25 Laat u niet door angst van de wijs brengen

<< Terug

HOOFDSTUK 25

Laat u niet door angst van de wijs brengen

‘O, maar ik moet beslist om vijf uur thuis zijn,’ zei moeder tegen haar vriendin. ‘Hoezo?’ ‘Omdat ik dat tegen Betty heb gezegd. Ze staat bij het raam naar me uit te kijken. Als ik niet op tijd thuis ben, wordt ze beslist doodsbang. Ze gaat dan hard huilen, op het hysterische af.’

Betty heeft moeder goed getraind. Het meisje houdt de hoepel omhoog en moeder springt erdoor. Ze gebruikt angst om moeder naar haar hand te zetten. Betty’s bangheid is echt - iets afschuwelijks. Ze heeft er een ellendig leven door en natuurlijk wil moeder dat niet erger maken. Hoe is zo’n situatie in vredesnaam ontstaan?

We zijn allemaal onderhevig aan emoties. Ze zijn de brandstof waarmee we het vuur van onze daden opstoken. Zonder emoties zouden we besluiteloos, zwak en stuurloos zijn. En zonder ons daarvan bewust te zijn scheppen we emoties die onze bedoelingen kracht bijzetten. Wij kunnen de brandstof kiezen die we willen aanwenden om ons de noodzakelijke duw te geven. Betty is niet ‘bezeten’ door angst - alsof angst een of andere geest is die zijn handen naar haar kan uitstrekken en haar kan pakken! Betty ‘bezit’ angst en zij maakt er gebruik van om haar moeder naar haar hand te zetten. Het feit dat zij die angst zelf oproept maakt hem daarom echter niet minder reëel. Hij is geen voorwendsel, hij bestaat echt.

De mogelijkheid om angst als een middel te gebruiken heeft Betty wellicht toevallig ontdekt. Toen ze besefte wat ze ermee kon bereiken, deed ze er natuurlijk haar voordeel mee. Nu is ze verstrikt geraakt in haar eigen web. Moeder is medeverantwoordelijk, want zij liet toe dat Betty door angst als een middel te gebruiken haar doel kon bereiken. Moeder liet zich door Bettys’ angst imponeren.

We zijn allemaal wel eens bang geweest en we weten allemaal dat we niet kunnen functioneren als we bang zijn. Men zou dus geneigd zijn te zeggen dat angst een luxe is die we ons eigenlijk niet kunnen veroorloven. Men heeft aangetoond dat wij in feite geen angst voelen als we in levensgevaar verkeren, maar alleen ervóór of erna, tijdens de ogenblikken dat onze gedachten en verbeelding zijn vervuld van ‘wat zal er gebeuren’ of met ‘wat had er kunnen gebeuren’. Als we bij een verkeersongeluk zijn betrokken, gaan we te zeer in de situatie op om nog angst te voelen. Pas wanneer alles voorbij is, beginnen we te beven en te trillen. Dit zou er dus op kunnen wijzen dat angst eigenlijk niet nodig is om gevaren te ontlopen. In tegendeel, angst vergroot het gevaar. Angst houdt in dat wij een situatie niet in de hand hebben. En als we bang zijn dat we iets niet kunnen doen, verlamt ons dat zodanig dat we het ook inderdaad niet kunnen.

We moeten onderscheid maken tussen een schrikreactie en angst. Een harde klap of een onverwachte val kan een kind ‘doen schrikken’. Maar dat is maar een korte, tijdelijke reactie. Een angsttoestand die volgt op de eerste ‘schrik’ kan alleen ontstaan als de ouders ook ‘verschrikt’ zijn en daardoor ontvankelijk worden voor de angst die het kind daarna voelt.

Een klein kind dat plotseling wordt geconfronteerd met een nieuwe en onverwachte situatie die hem lijkt te bedreigen, kan verschillende dingen doen. Hij kan even kijken wat de volwassenen doen, of hij kan zich terugtrekken en weglopen. Hij kan ook proberen of hij met angst iets kan bereiken.

