich over 7 jaren uitstrekkend experiment vastgesteld, dat kinderen, die gedurende de eerste 1½ schooljaar geen leesonderwijs hadden gekregen, hun medeleerlingen in parallelklassen, die het gewone programma hadden gevolgd, inhaalden en zelfs overtroffen. (Mabel Morphett en Charleton Wasburne, 1940) Bij alle kinderen van het experiment stelde men vast:

een wezenlijk hogere graad van spontaneïteit,leerlust/-ijver algemene samenwerking

Kinderen waarvan de leerlust niet door druk, rebellie of het gevoel van falen werd beïnvloed, toonden veruit betere prestaties. Zij hadden een sterker zelfgevoel. (59)

Onze bemoedigingpogingen moeten in een richting gaan die niet alleen het afzonderlijke individu, maar de menselijke gemeenschap tot nut is.

Bemoediging toont het kind het geloof van een medemens aan zijn momentane kracht en zijn capaciteiten, niet zoiets als zijn 'ontwikkelingsmogelijkheden'.

Doel van bemoediging is het kind te helpen moed, verantwoordelijkheidsgevoel en ijver te ontplooien.

Bemoedigingmethoden.

Een opvoeder die bemoedigt:

    • schat het kind zo zoals het is;

    • toont vertrouwen in het kind en geeft het daardoor zelfvertrouwen;

    • gelooft in de kwaliteiten van het kind, wint zijn zelfvertrouwen en bevordert zijn zelfbewustzijn;

    • toont waardering voor een goede prestatie of een eerlijke inspanning;

    • buit de groep uit om de ontwikkeling van een kind te stimuleren en te steunen;

    • deelt de groep zo in dat elk kind zijn plaats heeft;

    • helpt bij de ontplooiing van vaardigheden dmv regelmatige en psychologisch afgestemde delen die een succes mogelijk maken;

    • onderkent en concentreert zich op de sterke kanten en goede talenten van het kind;

    • buit de interessegebieden van het kind uit om het leerproces te bespoedigen. (60)

Waardering van het kind (door leerkracht). In het gegeven voorbeeld (61) laat de onderwijzer zich, door het kwalijke verleden van een jongen, niet tot een vooroordeel verleiden, maar richt zich op zijn positieve kanten.

Vertrouwen in het kind.

Zelfvertrouwen door bewijzen van vertrouwen. Een bewijs van vertrouwen moet zo overtuigend zijn dat het kind metterdaad zelfvertrouwen kan ontplooien.

Waardering voor goede prestaties en eerlijke inzet.

Medewerking van de groep/klas. Een leerkracht, die zich dit standpunt kan eigen maken, nl. de groep inschakelen, zal de groep tot optimale individuele ontplooiing aanzetten. N.a.v. een voorbeeld (63) blijkt, dat de onderwijzeres de waarde van sociometrie heeft onderkend: een verstandige benutting van de zitplaatsverdeling kan veel kinderen helpen.

Integratie van de groep/klas. Verschillen in ontwikkeling en belangstelling, evenals verschillen in begaafdheid tussen de afzonderlijke leerlingen, moeten bij de planning in ogenschouw worden genomen, maar ook de groep als geheel verdient de aandacht. In een voorbeeld staat: “…daar de kinderen hun toetsen zelf beoordelen/nakijken en het extra hulpuur als een persoonlijke zaak zien, vraag ik nooit naar het resultaat”.

Ontwikkeling van kwaliteiten d m v tijdsbepaalde afstanden om succes mogelijk te maken. Het is belangrijk de ontwikkelingsfase van het kind juist te taxeren en het opgaven te verstrekken, die passen bij zijn momentane prestatieniveau. N.a.v. een voorbeeld: ik heb vastgesteld dat de beste bemoedigingmethode daarin bestaat, om kinderen opdrachten te geven, die passen bij hun prestatiepeil. Ik waardeer/prijs elk kind (niet de persoon, maar de zaak/activiteit/product!) voor alles wat het goed doet. Als een kind zo stijf bij gym is, dat de hele klas het merkt, dan weet ik altijd nog wel waardering op te brengen voor een goede beweging een goede pas. De kinderen werken actiever wanneer ze in deelstappen partjes, vorderen en als het (onder)deel dat ze beheersen als zodanig wordt erkend en gewaardeerd.

Leerkrachten neigen er vaak toe, te geloven, dat het vinden van fouten hun eigenlijke taak is. (66)

Een positieve leersituatie benadrukt het goede, zonder het ver keerde over het hoofd te zien. We hebben gezien dat het de moeite waard is wanneer men bewust probeert de kwaliteiten van een leerling te ontdekken. Het zou voor elke leerkracht nuttig zijn om, bij het begin van het schooljaar, een aantekening te maken over de sterkste kant van elke leerling. (66)

V. Bemoediging op speciale gebieden

Waardering, bewijzen van vertrouwen, opwekken van het zelfvertrouwen, waardering voor pogingen, inschakelen van.de groep bij de ontwikkeling van het individu, stapsgewijs verdergaan, erkennen van de kwaliteiten en interessen, dat zijn allemaal basisprincipes van bemoediging.

