02 Begrip voor het kind

<< Terug

HOOFDSTUK 2

Begrip voor het kind

De zesjarige Bobby zit aan tafel met krijtjes te tekenen, terwijl zijn moeder bezig is het wekelijkse menu samen te stellen. Hij begint met zijn voet op de grond te tikken. ‘Hou daar mee op,’ zegt moeder geërgerd. Bobby haalt even zijn schouders op en staakt het getik. Maar al gauw begint hij opnieuw. ‘Bobby, ik vroeg je op te houden met dat getik,’ zegt moeder nog eens berispend. Bobby houdt er weer mee op, maar even later zit hij opnieuw met zijn voet op de vloer te tikken. Moeder gooit haar pen neer, loopt op Bobby toe en geeft hem een klap. ‘Ik zei dat je ermee op moest houden. Waarom ga je door als je weet dat je me ermee ergert! Waarom kun je niet stilzitten?’

Bobby heeft geen idee waarom hij met zijn voet op de grond zit te tikken. Hij zou met geen mogelijkheid op zijn moeders vraag antwoord kunnen geven. Er is echter wel een reden voor. En er is ook een manier om de situatie aan te pakken zonder dat moeder en Bobby tot een conflict komen dat beiden verdrietig maakt.

Om erachter te komen hoe wij kinderen ertoe kunnen stimuleren op zinvolle wijze met ons samen te werken, moeten wij iets weten van hun psychische mechanismen.

Naar onze mening hebben alle menselijke gedragingen een betekenis en bewegen zij zich naar een doel. Soms weten we waarom we iets bepaalds doen, soms ook niet. We hebben allemaal wel eens tegen onszelf gezegd: ‘Waarom heb ik dat in vredesnaam gedaan?’ Onze verwarring is gerechtvaardigd. We deden iets waarvan de reden in ons onbewuste verscholen lag. Dat gaat ook op voor onze kinderen. Als we een kind een handje willen helpen om het anders te doen, moeten we begrijpen wat hem tot een bepaalde handeling heeft bewogen. Tenzij wij beseffen welke motieven zijn gedrag bepalen, is er weinig kans dat we dat kunnen veranderen. Wij kunnen hem er alleen maar toe brengen zich anders te gedragen als wij zijn beweegredenen veranderen. Soms kunnen wij de betekenis van het gedrag van een kind ontdekken door te onderzoeken welke resultaten hij behaalt. In bovenstaand voorbeeld ergerde moeder zich. Het was Bobby’s opzet moeder te ergeren - hoewel niet bewust. Hij heeft daarvoor een verborgen reden. Dat moeder tegen hem uitviel en hem een klap gaf, betekende voor hem een overwinning, want toen kreeg hij moeders volle aandacht. Waarom zou hij dan ophouden? Kijk eens wat een prachtig resultaat hij boekte! Hij kan bewerken dat zijn grote moeder zich met hem bezighoudt. Hier ligt de sleutel tot Bobby’s geheime en verborgen opzet. Bobby beseft helemaal niet dát dit zijn bedoeling is, maar hij handelt er vele, vele malen per dag naar. Als moeder op deze manier reageert, versterkt zij Bobby’s verborgen opzet, doordat zij voor zijn eisen zwicht. Wat zou het nog voor zin voor hem hebben met zijn voet op de grond te tikken als hij wist dat het geen enkel resultaat had en het zijn moeder niet meer ergerde? Dan zou hij het gauw laten. En als hij dan tijdens zijn rustige, constructieve spel eens een bemoedigend knikje kreeg, of een liefkozing, of als hij eens even geprezen werd, zou hij minder geneigd zijn door hinderlijk gedrag moeders aandacht te trekken. Als Bobby zijn zin krijgt, door haar te ergeren, of als moeder probeert hem te laten ophouden en hem haar onmacht toont door hem een klap te geven, versterkt zij zijn beweegreden om haar te ergeren. Bobby’s voet drukt uit wat hij voelt: ‘Kijk eens naar me. Zeg eens iets tegen me in plaats van je in je aantekeningen te verdiepen!’ Als moeder dit kan begrijpen, weet ze waaróm hij het doet. Door haar aandacht te trekken wil hij laten blijken dat hij erbij hoort. Als moeder dit wist zou ze de situatie beter aankunnen. Ze maakt een grove fout als ze op hem blijft vitten; hij gaat haar dan alleen maar meer hinderen. Later zullen we zien dat er vele manieren zijn waarop moeder aan Bobby’s eisen weerstand kan bieden.

Het verlangen erbij te horen

Omdat een kind een sociaal wezen is, heeft het een sterk verlangen erbij te horen. Zijn veiligheid of gebrek daaraan is afhankelijk van de mate waarin hij voelt tot de groep te behoren. Dit is een eerste vereiste; daarom is alles wat hij doet erop gericht hem zijn plaats te doen vinden. Al van jongs af is hij er intens mee bezig zich van zijn eigen plaats in het gezin te verzekeren. Uit zijn waarnemingen en welslagen trekt hij zijn conclusie niet in woorden, maar toch heel duidelijk: ‘Ha! op deze manier kan ik erbij horen. Zo beteken ik iets.’ Hij heeft een middel gevonden waarmee hij zijn diepste verlangen hoopt te kunnen bevredigen. Het middel wordt nu het directe doel en vormt de basis van zijn gedrag of, met andere woorden, zijn beweegreden. Het verlangen erbij te horen is zijn wezenlijke doel en het middel dat hij daarvoor gebruikt, wordt zijn directe doel. Daarom kunnen we zeggen dat zijn gedrag doelgericht is.

Een kind is zich nooit bewust van de beweegredenen die achter zijn gedrag steken. Als men Bobby zou vragen waarom hij met zijn voet op de grond zat te tikken, zou hij in alle oprechtheid verklaren dat hij het niet wist. Zijn manier om dit probleem, hoe hij zich een plaats kan veroveren, aan te pakken is gevoelsmatig; hij beredeneert die niet bewust. Hij handelt vanuit een innerlijke motivering en leert door vallen en opstaan. Het gedrag waardoor hij het gevoel heeft erbij te horen zal hij herhalen en de dingen waardoor hij zich buitengesloten voelt, nalaten. Dit is de grondslag waarop we onze kinderen kunnen leiden en opvangen. Er zijn echter veel haken en ogen, tenzij we begrijpen op welke manier een kind denkt erbij te horen.

Voordat we overgaan tot het bespreken van de verschillende methoden, of de door ons verkeerd begrepen bedoelingen, die kinderen gebruiken om zichzelf het hoogst belangrijke gevoel te geven ‘erbij te horen’, moeten wij iets van het kind als geheel begrijpen, zoals zijn waarnemingen, zijn omgeving en zijn positie in het gezin.

De waarnemingen van het kind

Kinderen zijn uitstekende waarnemers, maar geven dikwijls een verkeerde interpretatie van hetgeen ze zien. Ze trekken onjuiste conclusies en kiezen de verkeerde wegen om hun plaatsje te vinden.