Mark, van zestien maanden, zag voor het eerst van zijn leven een hond toen hij met zijn moeder op bezoek was bij vrienden. Toen hij dat vreemde, bewegende ding gewaar werd, klampte hij zich aan moeder vast. Alle volwassenen om hem heen maakten daar veel ophef over. ‘Hij doet niets, Mark, zie je wel? Kom, aai hem maar eens. Hij vind jou best aardig. Wees maar niet bang.’ Enzovoort.

Mark taxeerde de situatie snel. Omdat hij niet wist wat hij moest doen en omdat de mensen kennelijk verwachtten dat hij bang zou zijn, besloot hij de angst en de ophef over het geval gaande te houden. Misschien was dit wel de eerste keer dat hij gebruik ging maken van angst. De toon en het gedrag van de volwassenen bij zulke gelegenheden leiden er meestal toe dat angst wordt aangekweekt.

Hun stem heeft dan een veel te bezorgde en schelle klank en ze gedragen zich meestal veel te geagiteerd. Het is echt een hele sensatie als je in staat bent volwassenen tot zo’n staat van opwinding te brengen door alleen maar bang te zijn. Maar dit is nog maar het begin. Als je nóg banger bent, gaan ze je nog overdrevener geruststellen en krijg je zelfs zeer bijzondere aandacht. Dan pakken ze je soms op en gaan ze je troosten. Zo wordt een natuurlijke afweerhouding veranderd in angst en wordt die angst een nuttig middel om volwassenen tot actie te brengen.

Kinderen zijn geboren acteurs. Ze spelen altijd voor een publiek. Ze zijn niet geremd, omdat ze nog niet weten wat de gevolgen van hun gedrag zijn. Geleidelijk leren ze door ervaring wat de resultaten van bepaalde handelingen zijn en daardoor komen ze ertoe zich een bepaalde ‘houding’ aan te meten die ten slotte uitmondt in de gekunsteldheid van de volwassene. Wij hebben allemaal bepaalde bedoelingen die wij niet durven erkennen, ook niet tegenover onszelf, omdat ze in de maatschappij niet worden geaccepteerd. Kleine kinderen kan het niet zoveel schelen of hun gedrag acceptabel is en ze reageren daarom spontaan. Zij verbergen hun gevoelens meestal niet. Als ze in een onverwachte nieuwe situatie terechtkomen houden ze zich in, taxeren de situatie en kijken hoe de volwassenen reageren. De volwassenen maakten in het geval van Mark duidelijk dat ze verwachtten dat hij bang zou zijn. Hij voldeed aan die verwachtingen door gebruik van hen te maken.

Moeder zou vertrouwen moeten hebben in Mark’s vermogen een nieuwe ervaring op te doen. Zij kan zich wat terugtrekken en hem de gelegenheid geven zelf de situatie het hoofd te bieden. Bovenal moet ze niet willen aangeven hoe Mark moet reageren en ook niet proberen uit te maken wat hij moet doen. Laat Mark dat probleem zelf maar aanpakken en oplossen. Als hij laat merken dat hij bang is, moet moeder daar volstrekt niet van onder de indruk komen. Zoals de zaken nu stonden, was moeder bang dat Mark bang zou zijn en liep ze al vooruit op wat ze nu juist wilde vermijden. Als Mark zijn moeder echter niet met angst kan imponeren, heeft die emotie geen waarde meer.

Soms wordt angst aangewend om de hevige schrikreactie die hij veroorzaakt.

Toen ze vijf jaar was, was Martha niet bang voor sprinkhanen. Maar op een dag sprong er een onverwacht op haar jurk en verraste haar. Ze gaf een verschrikt gilletje en joeg het dier op een dusdanige manier weg dat het in haar jurk verdween. Dat was een onplezierig gevoel en weer gaf ze een gil, voornamelijk omdat haar broertje van negen om haar kreet moest lachen. Hij vond haar pogingen om de sprinkhaan kwijt te raken steeds komischer worden. Zij op haar beurt schreeuwde harder en harder omdat ze razend op haar broertje was. Moeder kwam het huis uithollen, geschrokken door het geschreeuw.