De kinderen tonen betere resultaten, omdat, ze regelmatig afgepaste delen van een opgave krijgen te doen, hun voortgang, passend, wordt gewaardeerd, en ze worden niet bestraft.

Ontwikkeling van vaardigheden en vakkennis

Het kan alle opvoeders/leerkrachten niet duidelijk genoeg worden, gezegd, hoe belangrijk het is het kind aan zijn optimale ontwikkeling binnen zijn sociale grenzen te helpen. Bemoediging om vaardigheden/technieken op te doen is op verschillende gebieden mogelijk. Een vader weet het geduld op te brengen, dat Billy bij zijn eerste loopstapjes nodig heeft: zijn inzicht sterkte het zelfvertrouwen van Billy. Vooral bij kleinere kinderen spreekt bemoediginggoed aan. Ook op alle schoolprestaties terzake van vaardigheden zouden we een nieuwe kijk moeten hebben. Het kind kan véél meer presteren, als men zijn aanwezige vaardigheden/kwaliteiten onderstreept, i p v steeds weer die dingen naar voren te halen, die het verkeerd doet en goed zou moeten doen. (69,70) N a v een voorbeeld: de laatste tijd laat ik haar bij de correctie van spelling- en rekenopgaven helpen. Soms geef ik haar een voorbeeld, met behulp waarvan ze de opgaven vergelijkt. Ze schijnt het leuk te vinden en toont meer interesse in haar eigen werk (6e klasser, moeite met lezen, grammatica en rekenen', ze maakt althans/tenminste al haar opgaven nu. In een ander voorbeeld vraagt de leerkracht een jongen (11 jaar, zwakke rekenaar) voor hem een kaart te maken waar alle tafels (met antwoord) op staan; weldra komt de vraag, of hij er nog enkele wil maken voor anderen.Leermethoden zijn vaak het, meest doelmatig als men bepaalde omstandigheden uitbuit. (70)

Verbetering van het lezen

Lezen. Druk verhalen af, die een leeszwak kind zelf vertelt en laat hem dit lezen. Maak eenvoudige spelen die het lezen stimuleren. (71) Blijf niet lang bij een (lees)fout staan, toon wel waardering voor elke kleine vordering en val alle pogingen bij.

Een kind mag verhalen uitzoeken die ingaan op zijn interessegebied. N a v een ander voorbeeld blijkt hoe belangrijk de totaalbeoordeling is; de omstandigheden in school en gezin lieten hier geen snelle vorderingen toe. Toch ging Daniëll vooruit door een eerlijke en duurzame waardering van de therapeut: strafmethoden werden geheel vermeden, de juiste stof werd gekozen, men toonde voortdurend vertrouwen in zijn kwaliteiten.

Spelling. Een moeder van een leerling (jongen, 9 jaar) komt op de gedachte haar zoon een gezinskrant te laten maken; dit vindt hij prachtig, terwijl hij tegelijk zijn spelling - gemotiveerd nu -verbetert.

Schrijven (netheid). Een 5e klasser schrijft abominabel. Op een keer schrijft hij een gedicht over kapitein Jogn. Smith over; dat vinden de anderen zo goed, dat hem gevraagd wordt het nog enige keren over te schrijven. Deze waardering zorgde ervoor dat hij erg netjes schreef. In een ander voorbeeld laat de leerkracht een zwakke schrijver de algemene klasse-aantekeningen opschrijven; dit versterkte het zelfvertrouwen flink. De onderwijzeres had hier interesse voor het kind en gaf er wat tijd aan.

Rekenen. Een jongen krijgt, de kans om met een medeleerling samen te werken en diens vorderingen in de gaten te houden; dat doet hem zichtbaar goed. (idee: vraag aan elk kind: wat doe je graag, kan je goed, en zou je graag voor/in de klas willen doen?)

Natuurkunde

Wereld oriëntatie. Men zou met de belangstelling van het kind moeten beginnen, ook wanneer het aanvankelijk met het eigenlijke schoolse (leer)doel niet direct te maken heeft. En dan het kind te verstaan geven dat men zijn plan voor belangrijk houdt. Terwijl de verhouding van de leerling t o v de klas en de leerkracht zich positief ontwikkelt, kan men zijn plan in het algemene thema inbouwen. (78)

Kunstopvoeding. De goede momenten in een tekening worden eerst genoemd en bekeken. Begin daar waar het kind nu is, en waardeer de huidige zaken; geef het kind kracht/moed, opdat het bekwaam wordt zijn prestaties zelfkritisch te bekijken. (stelregel: begin waar de cliënt is! Houd je eigen (voor)oordeel en referentiekader buiten spel)

Vrij spreken.