De driejarige Betty was een opgewekt en aantrekkelijk kind. Ze was zo voorlijk dat zij een vreugde voor haar ouders was. Voor ze een jaar oud was, kon ze al lopen en met anderhalf was ze helemaal zindelijk. Toen ze twee jaar was, kon ze al goed en duidelijk praten, met goed geformuleerde zinnen. Ze wist altijd heel goed de instemming van de ouderen te winnen door haar aardige manier van doen en haar handigheid. Plotseling begon ze echter te zeuren en te jengelen om dingen die ze wilde hebben en was ze ineens niet meer zindelijk. Twee maanden voordat ze met dit schijnbaar regressieve gedrag begon, had ze een broertje gekregen. De eerste drie weken had Betty veel belangstelling voor de baby getoond. Ze keek opmerkzaam toe als haar moeder hem baadde, voedde en hem een schone luier aandeed. Iedere keer als Betty aanbood te helpen, had moeder vriendelijk maar beslist geweigerd. Daarna nam Betty’s belangstelling gaandeweg af en kwam ze niet meer in de kinderkamer. Kort daarop begon ze met haar verontrustende gedrag.

Betty had gezien hoeveel aandacht haar broertje kreeg. Ze besefte opeens dat het broertje waar ze zo naar uitgekeken had, tussen haar en haar moeder was komen te staan. Deze besteedde nu veel meer aandacht aan de baby dan aan haar. Betty’s waarnemingen zijn juist. Moeder wijdt inderdaad veel tijd aan de hulpeloze baby. Maar Betty vergiste zich toen ze dacht dat dit betekende dat ze er niet meer bij hoorde en dat ze zichzelf met een natte broek en het tonen van hulpeloosheid belangrijk kon maken. Ze dacht dat ze haar verloren plaats weer kon terugwinnen als ze zelf een baby werd. Ze zag niet in hoeveel ze voorhad op de baby. (We zullen de oplossing van Betty’s probleem later bespreken.)

De vijfjarige Jeroen lag voortdurend met zijn moeder overhoop. Iedere keer als moeder hem vroeg iets voor haar te doen, had hij daar iets tegen in te brengen. Wat ze ook vroeg, hij weigerde altijd. Hij kreeg soms hevige driftbuien waarbij hij herhaaldelijk speelgoed, vaatwerk of meubilair vernielde. Hij ontliep heel tactisch de karweitjes die moeder hem opdroeg, en hij moest ertoe gedwongen worden of zelfs gestraft worden. Zijn moeder begreep er niets van, daar ze meende hem het goede voorbeeld te geven van ‘eerst werken dan spelen’. Jeroen had al gauw ontdekt dat moeders wil voor vader wet was; deze gaf altijd toe als moeder opspeelde, omdat hij de vrede wilde bewaren. Pappie wilde in geen geval herrie. De weinige keren dat moeder flink tegen Jeroen wilde optreden, sprong Pappie voor hem in de bres.

Jeroen had in de gaten dat moeder macht bezat en daar had hij bewondering voor. Hij had op die manier de indruk gekregen dat men een belangrijke plaats innam als men macht had; daarom wilde hij net zo belangrijk zijn. Hij deed zijn moeder na en gebruikte boosheid als middel om macht te krijgen. Zijn moeder had eigenlijk niets over hem te zeggen. Hij voelde dit aan, maar zijn moeder niet. Zij meende de overhand op hem te hebben als ze hem strafte, en realiseerde zich helemaal niet dat zijn volgende woede-uitbarsting een wraakoefening was die de volgende ronde betekende in hun strijd om de macht. Jeroen was in feite de meerdere. Ligt nu de fout bij hem, nu zijn machtsmiddelen zo succesvol bleken? Kan men Jeroen een gelukkig kind noemen? Leert Jeroen hoe hij zich moet gedragen in een groep die de regels van geven en nemen in acht neemt? Zal Jeroen in staat zijn alle situaties in het leven het hoofd te bieden door hevig op te spelen? Zal hij altijd als de winnaar uit de strijd te voorschijn komen? Hoe zal zijn houding tegenover meisjes zijn, en later tegenover zijn vrouw? Hoe denkt hij over de positie van de man in de wereld?

De omgeving van het kind

Een kind let op alles wat er om hem heen gebeurt. Daaruit trekt hij zijn conclusies en hij zoekt naar richtlijnen voor zijn gedrag. Vanaf zijn prille jeugd moet hij zich aanpassen en leren hoe hij zich ten opzichte van zijn innerlijke en zijn uiterlijke omgeving moet gedragen. Wat een kind bij zijn geboorte heeft meegekregen is zijn ‘innerlijke’ omgeving. Zijn eerste levensjaren worden voornamelijk doorgebracht met het experimenteren met en het leren hanteren van zijn eigen lichaam. Hij leert hoe hij de bewegingen van zijn armen en benen kan coördineren, zodat hij van houding kan veranderen en kan pakken wat hij wil hebben. Hij leert hoe hij zijn lichaam kan laten doen wat hij wil. Hij leert zien en verklaren wat hij ziet. Hij leert horen, voelen, ruiken, proeven en verteren. Gaandeweg leert hij zijn verstand te gebruiken en een taak te volbrengen. Door al deze prestaties leert hij hoe hij met zijn innerlijke omgeving moet omgaan. Hij ontdekt zijn eigen bekwaamheden en onvolkomenheden.

Als hij tegenover moeilijkheden komt te staan, of een handicap heeft, zal hij het óf opgeven, óf een compensatie zoeken. Soms zal een kind zelf bijzondere handigheden ontwikkelen als hij bij zichzelf een onvolkomenheid ontdekt (een proces dat overcompensatie wordt genoemd).

Van een tweeling werd Edith zonder rechterarm geboren; haar zusje Ellen was normaal. Edith was hierdoor niet van haar stuk gebracht en ze kon alles met één hand en één arm volbrengen wat haar zusje met twee armen en handen deed. In de kruipperiode kon ze haar zusje bijhouden door zich met haar hielen af te zetten en op haar achterste mee te glijden. Ze leerde zichzelf aankleden, knopen vastmaken, haar veters strikken, haar haar verzorgen en een bad nemen - alles met haar linkerhand. Ze was heel bedreven in huishoudelijk werk en leerde zelfs naaien. Ze is nu getrouwd en is een zeer praktische huisvrouw. Het komt maar zelden voor dat ze hulp nodig heeft.

Alfred kreeg kinderverlamming toen hij vijf was. Dit tastte de spieren van zijn rechterbeen aan. Zijn moeder hielp hem en moedigde hem aan bij zijn oefeningen. Vooral zwemmen werd aanbevolen en Alfred beleefde daar veel plezier aan. Toen hij zestien was, had hij zijn gebrek volledig overwonnen en blonk uit in het zwemteam van de middelbare school.

Miesje was de jongste van vier kinderen en had een ernstige aangeboren oogafwijking. Ze was echter niet helemaal blind. Met haar vierde jaar was zij volkomen hulpeloos. Ze moest aangekleed en gevoerd worden en ze kon eigenlijk alleen maar lopen als iemand haar bij de hand hield. Alle familieleden hielpen haar en probeerden het haar naar de zin te maken. Door deze handicap had Miesje alles opgegeven en liet zij anderen alles voor haar doen.