Die avond kwam haar broertje met dichtgeknepen handen op haar toe. ‘Ik heb iets voor je,’ zei hij. ‘Wat?’ Hij deed zijn handen open en er sprong een sprinkhaan uit. Martha liet een hartverscheurende kreet horen, waarop beide ouders haastig kwamen toe hollen. Ze berispten haar broertje en gaven haar een standje omdat ze zich zo had aangesteld. Sindsdien gilde Martha altijd van schrik als ze een sprinkhaan zag. Maar diep in haar binnenste wist ze dat ze er niet echt zo verschrikkelijk bang voor was! Haar angst veroorzaakte alleen een schrikreactie.

Als Martha’s ouders tegen haar zeggen dat ze zich aanstelt, is dat het domste wat ze kunnen doen. Het is een uitdaging om haar positie van doodsbang kind te handhaven. Als vader en moeder het kunnen klaarspelen zich niet aan haar geschreeuw te storen, elimineren ze de bedoeling van de angst.

De vierjarige Bennie was met zijn elektrische trein onder de kerstboom aan het spelen. Plotseling sprong hij achteruit en gaf een schreeuw. Een losse draad had een schok veroorzaakt. Moeder, die vlak bij hem zat, pakte hem op en troostte hem. ‘Het is al over, schat. Je kreeg alleen maar een lichte schok, dat is alles. Er is iets met dat ding aan de hand. Als pappa straks thuiskomt, zal hij het wel maken.’

Diezelfde avond zag vader wat eraan mankeerde en repareerde het treinstel, maar Bennie wilde er niet meer mee spelen. Hij schoof achteruit en was doodsbenauwd. Telkens als vader hem probeerde over te halen de wissels te bedienen, begroef hij zijn hoofd in moeders schoot. Ten slotte keek moeder vader over het hoofd van Bennie aan. Zachtjes schudde ze haar hoofd. Vader knikte ten teken dat hij het begreep, liet de trein de trein en ging de krant lezen. Verder werd er niets meer gezegd. Bennie maakte nog steeds geen aanstalten om met de trein te gaan spelen en twee dagen later haalde vader de boel uit elkaar, ontdeed de kerstboom van de versierselen en borg alles op in een doos. Bennie zat ernstig toe te kijken zonder iets te zeggen. Maar toen het bedtijd was, zei hij beteuterd: ‘Pap, ik wil met mijn trein spelen!’ ‘Dan zullen we hem gauw weer te voorschijn halen, jong. Welk verhaal zal ik je vanavond voorlezen?’

Bennie’s tegenzin om met de trein te spelen was alleen maar natuurlijk na zo’n onplezierige ervaring. Zijn ouders begrepen dat. Maar toen hij zich bleef verzetten en van vader niet wilde aannemen dat hij de trein gemaakt had en hij hen bij zijn angst en bezorgdheid wilde betrekken, praatten ze er niet meer over en ‘namen zij hun zeilen uit zijn wind’. Ze beseften dat Bennie nog te jong was om de beginselen van elektriciteit te begrijpen en ze deden dan ook geen pogingen hem zijn angst te laten overwinnen door iets te gaan uitleggen wat zijn bevattingsvermogen te boven ging. Zo kon Bennie niet meer van de situatie profiteren. De trein werd opgeborgen. Toen ontdekte hij opeens dat hij toch wel graag met de trein wou spelen: hij had niet de kans gehad zijn angst als nuttig instrument te gebruiken. Vader zei niet dat hij zich aanstelde en gaf hem geen standje. Hij accepteerde de reactie van zijn zoon en borg de trein op. Toen Bennie weer om de trein vroeg, beloofde hij hem weer gauw te voorschijn te halen en ging daarna op een ander onderwerp over.