Ontwikkeling van attitudes

De school moet voor meer dan puur schoolse prestaties de verantwoordelijkheid overnemen. Ze is daarvoor verantwoordelijk de instelling van kinderen met betrekking tot een veelheid van onderwerpen en problemen te beïnvloeden. Een onderwijzeres laat zich niet, mengen in een machtsstrijd, een strijd om de overhand. Ze waardeerde goed gedrag en liet zich door wangedrag niet van de wijs brengen.

Stimuleren van de aanpassing aan anderen. Ook het sociale gedrag van het kind gaat de school aan. Aansluiting vinden, erbij horen, is een basisbehoefte. Samenwerking en gemeenschapsgevoel zijn fundamenteel voor de ontwikkeling van een goede groepssfeer.

Een bijzonder effectieve methode om kinderen status in de klas en in school te geven is om een klasseclub op te richten. Kies vier officieren, een president/voorzitter, een vice-president, een secretaris en een penningmeester. De president geeft dagelijks 15 minuten les, behalve op vrijdag, want dan mag de vice-president. De secretaris schrijft uitnodigingen, bedankjes e.d. De penningmeester zamelt geld in voor uitstapjes etc Het organiseren van een en ander maakt een groep harmonischer en komt tegemoet aan de behoefte aansluiting bij elkaar te vinden.

VI. De stimulering van de aanpassing aan medemensen en situaties door bemoediging

Een wezenlijke factor in de ontwikkeling van zelfschatting is de behoefte erbij te horen Eén van de hoofdtaken bij de persoonlijk sociale aanpassing is de stap van de afhankelijkheid naar de onafhankelijkheid.

Een kind heeft ervaren dat het in het gezin niet werd gewaardeerd. Daarom kwam het met een agressieve instelling op school. .De 'goede' kinderen moet men niet steeds belonen, maar de ontmoedigden hebben de kans nodig zich verdienstelijk te maken Natuurlijk wordt het kind veel meer geholpen als de medewerking van thuis kan worden verkregen.

Horizontale kontra vertikale beweging. Veel aanpassingsmoeilijkheden van het individu en de mensen onder elkaar hangen samen met :de verkeerde opvatting van vooruitgang en ontwikkeling. Menigeen neigt naar de stelling dat vooruitgang de beweging is van een ondergeschikte naar een meerwaardige positie. Deze instelling legt het hoofdaccent op de beweging op verticaal niveau. De tendens is om 'boven' te zijn, 'meer' dan anderen te zijn. De beweging op horizontaal niveau is wenselijker. Een individu kan zijn gemeenschapsgevoel door zijn medewerking aan de algemene vooruitgang en voor algemene doelen tonen; het moet daarbij niet BOVEN anderen staan. De prestaties van de enkeling worden van zijn uitgangspunt uit getaxeerd. Zelfvervulling vindt men liet beste door medewerking en samenwerking. De ontwikkeling van sociale interessen en sociale gelijkwaardigheid brengt voldoening. Als volwassenen eenmaal de voordelen van een sfeer zonder concurrentie hebben ingezien, kunnen zij deze sfeer ook voor het kind creëren. (90) In een voorbeeld wordt de onruststoker Chuck (11 jaar) gevraagd om als vlaggendrager bij de ouderavond te fungeren. Hij groeit en past zich aan bij de groep. In een ander voorbeeld stelt de leerkracht aan het eind van het jaar de beste 'leerling-loodsen' als leermeesters van de jongeren aan. De eerste stap van Chucks leerkracht was om te laten zien, dat hij nuttig kon zijn. Zijn goede eigenschappen werden genoemd (groot en sterk), en hij kreeg de kans om er iets positiefs mee te doen. Men kan de verandering in Chucks instelling waarnemen, als hem de kans word gegeven op succes door een vooruitgang op horizontaal niveau.

Broers/zusters voeden zich aan elkaar op. Elk kind heeft in het gezin zijn speciale plaats en ziet daarom het leven vanuit zijn bijzondere waarde/visie. (Erg goed vond ik dit boekje: Waarom ben ik mijn broertje niet? Oudste, middelste, jongste in het gezin, Karl König uitg. Christofoor, Rotterdam, z.j.) De plaats van het kind binnen de gezinsconstructie beïnvloedt het zich ontwikkelende zelfbeeld en de levensstijl. Een voorbeeld: Toen we bij natuurkunde op elektriciteit kwamen, las Willem bij wijze van uitzondering het verhaal op. Zijn vader was namelijk een kundig machineontwerper De leerkracht zegt tegen hem: "Probeer eens volgens de tekst (het verhaal) een beetje te experimenteren, misschien kan Jim ook meehelpen. Zeg me wanneer je wat nodig hebt. Willems ogen lichtten op, en ook Jim toonde interesse. Na korte tijd legden ze me een lijst in verband met. benodigd materiaal voor: draad, batterij deurbel etc. Ik liet ze zien waar ze alles konden vinden, en stelde voor dat ze het experiment (de proef) aan de klas zouden laten zien. Voor kinderen die zo diep ontmoedigd zijn en geen zelfvertrouwen hebben, moet men het bemoedigingproces zorgvuldig plannen. De leerkracht van het voorbeeld besloot het negatieve gedrag door de vingers te zien. Hij greep de gelegenheid toen Willem interesse toonde voor iets en zijn verhaal las. Hij creëerde een situatie, waarin Willem zijn kunnen kon tonen, Tegelijk riep hij een medeleerling op om mee te helpen, daar Willem geen vrienden leek te hebben.