Nu kan de lezer tegenwerpen dat wij hier de zaken wat al te simplistisch voorstellen. Want er is niets gezegd over de invloed die anderen op deze gehandicapte kinderen hebben uitgeoefend. Dit hebben we met opzet gedaan. We hebben willen aantonen dat ieder kind zelf besliste hoe hij zijn gebrek moest aanpakken. En elk van deze kinderen had veel meer invloed op de mensen om hem heen dan men besefte. Toen Edith al heel jong toonde dat zij zich tegenover haar tweelingzusje niet wilde laten kennen, wist ze daarmee moeders bewondering af te dwingen en maakte zij het haar gemakkelijk haar aan te moedigen. Omdat Alfred bereid was zijn moeilijkheden te overwinnen, werd zijn moeder gesterkt in haar pogingen hem te leren zwemmen. Omdat Miesje volkomen berustte in haar hulpbehoevendheid, kreeg iedereen in haar omgeving medelijden met haar en wilde iedereen haar van dienst zijn. Als de oorspronkelijke beslissing van ieder kind anders geweest was, zou men wellicht over elk kind een ander verhaal kunnen vertellen.

Terwijl het kind bezig is met zijn innerlijke omgeving, legt hij tegelijkertijd contacten met de buitenwereld. De eerste glimlach van een baby is zijn eerste inleiding tot sociaal contact. Hij reageert op de aanmoediging van de mensen om hem heen en vindt het prettig om een glimlach met een lachje te beantwoorden. Hiermee is voor het eerst een functioneel contact met anderen gelegd. Hij bemerkt hoe hij met zijn glimlach anderen een genoegen doet. Het contact met Zijn uiterlijke omgeving wordt sterker naarmate hij beter met zijn innerlijke wereld weet om te gaan. Als hij voor moeilijkheden komt te staan, zal hij ook in dat geval opgeven of een compensatie zoeken.

Er zijn drie factoren in de uiterlijke omgeving van het kind die de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid beïnvloeden ten eerste de sfeer in het gezin, ten tweede de constellatie van het gezin, ten derde de heersende opvoedingsmethoden.

De sfeer in het gezin

In de relatie tot zijn ouders ervaart het kind een afspiegeling van de maatschappij. De ouders bepalen zeer duidelijk de sfeer in het begin. Via hen ervaart het kind de economische, religieuze, sociale en rasseninvloeden in zijn omgeving. Hij neemt de zeden, normen en gebruiken van het gezin in zich op en probeert zich te schikken in het patroon, of naar de maatstaven, van de ouders. Zijn voorstelling van materiële voordelen geeft de houding van het gezin ten opzichte van financiële zaken weer. Zijn houding tegenover verschillende rassen komt overeen met die van zijn ouders. Als verdraagzaamheid als gegeven in het gezin geldt, zullen de kinderen verdraagzaamheid als een waarde accepteren die zij wensen te handhaven. Als de ouders neerkijken op mensen die anders zijn dan zijzelf, zullen de kinderen daar wellicht munt uit willen slaan en zich superieur voelen in hun verhouding tot andere rassen en samenlevingen. Godsdienstige opvoeding op jeugdige leeftijd heeft eveneens een belangrijke invloed, hoewel de reacties van het kind hierop sterk kunnen verschillen. Kinderen merken ook snel hoe de ouders met elkaar omgaan.

De verhouding tussen de ouders bepaalt het patroon voor de verhoudingen binnen het gezin. Als de ouders elkaar hartelijk, vriendelijk en medelevend bejegenen, zal allicht dezelfde verhouding tussen kinderen en ouders, en tussen de kinderen onderling ontstaan. Samenwerking kan een familietrek worden. Als de ouders elkaar vijandig gezind zijn en allebei de baas willen spelen, ontwikkelt hetzelfde gedragspatroon zich gewoonlijk bij hun kinderen. Als de vader dominerend en krachtig optreedt en de moeder gedwee en toegevend is, kan het ‘mannelijk ideaal’ een belangrijk element worden, vooral voor de jongens. Tegenwoordig kunnen echter, dank zij het toegenomen besef van de gelijkwaardigheid van de seksen, ook de meisjes besluiten voor het mannelijk ideaal te kiezen. De verhouding tussen de ouders is voor de kinderen een leidraad, aan de hand waarvan zij kunnen bepalen welke rol zij individueel zullen gaan spelen. Als de moeder de dominerende figuur is, kunnen de kinderen proberen net zo’n vooraanstaande plaats te krijgen door haar te imiteren. Als de ouders sterk met elkaar wedijveren, kan wedijver de familietrek worden. Welke trek de kinderen uit een gezin ook gemeen hebben, deze is altijd een uitdrukking van de sfeer in het gezin. Overigens zijn niet alle kinderen uit één gezin gelijk, maar verschillen ze onderling meestal sterk. Waarom?

De plaats van het kind in het gezin

De tweede factor die de uiterlijke omgeving van het kind bepaalt is de constellatie van het gezin. Deze term duidt de karakteristieke plaats aan die de gezinsleden ten opzichte van elkaar innemen, zoals een aantal sterren die in een bepaalde verhouding tot elkaar staan de constellatie van de Grote Beer vormen. Elk gezin heeft zijn eigen specifieke configuratie. Door de wisselwerking van reacties en invloeden ontstaan verschillende persoonlijkheden. De positie van de enkeling binnen de constellatie - de rol die hij speelt - zal in zekere mate invloed hebben op het gedragspatroon van het hele gezin en op de persoonlijkheid van ieder kind afzonderlijk.

Een gezin begint met vader, moeder en de baby. De rol van moeder is een andere dan die van echtgenote, de rol van vader is anders dan die van echtgenoot. Alleen al de aanwezigheid van de baby geeft nieuwe dimensies aan de verhouding tussen man en vrouw. De baby is hun enige kind, maar vanuit zijn standpunt bezien ziet zijn positie er een beetje anders uit. Hij is degene die de aandacht ontvangt, terwijl vader en moeder, als de ouders van dat ene kind, degenen zijn die de aandacht geven. Omdat moeder de baby verzorgt, schenkt zij hem de meeste aandacht. Tussen deze drie personen ontstaat een duidelijk gedragspatroon van geven en nemen een patroon van actie en reactie. Het is zelfs mogelijk dat een van de ouders tegen de ander in verweer komt en partij trekt voor het kind. Dergelijke banden worden gewoonlijk door het kind tot stand gebracht, waarbij hij door zijn gedrag de ouders voor problemen plaatst.

Als het tweede kind komt, verandert de positie van elk van de oorspronkelijke drie leden van de groep. De baby die zich koning voelde, wordt onttroond. Hij moet een standpunt gaan innemen ten opzichte van zijn gewijzigde positie, ten opzichte van het kind dat in zijn ogen wederrechtelijk ook een plaats opeist én ten opzichte van zijn ouders die deze gebeurtenis op de een of andere manier hebben laten plaatsvinden. Allerlei nieuwe elementen doen hun intrede in de onderlinge verhoudingen als gevolg van de veranderde samenstelling van het gezin. Thans is de nieuweling de baby, en het eerste kind moet zien zich een nieuwe plaats te verwerven, namelijk die van het oudste van de twee kinderen. Intussen ontdekt de baby zijn positie als ‘baby’ van het gezin. Maar deze plaats betekent voor het tweede kind iets anders dan voor het eerste, omdat er nu een ouder broertje of zusje is.