Moeder probeerde Map, drie jaar oud, af te leren bang te zijn in het donker. Ze stopte haar lekker in, deed het ganglicht aan en draaide daarna het slaapkamerlicht uit. ‘Mammie, mammie!’ schreeuwde het kind angstig. ‘Stil maar, liefje,’ suste moeder, ‘ik ga niet weg. Toe, je hoeft echt nergens bang voor te zijn. Zie je wel? Moeder is er toch?’ ‘Maar ik wil het licht aan. Ik ben bang in het donker.’ ‘Het ganglicht is aan, liefje. En moeder is er toch?’ ‘Ga je niet weg?’ ‘Nee, ik blijf hier zitten tot je slaapt.’ Het duurde heel lang voor Map in slaap viel. Telkens kwam ze overeind om te zien of moeder er nog wel was.

Moeder dacht dat ze Map geleidelijk aan het donker kon laten wennen door een lichtje te laten branden dat steeds wat verder weg was. Ze zag niet in dat Map haar angst gebruikte om moeder bij haar in de buurt te houden en haar zo dienstbaar aan haar te maken.

Kinderen die laten merken dat ze bang zijn, werken sterk op ons gemoed. Wij vinden hen zo klein en hulpeloos en blijkbaar maakt het leven hen bang. Maar als we in staat zijn te begrijpen wat er achter het gedrag van het kind schuilt, zullen we beseffen dat we door een dergelijke reactie het kind niet helpen, maar hem eerder aanmoedigen zijn angst te gebruiken als een middel waarmee hij ons naar zijn hand kan zetten.

Moeder kan het slaapkamerlicht uitdoen, het ganglicht aanlaten, niet reageren op Maps angstkreten en haar met een paar bemoedigende woorden alleen laten. ‘Je leert het wel om niet bang te zijn.’ Als Map gaat schreeuwen, doet moeder alsof ze haar niet hoort.

Zoiets is onmogelijk als moeder geen afstand kan nemen van de algemene opvatting dat een moeder hardvochtig is als ze zich niets aantrekt van een verdrietig kind. We voelen een sterke drang om zo’n kind te troosten. Maar als we beseffen dat we hierdoor het leed alleen maar vergroten, omdat het kind er niets mee opschiet - we schenken hem alleen onze volledige aandacht en sympathie, waar het hem om te doen was, begrijpen we pas dat we hiermee niet moeten doorgaan.

Onze kinderen kunnen de levensproblemen niet oplossen als ze steeds bang zijn. Als we angstig zijn, kunnen we niet tegen de problemen op - integendeel. Hoe angstiger men is, hoe meer gevaar men uitlokt. Maar angst kan prachtig dienen als middel om aandacht te trekken en anderen dienstbaar aan ons te maken.

Het is noodzakelijk onze kinderen te leren bij eventuele gevaren voorzichtig te zijn. Maar voorzichtigheid is iets heel anders dan angst. Voorzichtigheid is de redelijke en moedige erkenning van eventuele gevaren; angst is een ontmoedigend en verlammend zich terugtrekken. Natuurlijk moeten we onze kinderen leren dat ze voorzichtig moeten zijn als ze een straat oversteken, dat ze nooit op attenties van vreemden in moeten gaan, dat geweren geen speelgoed, maar dodelijke wapens zijn, dat ze alleen maar in het diepe mogen zwemmen als ze daarvoor hun diploma hebben. Dat alles kunnen ze leren zonder dat ze bang worden. Het gaat erom dat ze de beperkingen moeten leren kennen en moeten leren hoe ze de situaties moeten aanpakken die moeilijk of gevaarlijk blijken te zijn. Angst ontneemt de moed. Angst is gevaarlijk. Bij kinderen dient angst een bepaald doel. Als ouders niet op allerlei angsten reageren, zullen hun kinderen geen angsten ontwikkelen. En zowel kinderen als ouders zijn dan verlost van de kwellingen en het leed die daarvan het gevolg zijn.