Leerkrachten en teamHet gedrag van leerkrachten onder elkaar kan de sfeer voor de hele schoolsituatie bepalen. De verhoudingen tussen leerkrachten en leerlingen zijn belangrijk voor de ontwikkeling van interpersoonlijke, dwz tussenmenselijke relaties. Als een leerkracht zich voor het welzijn van een bepaalde leerling inzet, dan kan hij meestal op de medewerking van de hele klas rekenen. We moeten kinderen accepteren zoals ze zijn, alvorens we ze kunnen veranderen. (94) De leerkracht moet zich met behulp van de voorkeuren en talenten van het kind een duidelijk beeld vormen. Daaruit kan men opmaken hoe het beste met zo'n kind kan worden verder gegaan, hoe het het best werkt. Natuurlijk moeten de oogmerken en waardebegrippen van het kind in overweging worden genomen. In een voorbeeld zet de leerkracht naast een zwaar ontmoedigde,zich opsluitende jongen een vrolijk meisje; toen kwam het erop aan, hem bij het een of ander in te schakelen. Een 'grote' jongen moest helpen om een landkaart van een hoge kast te pakken. Hij wilde het doen. Kort erna merkte het meisje zijn interesse in vel op; hij bleek meer over persdieren te willen doen. Zo werd op indirecte manier een beroep op hem gedaan; vervolgens werd op zijn interesse ingespeeld. Het pleit was gewonnen.

VII. Bemoedigingmethoden die op ontwikkelingsfasen zijn afgestemd

Bemoediging betekent waardering van het individu zoals het is. Dit gebeurt wanneer we de dingen met de ogen van het kind zien en ons rekenschap geven van zijn scheppende kracht met betrekking tot duiding. Hoewel de algemene bemoedigingprincipes op alle leeftijdsniveaus zijn toe te passen, is het noodzakelijk het kind in de context met zijn ontwikkelingsbepaalde rijpheidsgraad te zien. Opvoeders die zich met kleinere kinderen bezighouden hebben een. veel gemakkelijker vormbaar werkmateriaal dan de periode na de puberteit; dan is de levensstijl al vergaand vastgelegd. Een jonger kind ziet nu eenmaal gemakkelijker de doelen van de opvoeder in, geeft een bepaald gedrag ook eerder op Met de ontwikkeling van de intelligentie/verstand en het vermogen logisch te denken (fasen van Piaget!) wordt het inzien van doelen en de verandering van het gedrag steeds moeilijker.

Havighurst (1953): "Een ontwikkelingsopgave is een opgave die tijdens een bepaalde periode in ons leven op ons afkomt. Als we haar met succes oplossen, leidt het tot tevredenheid en,verder succes bij latere opgaven."(98)

Het erkennen van ontwikkelingsopgaven brengt ons tot doelen en oogmerken die op de diverse ontwikkelingsniveaus optreden. Havighurst introduceert de volgende ontwikkelingsopgaven voor twee levensfasen

A. ontwikkelingsopgaven van zuigeling en klein kind:

    1. het leert lopen;

    2. het leert vaste voeding tot zich.nemen;

    3. het leert praten;

    4. het leert de lichaamsuitscheidingen reguleren;

    5. het leert het verschil tussen de seksen en het schaamtegevoel;

    6. het bereikt fysiologische stabiliteit;

    7. het vormt zich basisopvattingen met betrekking tot sociale en fysische zaken en feiten

    8. het leert gevoelsrelaties t o v de ouders, broers/zusters en anderen;

    9. het leert recht en onrecht onderscheiden en ontwikkelt een geweten.

B. Ontwikkelingsopgaven Van de midden kindertijd:

    1. het leert de voor eenvoudige spelen noodzakelijke lichaamsbeheersing;

    2. het leert een gezonde instelling t o v zichzelf als groeiend wezen;

    3. het leert met leeftijdsgenoten om te gaan;

    4. het leert de juiste rol te spelen tegenover de samenleving, die past bij zijn sekse;

    5. het leert de kernbegrippen van het lezen, schrijven en rekenen;

    6. het vormt zich de voor het dagelijkse leven noodzakelijke kennis;

    7. het ontwikkelt een geweten, morele basisbeginselen en een scala van waardebegrippen;

    8. het bereikt een persoonlijke onafhankelijkheid;

    9. het vormt zich attitudes t o v sociale instituten en groepen.

