36 Geen angst voor de tv

<< Terug

HOOFDSTUK 36

Geen angst voor de tv

In bijna elk huisgezin schept het televisietoestel veel problemen. Men twist over het programma dat men wil zien. Moeder en vader maken zich zorgen over de verkeerde invloed die bepaalde programma’s op kinderen kunnen hebben. Ze maken zich druk over het passieve vermaak, waarbij zoveel tijd verloren gaat aan allerlei ‘nonsens’. De kinderen maken hun huiswerk niet als ze naar een ‘echt goed’ programma willen kijken. Ze gaan niet meer op tijd naar bed, omdat de ‘beste’ programma’s altijd pas laat in de avond worden uitgezonden. De tijden waarop gegeten wordt, worden aangepast aan de televisieprogramma’s. Veel gezinnen hebben zelfs hun eetgewoonten veranderd en de eettafel voor het televisietoestel gezet, zodat iedereen tijdens de maaltijd het programma kan blijven volgen. De ouders ergeren zich omdat de maaltijd geen gezamenlijke aangelegenheid meer is, die de eenheid van het gezin bevordert. Hoeveel moeders zouden niet graag die beeldbuis eens in elkaar trappen! In plaats daarvan proberen ze ‘hun poot stijf te houden’ en een bepaalde regeling voor het televisiekijken te treffen. Ruzies en onenigheid zijn daar het gevolg van. Sommige ouders weigeren zelfs een tv-toestel in huis te nemen, met het gevolg dat de kinderen óf bij de buren gaan kijken, óf blijven drammen dat hun wordt ontzegd wat ‘andere kinderen’ wel hebben.

Televisie zal er altijd blijven. We kunnen de problemen die ze schept beter oplossen dan betreuren. Als kinderen ruzie maken over de programma’s die ze willen zien, moeten vader en moeder proberen erbuiten te blijven, of ‘het toestel afzetten tot de kinderen het eens zijn geworden. Als zowel de ouders als de kinderen erbij betrokken zijn, wordt het probleem ingewikkelder. Maar het gaat er niet om of moeder en vader het recht hebben het avondprogramma te zien, of dat zij de kinderen het recht moeten gunnen om te zien wat zij willen. Dat is een gezinsprobleem en het moet door hen allen worden opgelost. De vraag is dan: ‘Wat moeten wij eraan doen?’ en niet dat vader of moeder zegt: ‘Wat moet ik doen om die zaak te regelen?’ Alle leden van het gezin moeten het samen eens worden. Dit is gewoonlijk een onderwerp dat door de gezinsraad behandeld moet worden. Als de onenigheid te groot is, kan een van de ouders de buis uit het toestel halen, waarna niemand, ook de ouders zelf niet, een programma mag zien voordat er overeenkomst is bereikt. (Zoiets als een staking in een fabriek, waar niet wordt gewerkt tot het geschil is bijgelegd.)

Wat het verwaarlozen van huiswerk betreft: we kunnen met het kind tot een regeling komen door dit met hem te bespreken. Hij mag zelf kiezen wanneer hij zijn huiswerk zal maken en wanneer hij naar de tv wil kijken. Moeder moet dan flink zijn en het kind aan de afspraak houden - door op te treden, niet door te preken. Of, als het kind wat ouder is, kan de vraag worden gesteld: ‘Wat moeten we er nu aan doen?’ Laat hem dan met een oplossing komen.

Als kinderen naar de televisie willen kijken als het al bedtijd voor hen is, moeten de ouders voet bij stuk houden en zich aan de gewone, dagelijkse gang van zaken houden. Als het kind nog klein is, brengen we hem zonder commentaar naar bed. Er zal geen sprake van een machtsstrijd zijn als moeder er persoonlijk geen belang bij heeft ‘of hij het erg vindt of niet’. Als zij zich met vaste hand aan de orde houdt en doet wat de situatie vereist, brengt ze het kind gewoon naar bed. Als het kind ouder is, moeten we een afspraak met hem maken en ons daar dan aan houden. Dat alles is niet gemakkelijk als er niet reeds vroeger een sfeer van vertrouwen en samenwerking is geschapen. Eigenlijk is het tv-kijken op zichzelf geen probleem; het demonstreert alleen duidelijk dat er geen eensgezindheid tussen ouders en kinderen bestaat.

De kwaliteit en de inhoud van televisieprogramma’s zijn zo langzamerhand een nationale aangelegenheid geworden. Maar we kunnen moeilijk passief blijven toekijken en afwachten tot ons land het probleem voor ons oplost. Het bevindt zich in onze huiskamers en dáár moeten we er iets aan doen.