Zo lang als Wilfried zich kon herinneren, had hij moeder verhalen horen vertellen over verschrikkelijke bevallingen en de pijn en ellende van operaties. Drie maanden geleden had men een tumor in zijn been ontdekt, die operatief ingrijpen vereiste. Toen hij hoorde dat hij een operatie moest ondergaan, begon hij van angst en afkeer te schreeuwen en te huilen. Drie maanden lang smeekte en soebatte hij om de operatie niet door te laten gaan en nu en dan kreeg hij een aanval van hysterie. Hij zou liever aan de tumor sterven dan te worden geopereerd. Moeder probeerde hem te troosten, maar het hielp niets. Toen het zover was, moesten er krachtige maatregelen worden getroffen om de jongen in bedwang te houden. Hij was zo bang dat de gebruikelijke dosis narcoticum niet voldoende was.

Pijn behoort bij het leven. Er is geen enkele manier om eraan te ontsnappen. Moeders verhalen aan de kinderen en aan vrienden waren misschien een poging te laten zien wat een heldin zij wel was, gezien wat ze allemaal doorstaan had. Maar Wilfried had nog niet veel ervaring met echte pijn en in zijn verbeelding had hij zich een voorstelling van operaties gemaakt die niets meer met de werkelijkheid te maken had. En in tegenstelling tot zijn moeder koesterde hij geen enkel verlangen een held te zijn. Nu hij de dreiging van pijn onder ogen moest zien, was hij er niet op voorbereid dat moedig te aanvaarden. Moeder leefde erg met zijn angst mee omdat ze zelf alles van de ‘verschrikkingen’ van operaties afwist. In plaats van haar zoon te helpen deze moeilijke en onvermijdelijke situatie onder ogen te zien, vergrootte zij zonder het zelf te beseffen zijn angst met haar pogingen hem te troosten.

Niemand wil zijn kind zien lijden. Maar soms is pijn onvermijdelijk. Het kind dat moedig is lijdt veel minder. Angst voor pijn vergroot die alleen maar buiten proportie. Angst maakt dat degene die pijn lijdt zich krampachtig gaat verzetten, waardoor de pijn in feite alleen maar erger wordt. Wij moeten onze kinderen helpen pijn en verdriet te aanvaarden. Alleen als wij ons door de angst van het kind laten beïnvloeden, wordt hij bang en angstig.

Een cowboy-vader had zo zijn eigen methode om zijn kinderen moed bij te brengen. Iedere keer als ze hem een blauwe plek, een buil of een schram lieten zien, zei hij: ‘Verdraaid, dat zal wel een beetje pijn doen, hè? Maar maak je geen zorgen, het gaat wel weer over.’ Op een dag werd zijn zesjarige zoon van een jonge hengst afgeworpen die in training was. De jongen was even versuft en schudde toen zijn hoofd. Vader liet zich van het hek glijden en liep, schijnbaar zonder enige interesse, op de jongen toe om te zien ‘wat er aan de hand was. De jongen wilde gaan staan, maar viel van de pijn weer op de grond; hij stak zijn arm uit om ernaar te kijken. Die was kennelijk gebroken. ‘Ik geloof dat je je arm hebt gebroken, jongen.’ ‘Maak je geen zorgen, pa, het gaat wel weer over. Maar het doet wel pijn.’ Hij begon te huilen toen het verdovende effect van de val was uitgewerkt en de pijn erger werd. ‘Dacht ik wel, jongen. Ik denk dat het genoeg pijn doet om erom te huilen. Laten we die arm in een mitella doen en naar de dokter gaan.’ Vader maakte een mitella van zijn sjaal en plaatste voorzichtig de arm erin. De jongen schreeuwde toen vader zijn arm bewoog. ‘Tjonge, die arm zal wel verdomde pijn doen.’ Hij hielp de jongen overeind, maar na een paar passen liep hij op zijn benen te zwaaien. Vader ving hem op toen hij flauwviel. Toen hij een paar minuten later bijkwam, snikte de jongen: ‘Het doet pijn, pa. Maar het komt wel weer goed, hè?’ ‘Natuurlijk, jongen. En die pijn duurt niet eeuwig - is zo weer voorbij. Je bent nu een echte cowboy, hè?’

Lees verder >>