Als het derde kind komt, is er opnieuw sprake van een verandering in de positie van elk van de leden van het gezin. Vader en moeder zijn nu de ouders van drie kinderen. Het oudste was al eerder onttroond en het tweede ondergaat nu op zijn beurt dit lot. Het merkt dat het nu een middenpositie inneemt - die tussen het oudste en de baby.

Bij elke volgende geboorte groepeert de gezinsconstellatie zich opnieuw, met een nieuwe wisselwerking en een nieuwe betekenis. Zo ontdekken we dat de kinderen uit een groot gezin niet allemaal gelijk zijn, ondanks het feit dat zij zich op een gemeenschappelijk terrein bevinden. Zeer waarschijnlijk zullen we tussen de oudste kinderen van twee verschillende gezinnen meer overeenkomsten aantreffen dan tussen het eerste en tweede kind uit hetzelfde gezin.

Naarmate de samenstelling zich ontwikkelt, vindt elk kind op zijn manier daarin zijn plaats. En meestal vindt ieder kind dat de positie van de ander beter is, zoals het gras aan de andere kant van de heg ook altijd malser lijkt. Het tweede kind vormt een bedreiging voor het eerste. En net als bij de aanpassing aan zijn innerlijke omgeving, zal het eerste kind óf de strijd opgeven, óf compensatie zoeken door te trachten de voorsprong te behouden, althans op bepaalde gebieden. Hetzelfde geldt van het tweede kind met betrekking tot het eerste. Meestal heeft het iets tegen op de vooruitgang van het eerste kind en zal het proberen dat te overschaduwen; lukt dat niet, dan zal het de strijd opgeven.

De betekenis van de numerieke positie hangt geheel af van wat elk kind daar zelf van maakt - hoe hij ermee werkt. Niet alle eerstgeborenen doen uit zichzelf hun best om aan de kop te blijven. Iedere gezinsconstellatie is in wezen uniek naar gelang van wat men er zelf van maakt.

Deze eerste gevolgtrekkingen drukken hun stempel op het gehele leven. Omdat er in de meeste gezinnen een grote wedijver bestaat, is de wedijver tussen het eerste en het tweede kind over het algemeen het hevigst, waardoor ieder van hen ertoe gestimuleerd wordt een tegengestelde richting in te gaan. Daarop wordt nog meer de nadruk gelegd als de ouders het ene kind tegen het andere proberen op te zetten, er ten onrechte van uitgaande dat zij daardoor beide kinderen tot grotere prestaties kunnen aanzetten. Zij bereiken er echter het tegendeel mee: elk kind wijkt voor het broertje of zusje dat meer succes heeft en gaat, teleurgesteld als het is, een tegengestelde richting in. Ieder gebied waarop het eerste kind successen heeft behaald, beschouwt het tweede kind als verloren terrein; het zal dan naar een heel andere aanpak zoeken.

Laten we, om dit te illustreren, de belangrijkste punten beschrijven van een groeiende constellatie:

Mijnheer en mevrouw A. zijn beiden afgestudeerd. Zij zijn actieve, bewuste en dynamische mensen die in de wetenschap al veel gepresteerd hebben. Over de geboorte van Paulien waren ze opgetogen en zij verwachtten heel veel van haar. Zij waren enthousiast over elk stadium van haar ontwikkeling en moedigden haar voortdurend aan. Mevrouw A. was grenzeloos trots toen Paulien na tien-en-een-halve maand haar eerste stappen zette. Toen ze iets meer dan een jaar oud was, was ze helemaal zindelijk. De ouders waren in de wolken met hun bijdehante peuter. Paulien voelde dat haar ouders trots op haar waren en deed steeds meer haar best dat zo te houden. Toen ze veertien maanden werd, werd Steven geboren. Van het begin af leek hij zwakker te zijn dan Paulien. Hij groeide niet zo goed en kreeg pas veel later tanden dan Paulien. Vader had zich een voorstelling gemaakt van een stevige, ‘mannelijke’ zoon. Hij maakte zich zorgen over Steven. Intussen hield Paulien de situatie in het oog; en toen Steven groter werd, merkte zij dat zij ook meer kon. Maar Steven betekende voor haar een bedreiging, een soort obstakel. Hoe kon ze haar plaats bij mamma en pappa handhaven? Uiteraard kon Paulien niet logisch denken en de dingen beredeneren, maar zij voelde de situatie aan en reageerde daar intuïtief op. Zij merkte dat pappa teleurgesteld was in zijn zwakke zoon en zij maakte daarvan gebruik door des te energieker op te treden. Maar elke keer als Steven weer iets nieuws gepresteerd had, was zij gealarmeerd. Dan moest ze zelf iets nieuws doen om voor te blijven, want zij wilde de eerste plaats behouden. Gaandeweg werd Paulien steeds meer in beslag genomen door het idee dat zij gelijke tred moest houden met de maatstaven van haar ouders en Steven een flink stuk voorblijven. Geleidelijk kwam ze tot de verkeerde overtuiging dat zij de eerste en ook de beste moest zijn. Zij ontdekte ook hoe ze Steven kon hinderen en afkammen, en zij kleineerde alles wat hij deed.

Intussen werd Steven zich steeds meer bewust van zijn innerlijke en uiterlijke omgeving. Hij merkte dat hij in zekere zin niet kon voldoen aan wat pappa en mamma van hem verwachtten. Hij merkte ook hoe bijdehand en praktisch zijn zusje was, en hij vond dat niet prettig. Hij probeerde allerlei dingen, hoewel hij eigenlijk al bij voorbaat wist dat ze hem niet zouden lukken. Hij had al heel jong de moed verloren en hij gaf het min of meer op. Geleidelijk kwam hij tot de verkeerde overtuiging dat hij weinig kansen had. Als moeder of vader zei: ‘Paulien kon dat al toen ze zo oud was als jij. Waarom kun jij dat niet?’, voelde hij een plotselinge wanhoop over zich komen en iets dat veel leek op haat tegen Paulien. Hij voelde dit niet als een aansporing om meer zijn best te doen, integendeel, deze opmerkingen staafden hem in zijn overtuiging dat hij geen kans had.

Op dit moment in de ontwikkeling van de onderlinge verhoudingen in het gezin kunnen we begrijpen dat Steven geen bedreiging meer vormde voor Paulien; zij had het probleem opgelost door zich eens zo hard in te spannen om haar doel te bereiken. De uiterlijke wereld van Steven was vanaf zijn geboorte anders dan die van Paulien; want hoewel hij dezelfde ouders had met dezelfde maatstaven voor het behalen van succes, had hij nog een ouder zusje dat aan die maatstaven had beantwoord. Gehandicapt door zijn minder robuuste lichamelijke conditie, beoordeelde Steven op zijn manier zijn situatie, kwam voor hindernissen te staan die volgens hem niet te overwinnen waren, verloor daardoor de moed en kwam tot de overtuiging dat hij weinig kans had om door zijn prestaties met zijn zusje te kunnen wedijveren. Hoe kon hij een eigen plaats vinden? Vader en moeder besteedden wel veel aandacht aan zijn gebrek aan vaardigheid, zij hielden zich druk met hem bezig, spoorden hem aan, dwongen hem en berispten hem. Zijn reactie op de ontevredenheid van zijn ouders over zijn onhandige pogingen was dat hij veel huilde. Moeder en vader hadden medelijden met hem en hij kreeg veel aandacht, dus daar bleef het bij.