Juul van elf, Monette van acht en Rob van zeven jaar zaten buitensporig te genieten van een huiveringwekkend griezelprogramma. Moeder en vader vonden dat het geen programma voor kinderen was. Hoe meer ze ertegen protesteerden, des te meer stonden de kinderen erop te blijven kijken. ‘Wat is daar nou voor ergs aan? Het is toch hartstikke goed? Alle andere kinderen kijken er ook naar!’ Elke week was er een familietwist over dit programma.

Als we beslist niet goedvinden dat een kind naar een bepaald programma kijkt, lokken we een machtsstrijd uit. Het kind wint die. Er bestaat geen sterker argument dan ‘alle andere kinderen kijken er ook naar’. En als we het programma blijven verbieden, zullen de kinderen zich op een andere manier wreken. Hoe kan men zoiets oplossen? Om te beginnen kunnen we onze kinderen niet tegen de televisie beschermen, noch tegen de invloed die deze op hen heeft. Maar we kunnen de kinderen helpen zich tegen slechte smaak en verkeerde inzichten te wapenen. Zoiets leren ze niet door preken! In onze huidige cultuur worden woorden meer als wapen dan als communicatiemiddel aangewend: het kind sluit er de oren voor zodra een van de ouders een preek gaat afsteken. Maar een discussie waarbij een van de ouders vragen stelt en luistert naar wat de kinderen zeggen, kan erg vruchtbaar zijn. De ouders kunnen samen met de kinderen naar het programma kijken en op een speelse manier hun indrukken uitwisselen. ‘Wat vind je daarvan? Was dat nou verstandig van die man? Hoe zouden de anderen zich nu voelen? Waarom? Wat zouden ze anders nog hebben kunnen doen?’ Op die manier helpen de ouders het kind echt zelf na te denken en zelf een kritisch standpunt in te nemen ten opzichte van het gebodene. Als de ouders luisteren, ontdekt het kind dat hij ook zelf met ideeën naar voren kan komen en dat is een ontdekking die grote voldoening schenkt. De ouders moeten het ‘spel’ niet bederven door te proberen de reacties van het kind te ‘verbeteren’. We kunnen aanvaarden wat het kind zegt zoals hij het zegt. Kijk dan eens hoe het kind vooruitgaat en hoe hij zijn kritisch vermogen ontwikkelt. Als een van de ouders nu en dan zelf ook zijn mening wil geven, kan hij of zij dat doen in de vorm van een vraag die het kind uit zijn tent kan lokken. ‘Ik vraag me af wat er zou zijn gebeurd als...’ of: ‘Wat denk je dat er gebeurd zou zijn als...’ Na een cowboyfilm kunnen we vragen: ‘Heb je ook nog aardige kerels gezien? Waren ze eigenlijk wel zo aardig? Is het werkelijk zo leuk om iemand in elkaar te slaan en hem te martelen? Hoe zou het slachtoffer er zich onder voelen?’ Tijdens zulke discussies, waarbij we moeten nalaten hun onze eigen ideeën op te dringen en we het kind moeten prikkelen om zelf het antwoord te vinden, ontstaat er een goede verstandhouding tussen ons en het kind. Kinderen leren nooit zelf na te denken als wij dat voor hen doen en alles voorkauwen. Als er een goede verhouding bestaat, zal het kind ongedwongen antwoord geven en ons vertellen wat hij ervan denkt - wanneer dat tenminste geen reprimandes tot gevolg heeft. En we zullen er dan misschien versteld van staan hoe scherp hun oordeel is, hoe zuiver ze aanvoelen wat goed is en wat slecht, en wat eerlijk spel inhoudt.

Wanneer we op die manier te werk gaan, zullen we ook ontdekken dat televisie voor de meeste kinderen helemaal niet zo geweldig belangrijk is. Als deze niet de bron van een machtsstrijd vormt, neemt de belangstelling vaak af. We kunnen onze bezorgdheid over dit al te passieve vermaak laten varen als we zelf voor andere vormen van gezelligheid zorgen. We mogen een kind niet iets afnemen; dan leggen we hem onze wil op. We moeten het kind iets bieden dat veel interessanter is en waardoor hij gestimuleerd en beïnvloed wordt, zodat hij vrijwillig de ongewenste dingen laat schieten.

De televisie hoeft geen bron van zorgen te zijn als we weten wat we moeten doen en erop vertrouwen dat we de problemen die ze met zich meebrengt, aankunnen.

Lees verder >>