Al.s we deze opgaven bekijken, krijgen we een duidelijk beeld van het zich langzaam uitbreidend/vormend kinderlijk gedrag. Vervolgens worden deze ontwikkelingsfasen onderscheiden en nader uitgewerkt:

onderbouw

De kinderen van dit niveau zijn. er nog mee bezig hun opvattingen over school , schoolprestaties en schoolorde te vormen. Bemoediging op dit niveau is bijzonder belangrijk, aangezien ze een zo belangrijke rol bij de correctie van voorafgaande verkeerde opvattingen, die de ontwikkeling van de levensstijl beïnvloeden, speelt. In deze tijd ontwikkelt het kind voor alles het vermogen tot beoordelen en interpreteren, dat het voor het leven en werken in school nodig heeft.

Ontmoediging bij kinderen op dit niveau kan tot minderwaardigheids- en ontoereikendheidsgevoelens leiden; vooruitgang in school daarentegen stoelt op zelfvertrouwen. Leerkrachten van dit niveau moet er speciaal op letten hun opdrachten zo te schatten, dat ze beantwoorden aan de eisen die passen bij de ontwikkeling. Kennis met betrekking tot de kinderlijke stand van de ontwikkeling en de psychologische behoeften zijn volstrekt noodzakelijk. (99) De juiste aanwending van bemoediging ligt erin niet te beslissen tot iets waartoe het NIET in staat is, maar het een kans te geven. (100) bemoediging gebeurt vaak op zeer subtiele manier. De opvoeder moet inzien, dat hij in voortdurende wederzijdse relatie met het kind staat, vaak ontmoedigend, vaak bemoedigend.) Hij moet proberen zoveel bemoedigings-gelegenheden te creëren en ontwikkelen als maar mogelijk is. Herhaaldelijk voelen kinderen zich niet in staat om aan de verwachtingen van volwassenen te voldoen; de opgaven lijken hen boven het hoofd te groeien. Hier moeten we hulpvaardigheid onderstrepen, door aanwezige vermogens en sterke kanten uit te bouwen. (In een tijdschrift lees ik zojuist, dat ouders van ‘enige’ kinderen vrij vaak de neiging hebben al hun verwachtingen op dit ene kind over te dragen; dit drukt soms als een last op hem/haar.) Vaak is het belangrijk het kind in de aandacht van de klas te betrekken, zodat het zich meer inspant. Vaak werken kinderen alleen daarom op een bepaald gebied niet mee, omdat hen de moed voor de eerste stap ontbreekt.

Middenbouw

Als het kind de middenfase (9-12 jaar ) doorloopt bevindt het zich meestal in een periode van snelle groei. Zijn verlangen naar zelforiëntatie is dan bijzonder sterk. (102) Bemoediging kan nu zelfs het leerklimaat van een hele klas verbeteren. (Was dit een oorzaak, waardoor Elsa Köhler destijds een klas meisjes een maand alleen kon laten?)

Om te kunnen bemoedigen, moet de leerkracht negatieve informatie over het verleden van een leerling door de vingers kunnen zien. Een actieve leerkracht houdt zich vaak liever met kinderen bezig, die van zijn inspanningen lijken te profiteren.

Men vindt tegenwoordig kinderen bij wie de praktische prestaties hun verbale kennis te boven gaan. Helaas geeft het onderwijs niet altijd gelegenheid om dit te demonstreren. Een mogelijke tip: het kind kan een gebeurtenis met eigen woorden vertellen en de leerkracht als verhaal dicteren. Het werd bij herhaling vastgesteld, dat het leren van lange, ingewikkelde woorden bij de opbouw van een woordenschat aanvankelijk niet van belang is. Kinderen zijn in staat om hun eigen tekst/verhaal te lezen en heel goed te begrijpen. (104)

Soms helpt het als men van een kind een prestatie zegt te verwachten. Probeer vooral niet vooringenomen, bevooroordeeld, te zijn. Men kan als volwassene weigeren een bepaalde afwijkende rol van een kind te accepteren. "De creatieve leerkracht 'laat zich door traditionele methoden in verband met kinderen met leermoeilijkheden niet ringeloren."(105) Door welgemeende interesse te tonen, van het kind iets (een Spaanse jongen) te willen leren, roept men bereidheid op bij de ander.