Toen Paulien drie jaar en drie maanden was, werd Kitty geboren. Paulien besefte heel goed dat er nu een meisje bij was gekomen om mee te wedijveren. Ze wist al veel van het leven af en ze zag duidelijk hoe hulpbehoevend de zuigeling was. Ze hielp haar moeder met het verzorgen van het hulpeloze schepsel en legde daarbij een opmerkelijke handigheid aan de dag. Maar hoe groter Kitty werd en hoe meer ze begon te leren, hoe verontruster Paulien werd. De constellatie was nu veranderd. Paulien moest nu twee kleuters voorblijven. Als één van de twee er weer iets bij had geleerd, vormde dat steeds een bedreiging voor haar positie als degene die tot nog toe de beste prestaties leverde. Zij voelde zich tekort gedaan als het één van de twee jongsten was gelukt bijval te krijgen. Maar als zij aan dit soort jaloezie uiting gaf, kreeg ze een standje. Om dit te vermijden maakte ze zich de kunst van het huichelen eigen.

Steven beschouwde Kitty als het tweede pientere meisje dat zijn toch al hopeloze positie nog verder kon verzwakken. Dat hij een jongen was in plaats van een meisje maakte maar weinig uit, omdat hij nu eenmaal niet veel van een jongen had. Steven was nu het middelste kind en wat nog erger was, hij was een buitenbeentje. Hij was geen pienter meisje en ook geen sterke jongen. Bij iedere nederlaag of teleurstelling liet hij zijn tranen de vrije loop; en iedereen vond dat hij een moederskindje was. Hij trok zich steeds meer terug en deed alleen nog maar een enkele zwakke poging om zich te handhaven. Hij speelde meer met Paulien dan met Kitty, maar koos dan de ondergeschikte rol en liet Paulien de baas over hem spelen.

Kitty was lief en aantrekkelijk, en gedurende haar hele babytijd stond ze in het middelpunt van de belangstelling. Zij had vier mensen in haar dienst. Naarmate zij zich meer bewust werd van haar omgeving, kreeg zij door welke maatstaven haar ouders aanlegden en besefte zij dat Paulien al een flink eind op weg was en dat Steven het niet haalde. Maar bovenal zag zij dat Paulien en Steven vaak standjes kregen - Paulien omdat ze kribbig en wispelturig was, waarmee ze het haar ouders betaald zette dat zij zich te veel met de anderen bemoeiden, en Steven omdat hij slordig was en altijd wel om iets huilde. Tegen de tijd dat Kitty twee jaar was geworden, had ze ontdekt dat zij de plaats innam van het blije, tevreden, zoete dochtertje in het gezin. Ze had dus haar plaats gevonden.

Toen Paulien zes-en-een half was en zichzelf erg belangrijk ging vinden omdat ze naar school ging en voor moeder een grote hulp was, werd Addy geboren. Hoewel Addy de volgende bedreiging voor Paulien vormde, voelde ze dat niet meer zo sterk, omdat zij nu een gevestigde positie innam. Niettemin leek het haar het veiligste alles in het werk te stellen om Addy een baby te laten blijven. Telkens wanneer moeder Paulien vroeg om Addy met dit of dat te helpen, was ze heel blij dat ze iets voor haar hulpeloze zusje kon doen. Maar toen moeder Paulien eens vroeg of ze Addy wilde leren hoe ze haar veters moest strikken, sputterde ze tegen. Terwijl ze net deed of ze haar wat leerde, wist Paulien haar zusje duidelijk te maken dat ze een dom kind was. Steven trok zich weinig van Addy aan. Alweer een meisje! - wéér hetzelfde. Moeder zei herhaaldelijk dat Steven altijd half leek te slapen. Kitty hield zichzelf bezig, bleek een grote vindingrijkheid te bezitten, kreeg nooit harde woorden en ook zelden een standje. Ze blonk nergens in uit, maar ze hinderde ook niemand. Addy bleef de ‘baby’, ze eiste en kreeg veel aandacht van iedereen in het gezin.

En zo bestond het gezin tegen de tijd dat Addy drie jaar was uit een paar dynamische ouders, met hoge maatstaven voor het bereiken van succes; Paulien van negen-en-een-half, een pienter, handig kind en een intelligente leerlinge die ervan overtuigd was dat ze alleen iets betekende als ze de eerste was, dus als ze uitblonk; Steven van achten-een-half, zwak, onhandig en in een hoek gedrukt, en ervan overtuigd dat hij alleen iets betekende als hij de huilebalk uithing en het medelijden van anderen opwekte; Kitty van zes, op wie noch door de oudere kinderen, noch door de jongste enige druk werd uitgeoefend en die een ongecompliceerd en zoet kind was - degene die in de gunst stond door haar gelijkmatig humeur en die zich niet interesseerde voor succes; en Addy van drie, de lieve, maar domme ‘baby’. Elk gezinslid had een eigen plaats, een aparte rol en een duidelijk idee van de wijze waarop hij zijn leven moest inrichten.

Onnodig te zeggen dat niet alle gezinnen met vier kinderen zich op dezelfde manier ontwikkelen. Dit voorbeeld toont alleen maar aan hoe het in dit ene gezin verliep. Het is heel goed mogelijk dat juist het eerste kind de moed verliest en het tweede kind erin slaagt hem voorbij te streven. Zo kan bijvoorbeeld het eerste kind een heel gewoon, onopvallend meisje zijn, terwijl het tweede kind erg aardig is om te zien en zoveel aandacht weet op te eisen dat ze haar oudere zusje overschaduwt. De ontwikkeling in het gezinsverband hangt af van de betekenis die elk kind hecht aan de situatie en van zijn eigen kansen en ook van de beslissingen die hij neemt om die situatie aan te kunnen. Het gezin dat we als voorbeeld namen, zou er heel anders hebben kunnen uitzien. Als Paulien het gevoel had gehad dat haar ouders te veel van haar verlangden en dat haar broertje een te grote bedreiging voor haar vormde, had ze misschien verkozen zich minder in te spannen, of het zelfs opgegeven. Dan zou Steven misschien gedacht hebben dat hij op intellectueel gebied kansen had en op school hebben uitgeblonken als compensatie voor zijn zwakke gezondheid. Kitty had net zo goed een stevige wildebras kunnen worden, vol ondeugende streken, het duveltje van het gezin. Dit had dan Addy er weer toe kunnen brengen het brave meisje van de familie te worden.

Ieder kind gedraagt zich in gezinsverband overeenkomstig zijn eigen opvatting over de plaats die hij in het gezin inneemt. Tegelijkertijd heeft zijn gedrag een bijna onmerkbare invloed op het gedrag van de andere kinderen. Het optreden van het ene kind vormt een probleem voor de andere kinderen afzonderlijk, die op hun beurt dit probleem onder ogen zien en beslissen hoe zij daarop zullen reageren. Ieders beslissing wordt beïnvloed door wat hij van zijn eigen positie vindt én door de betekenis die het optreden van de ander heeft. Als zijn beoordeling onjuist is - en dat komt dikwijls voor - is het niet moeilijk te voorspellen dat het kind een verkeerde weg inslaat. Als de ouders deze vertekende beelden van de situatie doorzien, kunnen zij het kind helpen tot een betere beoordeling van zijn situatie te komen. Helaas zijn de meeste ouders zich evenmin bewust van de achtergrond van dat gedrag als het kind zelf. Hoe men daarin verandering kan brengen zal in dit boek worden duidelijk gemaakt.

Gedurende de zomer hadden George van tien en David van acht jaar samen de taak het grasveld te verzorgen. Zij mochten van hun moeder niet gaan zwemmen voordat het gras, dat ze de vorige avond hadden gemaaid, bij elkaar was geharkt. David deed de voortuin en George de achtertuin. Om twaalf uur kwam David binnen en kondigde aan: ‘Moeder, ik heb mijn werk gedaan en het is helemaal klaar. George speelt op straat en hij heeft nog geen hand uitgestoken.’ ‘ja, liefje, jij doet je werk altijd goed,’ antwoordde moeder. ‘Wil je even tegen George zeggen dat hij hier moet komen?’ David ging George halen en zei: ‘Moeder wil dat je binnenkomt en je stinkt erin. Ik heb mijn grasveld al af en jij nog niet.’ George kwam op David toe en gaf hem een stomp. Ze begonnen te vechten. Toen ze thuiskwamen, holde David huilend naar zijn moeder toe om te vertellen dat George hem ‘zomaar’ had geslagen. Moeder wendde zich tot haar oudste zoon en zei: ‘0, George, waarom doe je altijd zo lelijk? Waarom heb je je werk niet gedaan? Waarom behandel je je broertje zo onaardig? jullie moesten eens wat aardiger tegen elkaar zijn in plaats van steeds overhoop te liggen.’

Die slechte verhouding tussen de twee jongens was al begonnen toen David net geboren was. George was toen twee jaar oud en werd volkomen onhandelbaar. Hij was brutaal, verzette zich tegen iedereen, maakte alles kapot en zat voortdurend in moeilijkheden. Moeder mopperde steeds op hem. David was een buitengewoon makkelijke baby; hij was erg gevoelig voor de liefde en genegenheid van zijn moeder. Telkens zei moeder er wel iets van dat hij zo zoet was. Natuurlijk begreep ze wel een beetje dat George jaloers was op de baby, maar ze zag niet in waarom, want ze besteedde aan hem toch ook nog steeds veel tijd. Maar volgens George had David hem zijn plaats bij moeder ontnomen, en omdat ze zo was ingenomen met die zoete baby, gaf George het wat dat betreft volkomen op (in plaats van de verhouding weer in evenwicht te brengen door nieuwe vaardigheden te ontwikkelen, waardoor hij indruk op zijn moeder kon maken); hij werd opeens ondeugend om op die manier haar aandacht te trekken. En omdat David nu eenmaal zoet is, weet hij listig klaar te spelen dat George ruzie met hem maakt, zodat hij George in een nog ongunstiger daglicht kan stellen; daardoor is hij er zeker van dat hij zijn reputatie van ‘zoet kind’ behouden kan. George wil wel met David op de vuist om hem betaald te zetten dat hij hem onttroond heeft. Beiden zorgen er op hun eigen manier voor dat hun ouders zich met hen bemoeien. Elk van hen handelt in overeenstemming met wat hij zelf van zijn positie denkt en werkt met de ander samen om het evenwicht te behouden. Natuurlijk is geen enkel kind zich bewust van de eventuele fouten die het maakt en evenmin van de rol die het speelt om de rivaliteit met de ander op gang te houden.

In een gezin van drie kinderen wordt het tweede kind, dat eerst de onderscheiding genoot de baby te zijn, onttroond en wordt het middelste kind. Zijn positie is buitengewoon moeilijk. Het eerste en het derde kind trekken dikwijls gezamenlijk op tegen hun gemeenschappelijke vijand en hij moet aan twee kanten van zich afbijten. Hij ontdekt plotseling dat hij nog niet de voordelen van het oudere kind heeft verworven en ook niet meer de voorrechten bezit van de baby. Het gevolg hiervan is dat hij zich gemakkelijk veronachtzaamd en miskend voelt. Hij krijgt de indruk dat het leven en de mensen onbillijk zijn, en het is mogelijk dat hij gaat provoceren om een rechtvaardiging voor zijn vermoedens te vinden. Als hij geen middelen vindt om zijn mening te veranderen, zal hij waarschijnlijk zijn leven lang ervan blijven uitgaan dat de mensen onbillijk zijn en dat hij in het leven geen enkele kans heeft: Maar als het middelste kind toevallig meer succes heeft dan zijn broertjes en zusjes, bestaat de kans dat hij zijn gevoel voor rechtvaardigheid de overhand laat krijgen. Als in een gezin de moeder hoge eisen stelt, zal de dochter die de middelste is tussen twee broertjes, haar moeder wellicht gaan imiteren en even perfectionistisch worden. Ze kan het feit dat ze een meisje is uitbuiten om die speciale plaats, eerst in het gezin en later in de maatschappij, te veroveren. Maar als robuuste mannelijkheid in het gezin hoog wordt aangeslagen, kan dat meisje eventueel met haar broertjes gaan wedijveren, een wildebras worden en meer op een man lijken dan één van hen. Evenzeer geldt dat, wanneer de ouders teleurgesteld zijn omdat ze geen zoon hebben, want dan is het mogelijk dat de enige dochter in de gunst wil komen door jongensachtig gedrag. Een jongen tussen twee meisjes kan het omgekeerde te zien geven. Als hij de meisjes kan overschaduwen omdat hij een ‘echte’ jongen is, is dat een groot voordeel, ook als hij het middelste kind is. Maar als de moeder domineert en die jongen merkt dat zij een zekere minachting heeft voor zijn onhandige vader, kan hij in een zeer moeilijke situatie geraken. Hij kan zich terugtrekken in de overtuiging dat mannen niet veel te betekenen hebben. Anderzijds kan hij óf partij trekken voor moeder tegen vader en mannelijker worden, óf de zijde van zijn vader kiezen tegen zijn moeder, om haar en haar macht op een subtiele manier te breken. Zijn ontwikkeling zal afhangen van de voorstelling die hij zich van zijn situatie heeft gemaakt en van zijn onbewuste beslissingen.

In een gezin met vier kinderen trekken dikwijls het tweede en het vierde kind met elkaar op. We kunnen dit bondgenootschap herkennen als we zien dat de twee kinderen dezelfde belangen, hetzelfde gedrag en dezelfde wezenstrekken bezitten. Wedijver tussen kinderen komt tot uitdrukking als er fundamentele verschillen zijn in belangen en persoonlijkheid. Er bestaat geen algemene regel waaraan bepaalde kinderen zich houden om te wedijveren, of een bondgenootschap aan te gaan. Maar deze rivaliteiten en bondgenootschappen zijn van groot belang voor het algemene beeld dat een gezin biedt. Gedragingen die alle kinderen gemeen hebben, zijn de afspiegeling van de sfeer in een gezin; hun individuele verschillen vloeien voort uit de rol die zij in de gezinsconstellatie spelen.