Eén van de belangrijkste functies van de opvoeder is zich vertrouwd te maken met de speciale talenten en voorkeuren van elk kind apart. Het is echter tekenend dat veel opvoeders veel eerder in de situatie zijn de zwakheden van hun leerlingen te zien. (105) Vaak brengt een beetje tijd, die men aan een kind apart besteedt, het succes dat door klassikaal onderwijs niet kon worden bereikt.

bovenbouw

Het gaat hier - in Duitsland - om kinderen van de bovenbouw van de volksschool (9‑12) en de laagste klassen van het V.O. (12‑14); het is vaak erg moeilijk goed met ze op te schieten. Het is geen klein kind meer, maar is evenmin al volwassen..De relatie van het kind t o v de groep wordt nu veel belangrijker dan tevoren. De raad van de volwassene wordt vaak in de wind geslagen. Het kind streeft een grotere vrijheid na en toont zijn behoefte aan onafhankelijkheid vaak bovenmatig. Meer dan ooit wil het bij gezinsbeslissingen en –problemen meepraten. De jongens willen volgens de regels van hun vriendenkring leven; de meisjes zoeken erkenning bij hun vriendinnen. (107)

We kunnen kinderen veranderen als we het succes door bemoediging nastreven.Het uiten van je geloof/vertrouwen in het kind doet veel goeds.

Kenneth (13 jaar) had speciale hulp nodig bij het procent-rekenen.Hij wilde graag een vliegtuig leren besturen en las er technische boeken over. De leerkracht bedenkt dit: procentsommen in verhaalvorm bleken moeilijk; ik zet de opgaven om in vliegtermen. Zo maakte de jongen weldra vorderingen.

Het lijkt ons interessant dat de leerkracht, uit het voorbeeld, ondanks het grote succes van zijn methode dit toch vergeleek met het methodeboekje. Ook deze man kon wat bemoediging gebruiken omdat hij de

jaargang losliet, hij kon - na vergelijking - meer vertrouwen in zijn omgangswijze met kinderen hebben. (110)

VIII Bemoediging in de klas - als groep

De rol van de groep bij het bemoedigingproces. Kinderen leven, groeien en ontwikkelen zich in de groep; ze passen zich bij de groep aan. Dat begint bij de gezinssamenstelling. In ons sociale bestel is de invloed vanuit de groep van leeftijdsgenoten veel groter dan vroeger. We hoeven het kind maar te observeren bij het vrije spel om te zien hoezeer het afhankelijk is van de waardering door leeftijders, die voor hem meestal belangrijker is dan de mening van de leerkracht. (111)

Het kind volgt liever de wensen of voorstellen van zijn vrienden dan de voorschriften van volwassenen.

Een van de belangrijkste vaardigheden van elke opvoeder is het stimuleren van gezonde waardeoordelen bij elk kind. En waarden worden bereidwilliger bijgevallen wanneer ze door een groep worden gedragen waartoe je behoort.

Groepsdoelen. Wie te maken krijgt met antisociale groepen, moet in staat zijn de groepsdoelen te onderscheiden, om zo het oogmerk van het groepsgedrag te kunnen bepalen. Groepsdoelen zijn goed in de ontwikkeling van samenwerking te verpakken. Elke groep moet ernaar streven gezamenlijke opgaven op te lossen. Deze opgaven moeten door de groep zelf worden gekozen en elk kind moet de gelegenheid krijgen verantwoordelijkheid daarbij te ontwikkelen.

De leerkracht als groepsleider. Het is alleen maar logisch dat kinderen aanvankelijk een sterkere binding t o v klasgenoten en leerkracht hebben. Maar alleen wanneer deze band wordt erkend kan ze worden benut. Het is nodig de vele subgroepen (dmv sociometrie) in de klas te kennen. Kent men ze niet, dan kan dit de groep verkeerd beïnvloeden.

Zonder deze gemeenschapssfeer zijn de negatieve gevolgen van de concurrentiestrijd in de klas aan de orde van de dag. De leerkracht moet daarom benadrukken, dat de problemen in de klas allen samen aangaan. Succesvol groepenwerk met de klas is 'een uitdagende opgave. Men moet met nieuwe methoden experimenteren, als men tenminste wil bereiken dat het klassedoel, dat de mening van de HELE klas vertegenwoordigt, gehaald wordt.

De ontwikkeling van de klasseband verloopt nooit zonder problemen. Des te belangrijker is het zich erop te concentreren dat ALLE kinderen in een bij elkaar horende klassengemeenschap worden geïntegreerd. Het schijnt dat die leerlingen, die het leerproces dwarsbomen, betere leiderskwaliteiten hebben dan de leerkracht en dat deze trekken zich tegen hem keren. Een voorbeeld: Dick is een slechte 3e klas-lezer; zijn traagheid berustte op een gebrek aan concentratie. De leerkracht vraagt hem op een dag: wil je wat op deze zwakke lezers letten, naar ze luisteren en helpen? Deze leerkracht deed iets wat een opvoeder 'normaliter' anders niet doet: hij gaf een leerling met slechte prestaties een verantwoordelijke taak. Terwijl hij Dick iets opdroeg, anderen te helpen, toonde hij hem zijn vertrouwen. (116) Al te vaak verwachten we van een kind een prestatie, voordat we het TOESTAAN iets te volbrengen. Deze leerkracht heeft de methode omgekeerd tot groot voordeel van zijn leerling'.