De enige zoon tussen een aantal dochters zal, afgezien van zijn positie in het gezin, zijn sekse een voordeel, of juist een nadeel vinden. Dat hangt af van de waarde die het gezin aan de rol van de man toekent en van zijn eigen oordeel over zijn vermogen om aan de gestelde eisen te voldoen. Hetzelfde geldt van een meisje tussen een paar jongens. Een zwak of ziekelijk kind tussen gezonde, sterke kinderen kan de rol van hulpbehoevende een voordeel vinden als het gezin steeds medelijden toont. Maar als een goede gezondheid in het gezin hoog wordt aangeslagen en zwakte wordt veracht, staat het kind voor een probleem. Het kan dan kiezen: de strijd opgeven en zichzelf beklagen (in de mening dat er geen plaats voor hem is en dat het leven hem een poets gebakken heeft (óf proberen zijn ziekte te overwinnen en tot dezelfde activiteiten te komen als de gezonde kinderen, of zelfs proberen hen te overtreffen. In een gezin met levenslustige kinderen zullen beide keuzen moeilijk zijn. Als het kind bijvoorbeeld een aangeboren hartafwijking heeft, kan geen enkele poging maken dat hij zich een plaats tussen de gezonde bemachtigt. Als hij de strijd opgeeft, zal men hem verachten. Hij kan alleen een status zien te vinden door iets heel anders te ondernemen, bijvoorbeeld zijn kennis zo te vergroten dat hij de geleerde tussen de atleten wordt!

Als er na de dood van het eerste kind een tweede wordt geboren, krijgt hij te maken met een dubbel lot. In feite is hij een tweede kind, dat echter door een irreëel beeld wordt voorafgegaan; tegelijkertijd bekleedt hij de positie van een eerste kind. Daar komt nog bij dat de kans groot is dat zijn moeder hem, na het verlies van het eerste kind, extra wil beschermen en in de watten leggen. Het kan zijn dat hij zich graag in die benauwende sfeer zal laten koesteren, maar hij kan er zich evengoed tegen gaan verzetten en onafhankelijk proberen te worden.

De baby neemt in het gezin een unieke plaats in. Hij ontdekt al gauw dat hij vanwege zijn aanvankelijke hulpeloosheid velen naar zijn hand kan zetten en veel bedienden heeft. Als de ouders niet op hun hoede zijn, wordt het heel gemakkelijk voor de baby om zijn bevoorrechte positie te handhaven en de andere leden van het gezin voor zich te laten draven. De rol van ‘hulpeloos kleintje’ dat liever iets laat doen dan dat het het zelf doet, is gemakkelijk, maar gevaarlijk.

Een enig kind bevindt zich in een bijzonder moeilijke situatie. Hij is een kind in een wereld vol volwassenen - een dwerg omgeven door reuzen. Hij heeft geen broertjes of zusjes van ongeveer gelijke leeftijd met wie hij relaties kan aanknopen. Hij kan in de verleiding komen bij de volwassenen in het gevlij te komen en zijn zin door te drijven. óf hij kan zich volwassen denkbeelden aanmeten, vroegwijs worden en altijd alles willen begrijpen, óf hij blijft die eeuwige baby die zich steeds de mindere voelt. In zijn relatie met andere kinderen is hij dikwijls gespannen en onzeker. Hij is niet in staat hen te begrijpen en zij vinden hem een moederskindje. Hij krijgt nooit het gevoel dat hij erbij hoort, tenzij hij al jong met andere kinderen groepservaringen opdoet.

Geen enkele gezinsgrootte is ideaal. Onafhankelijk van het aantal kinderen zijn er altijd een aantal specifieke problemen. Die variëren naar gelang van het aantal gezinsleden en van wat elk kind maakt van de plaats die hij inneemt. Hoe groot of klein een gezin ook is, alle leden krijgen een constante stroom van indrukken en invloeden te verwerken. De ontwikkeling van een kind wordt nooit door één factor beïnvloed; alle kinderen beïnvloeden elkaar onderling en ook hun ouders. Ieder van hen bepaalt daadwerkelijk hoe hij en de anderen zich ontwikkelen, zoals werd aangetoond in het voorbeeld van George en David. (Zie vorige bladzijde) Volgens de opvattingen van George eiste het jongere broertje wederrechtelijk al moeders liefde en aandacht op. Het had daarom voor hem geen zin ‘zoet’ te zijn. Als hij zich misdroeg, besteedde moeder tenminste aandacht aan hem. Zoals de zaken er voor stonden wilde hij liever een uitbrander krijgen dan genegeerd worden. Hoe paradoxaal het ook mag klinken: George wil ondeugend zijn omdat hem dat te pas komt bij zijn streven om zich van een plaats in het gezin te verzekeren. ‘Ik ben het ondeugende kind. Ze kunnen niets met me beginnen. En daarin ligt mijn kracht.’ Natuurlijk denkt George dit niet letterlijk; maar dit is wat hij gelooft. George ging zich misdragen om moeders aandacht terug te krijgen. Hij voelde zich niet op zijn gemak. Toen hij zich voor een probleem zag geplaatst dat volgens hem onoplosbaar was, verloor hij de moed en ging een negatieve oplossing zoeken. George zag geen andere mogelijkheid om het obstakel dat David heette, te overwinnen. Hij zag niet in hoeveel hij voorhad op de hulpeloze baby doordat hij veel meer kon. Toen zijn moeder steeds maar aanmerkingen maakte op zijn gedrag, maakte ze het er alleen maar erger mee. Toen pappa er bovendien nog een schepje bovenop deed door te zeggen: ‘Waarom ben je niet zoals je broertje?’, was dat voor George het beste bewijs dat hij aandacht kon krijgen door ondeugend te zijn, én het bewijs dat zijn broertje ‘zoet’ was. Toen David groter werd, en ‘zoeter’, oefende hij nog meer druk op George uit, zodat die het gebod om zijn broertje lief te hebben steeds minder opvolgde, omdat hij hem als een vijand beschouwde die hem in een hoek had gedrukt. David behield zijn plaatsje door (zoet’ te blijven en George te prikkelen ondeugend te zijn. De ouders maakten deze verstandhouding niet beter door de ‘ondeugende’ jongen standjes te maken en de ‘zoete te prijzen. Zo zetten ze de kinderen tegen elkaar op; en zo groeide er een verhouding die moeilijk meer te ontwarren of te veranderen was.

Uit het voorgaande blijkt dat er talloze manieren zijn waarop een kind kan reageren op de verschillende aspecten van zijn uiterlijke omgeving. Er bestaan geen vaste regels waarnaar de ouders kunnen bepalen wat er zal gebeuren. Maar de vader of moeder die zich bewust is van de constellatie van het gezin, kan daardoor veel dingen verklaren die vroeger een raadsel waren. Opmerkzame waarneming kan tot verrassend goed begrip leiden. Als we een situatie doorzien, kunnen we haar veel beter het hoofd bieden.

De reactie van het kind

Er is heel wat geschreven en afgesproken over het ‘kneden van de kinderaard’, alsof een kind een stuk klei was en het onze taak was het te vormen tot een sociaal aanvaardbaar mens. Dit is een ernstige misvatting. Zoals we hebben aangetoond, is juist het omgekeerde het geval. Reeds heel vroeg, nog voor wij het beseffen, kneden de kinderen zichzelf én hun ouders én hun omgeving. Een kind is een actieve en dynamische eenheid. Hij heeft een even groot aandeel als de anderen bij het tot stand komen van de betrekkingen tussen hem en die anderen in zijn omgeving. Iedere relatie is op zichzelf uniek en afhankelijk van wat elke partner ertoe bijdraagt. Elke betrekking ontwikkelt zich door actie en reactie - of wisselwerking - tussen twee personen, of dat nu twee volwassenen, twee kinderen of een kind en een volwassene zijn. De bestanddelen van deze onderlinge verrichtingen kunnen door beide partijen worden verantwoord, waardoor de gehele verhouding verandert. Kinderen scheppen hun betrekkingen met anderen door gebruik te maken van hun eigen creatieve vermogens en door op een vindingrijke manier te proberen hun plaats te vinden. Een kind probeert iets, en als het lukt en als zijn doel beantwoordt, houdt hij het vast als een methode om zijn eigen individualiteit op te bouwen. Soms zal een kind ontdekken dat diezelfde techniek niet bij alle mensen opgaat. Dan staan er twee wegen voor hem open. óf hij trekt zich terug en weigert met zo iemand samen te werken, of hij gebruikt een nieuwe tactiek en komt tot een volkomen andere relatie.

De negenjarige Koen was een enig kind. Thuis was hij gezellig en aardig. Hij hielp zijn moeder met huishoudelijk werk en deed alles wat hij kon om het zijn ouders naar de zin te maken. Hij was rustig, beleefd, gehoorzaam, hield zijn kamer netjes en ruimde altijd zijn speelgoed op. Op school ging het echter niet zo goed. Zijn onderwijzeres zei dat hij eenzelvig was. Hij was nooit lastig onder de les, maar hij zat te mijmeren in plaats van zijn werk te maken. De onderwijzeres moest hem voortdurend aansporen. Koen had geen vriendjes onder de jongens van zijn klas en wilde niet meedoen met de spelletjes of welke andere activiteiten van de klas dan ook.

Thuis verkeerde Koen in de bevoorrechte positie van het enige kind in een wereld van volwassenen en hij vond er zijn plaats door die volwassenen om hem heen te behagen. Op school werd hij omgeven door kinderen die hem plaagden, omdat hij zich niet met hen bemoeide. Zijn eerste pogingen om door zijn werk waardering te krijgen, hadden geen grote indruk gemaakt. De onderwijzeres beschouwde hem niet als een buitenbeentje en gaf hem geen speciale plaats te midden van de andere kinderen. Hij wist absoluut niet hoe hij moest deelnemen aan de wedstrijden tussen de klasgenoten; hij wist niet hoe hij een bal op de juiste manier moest opgooien en hij kon op zijn klasgenoten ook geen indruk maken met zijn goede manieren. Hij nam nu dus zijn toeverlaat tot gemijmer en vermeed iedere andere poging nieuwe banden aan te knopen.

Kinderen kunnen met elk van hun ouders volkomen verschillende verhoudingen opbouwen.

Margo van vijf en Jan van zeven jaar zagen kans hun moeder de hele dag bezig te houden en haalden voortdurend kattenkwaad uit. Wat de een niet bedacht, bedacht de ander wel. Wanneer ze iets wilden hebben, begonnen ze er eerst om te jengelen, gingen dan huilen en ten slotte schreeuwen tot ze het kregen. Als vader thuis was, gedroegen ze zich echter voorbeeldig. Hij hoefde maar naar hen te kijken of ze deden wat er van hen verwacht werd. Als hij bij thuiskomst moeders verhalen aanhoorde, kon hij die maar niet begrijpen. ‘Ze storen zich altijd aan mij,’ pochte hij.

De kinderen wisten dat moeder altijd aan hun eisen toegaf en alleen maar aanmerkingen maakte op hun akelige gedrag, maar vader meende wat hij zei. Hij betrachtte vastberadenheid samen met vriendelijkheid, en de kinderen kenden de grenzen. Bij moeder waren er geen grenzen.

Welke moeilijke of beklemmende situatie zich ook voordoet ten gevolge van de verschillen in persoonlijkheid binnen een familie, toch kan deze verbeterd worden als de familie samenwerkt om een harmonieus gezinsleven op te bouwen. Er bestaan geen volmaakte verhoudingen. Het beste waar we op kunnen hopen is samen naar een verbetering toe te werken. Als één van de ouders aanvoelt dat een middelste kind zich in een hoek gedrukt voelt, heeft hij een aanwijzing om hem te helpen zijn plaats te vinden door middel van een nuttige bijdrage. De wetenschap dat een eerste kind de moed verliest doordat het tweede kind zich zo snel ontwikkelt, moet voor de ouder aanleiding zijn hem des te meer aan te moedigen, zodat hij meer vertrouwen krijgt in zijn eigen capaciteiten. Wanneer de ouders zien dat het jongste kind in het gezin de gave bezit iedereen naar zijn pijpen te laten dansen, is het hun taak het kind te laten inzien dat hij zelf ook iets kan doen en dat het niet aangaat anderen steeds alles te laten aandragen.

De wijze waarop een kind zich binnen het gezinsverband gedraagt en zijn reacties op dat gezinsverband kunnen een oneindig aantal variaties opleveren. De ouder die openstaat en oplettend is ten opzichte van de kinderen, kan de situatie bekijken en zichzelf afvragen: ‘Wat denkt mijn kind nu eigenlijk over zijn situatie?’ Maar al te vaak zijn wij volwassenen geneigd het kind op te leggen wat we zelf onder soortgelijke omstandigheden uit die situatie hadden opgemaakt, in plaats van zijn ‘eigen logica’ te laten meetellen; want dat is het enige waaruit te verklaren valt wat hij doet.

De heersende opvoedingsmethoden

De derde factor in de uiterlijke omgeving van een kind is de gevolgde opvoedingsmethode. Wanneer wij in ons verhaal doorgaan op doelmatige en geschikte methoden voor de opvoeding, zal het belang van de verschillende tot dusverre genoemde factoren duidelijker worden. Voor het ogenblik moet het duidelijk zijn dat we ons even uit de eigen omgeving moeten losmaken, afstand nemen, en onze kinderen eens goed observeren. Hoe heeft het kind met zijn innerlijke omgeving afgerekend? Welke compensatie, of overcompensatie, heeft hij toegepast? Welke indruk is er bij hem achtergebleven van wat hij opgemerkt heeft? Welke plaats neemt hij in in het gezinsverband en wat betekent die voor hem? Nadere aanwijzingen over het vaststellen van de antwoorden op deze vragen zult u vinden als we ons verder verdiepen in de diverse opvoedingsmethoden.

Lees verder >>