Sociometrie. J.J. Moreno ontwikkelde haar; zo kan een leerkracht een duidelijk beeld krijgen van een specifieke groeps-/ klassestruktuur. Sociometrische gegevens/data krijgt men, als men elk kind apart partners laat kiezen voor activiteiten.. Deze voorgestelde activiteiten moeten uit het dagelijks schoolleven zijn; zo kan men bijvoorbeeld elk kind laten kiezen naast wie het zou willen zitten, met wie het zou willen spelen of werken. Na de sociometrietoets zou. men de kinderen moeten toestaan hun keuze ook te realiseren; de uitslagen moeten niet bekend worden gemaakt, maar door de leerkracht wel ongemerkt worden toegepast.

Weet men welke kinderen er buiten liggen en tegelijk welke leerlingen zij als partner kiezen, dan kan men hen gemakkelijker een plaats in de klas geven. De plaats van een kind in de groep is dus van de grootste betekenis voor zijn prestatievermogen. (118) Een leerkracht zal vaststellen dat pas sociometrische data hem de informatie geven die hij nodig heeft voor de organisatie van een groep.

Integratie van de groep/klas. Het hangt er dus alleen van af of de leerkracht inziet in hoeverre een groepsgeest en een groepsbewustzijn existeren. Hij zal zich moeten inspannen de klas gezamenlijke doelen en waarden te verschaffen. Een positieve groepsgeest verhindert de weerstand tegen dergelijke inspanningen van de leerkracht. Groepsgeest kan in het algemeen worden verbeterd door gesprekken.

Men moet kinderen de voordelen van het "meedoen" laten ontdekken. Als ze de wederzijdse afhankelijkheid van elkaar hebben gezien, dan pas zullen ze zien, dat ook een bijdrage aan de klas/groep kan leiden tot persoonlijke betekenis.

N.a.v een voorbeeld: toen het kind werd toegestaan een nieuwe rol in de groep te spelen, veranderde dit zijn gedrag.

Groepsgesprekken. Hierbij leert de leerkracht veel over de individuele leerlingen, wat hij in een apart gesprek met hem niet ervaart. In elk geval onthult een gesprek de relaties tussen de kinderen onderling. (dmv sociogram) Eén gesprek per week is wel het minimum. Maar tijdens de schooldag ontwikkelen er zich ook veel ongeplande gesprekssituaties, die zich daarvoor lenen. Echte groepsgesprekken geven plezier en kunnen een houvast/ruggesteun geven. De ervaring leert dat de groepsuitspraak het gedrag van een kind vaak effectiever beïnvloedt dan een gesprek onder vier ogen.

IX Weerstanden tijdens het bemoedigingproces

De autocratische traditie.

Onze omgangsmethoden stoelen dus op traditie, en deze is autocratisch; elk falen zag men als een tegenhandeling t o v de aanspraken en verplichtingen van het gezag, die niet konden worden geduld. Voor democratische opvoeders passen verouderde middelen van beloning en straf echter niet meer. Velen geloven echter nog steeds dat men geweld moet aanwenden om kinderen op te voeden. (123)

Ons sociaal klimaat.

In onze democratische productie -/ prestatie maatschappij met zijn concurrentietrends treedt de neiging om de ander te degraderen en te vernederen, nog duidelijker aan de dag.

Daar we ons onze eigen waarden nooit helemaal bewust zijn, verhogen we onze persoon, als we fouten in anderen naar voren halen. (124) Deze instelling, of je het gelooft of niet, heerst ook in de meeste gezinnen.

Er zijn weinig leerkrachten die niet tenminste een deel van de klas tegen zich hebben. Ouders en leerkrachten geven maar zelden toe, dat hun kinderen zich door hun gedrag en onvermogen tegen hen wenden, dat ze met/ door hun fouten vaak een doel nastreven, nl. dat van het protest. (125)

Hoe kunnen we moed geven als we een ander nog altijd willen overheersen?

Moed als voorwaarde.

Hoe moedelozer we zelf zijn, des te minder kunnen we bemoedigen. (125) De moed waarop het hier aankomt hangt af van de zelfschatting van de opvoeder in zijn omgang met de kinderen. Zonder zelfvertrouwen, kan men noch vertrouwen krijgen noch bemoedigen.

Pessimisme.

Het geloof aan de goede krachten in het kind sluit. pessimisme eenvoudig uit. Het is onze neiging, dat we ons meer door onze verwachtingen dan door onze bewuste of onbewuste doelen laten leiden. (126) Het algemene, wijdverbreide pessimisme van onze volwassenen ontstaat door de nederlagen, die zij hun kinderen toebrengen. Men moet eerst zijn eigen pessimisme INZIEN, voordat men het kan overwinnen. Veel opvoeders concentreren zich teveel op de fouten van het kind. Het is veel effectiever een hele nieuwe weg in te slaan, door de positieve kanten van het kind te accentueren.

Prijzen is niet hetzelfde als bemoediging. Prijzen/lof is de eenvoudigste soort bemoediging, dat men niet helemaal moet negeren, maar evenmin als het enige middel hanteren. De waardering binnen de groep is echter veel invloedrijker. (127)

Onoprechtheid

De basis van bemoediging is het eerlijke verlangen om te willen helpen en wel minder als gevoelsuiting dan als duidelijke uitdrukking van een doel. Als kinderen de hulpbereidheid voelen, dan hebben ze doorgaans begrip voor een stevige aanpak. De grootste hindernis met betrekking tot eerlijke en duurzame bemoediging ligt in het onvermogen van ouders en leerkrachten om met de kinderen als gelijkwaardige partner om te gaan en hun gezamenlijke problemen, moeilijkheden, hun wederzijdse vijandigheid en teleurstellingen open te bespreken. (129)

Overwinnen van de hindernissen.

De moed tot onvolmaaktheid is de voorwaarde voor groei; als we proberen meer te presteren dan we vermogen, en niet bereid zijn, onze missers en gebreken zonder morren te accepteren, dan zijn pessimisme en demoralisering onvermijdelijk. Maar als een verbetering, hoe klein ook, ons plezier doet, als we van een kleine vordering kunnen genieten, dan zullen we menselijk groeien en steeds meer bereiken.

Dit brengt ons tot het kardinale punt. Wij zijn elementen van een algemeen cultureel en pedagogisch bestel, maar we zijn niet verplicht nog langer het slachtoffer daarvan te blijven. Als wij onze eigen instelling veranderen, zullen we niet alleen betere opvoeders worden; als we onze werkwijze/aanpak verbeteren, verbeteren we de samenleving om ons heen. (130) Aan onze eigen ontwikkeling werken is daarom de beste bijdrage die we onze tijd en onze hele samenleving kunnen geven.

X. Analyse van voorbeeldenMaar weinig van de 30 voorbeelden tonen echte bemoediging; de meeste kunnen het beste worden aangemerkt met 'goede wil'. De voorbeelden zijn geleverd door deelnemers aan de cursus van Dinkmeyer en Dreikurs. De schrijvers pleiten voor een geregelde 'bemoedigingtraining' in het leerplan van de opleidingsinstituten.

Overschatting leidt vaak tot gebrekkige prestaties.Men kan fouten maken zonder de hoop te verliezen; een fout kan vaak zelfs tot een nieuwe weg leiden, als men kans ziet er het beste van te maken, i p v te klagen.

Steven meende dat de anderen hem niet accepteerden, hij verwachtte tegenstand en zag niet, dat hij deze zelf uitlokte. De leerkracht gaf hem onbeperkte medewerking.

In veel gevallen kan een bemoedigend, gemeend compliment zijn werking missen, als er een "maar..." op volgt. Dat schijnen veel opvoeders niet door te hebben.

In het 24e voorbeeld had de leerkracht alle moed nodig om de mening van het kind over zichzelf niet te delen. Het geschrevene was haast onleesbaar. Toch was de leerkracht zo inventief, dat hij in een schijnbaar geheel inadequate prestatie iets positiefs kon zien.(150)

Nav het 29e voorbeeld: het vak kunstopvoeding lijkt bij uitstek geschikt voor bemoediging. (152)

Nawoord

Hebben we eenmaal het tekort aan onze "bemoedigkwaliteiten" ingezien, dan zijn we meestal meer ontmoedigd dan tevoren. Hopelijk hindert dit boek de lezer niet op weg naar grotere bemoedigingresultaten.

Eén ding moeten we bedenken: Ondanks de voortvarendste inspanningen en de beste wil zullen we nooit zo geschikt zijn als we zouden willen zijn. En het zal ons nooit lukken álle hindernissen te overwinnen, die een moedeloos kind ons voorschotelt. Maar als we eerst de moed hebben, zullen ons steeds grotere bekwaamheden ten deel vallen. En ook als we het nimmer tot perfectie brengen, we worden daardoor toch steeds bekwamer, hulpvaardiger en bemoedigender.

(slotzin 155)

ERMUTIGUNG ALS LERNHILFE

(Oorspr. Amerikaanse uitgave 1963 Prentice-Hall).

Schrijvers: Don Dinkmeyer Rudolf Dreikurs

Aantal bladzijden: 158.