26 Bemoei u met uw eigen zaken

<< Terug

HOOFDSTUK 26

Bemoei u met uw eigen zaken

Ard kwam luid huilend de keuken binnenrennen. ‘Mam, pappie heeft me geslagen,’ zei hij snikkend. Moeder hield op met haar werk, sloeg haar arm om hem heen en troostte hem. ‘Waarom in ‘s hemelsnaam?’ ‘Hij zei dat ik brutaal was en toen sloeg hij me.’ ‘Goed, lieverd, het komt wel voor mekaar. Huil nu maar niet meer.’ Zodra Ard was gekalmeerd, ging moeder naar de garage waar vader aan het werk was. Er volgde een twistgesprek waarin moeder - voor de honderdste maal - duidelijk maakte dat zij niet in lijfstraffen geloofde en vader op zijn beurt verklaarde dat Ard ook zijn zoon was en dat hij, wanneer hij hem zei zijn fiets weg te zetten, geen brutaal antwoord verwachtte. Ard stond op een afstandje alles af te luisteren.

Een persoonlijke relatie tussen twee mensen is iets wat alleen die twee mensen aangaat. Ard’s relatie met zijn vader is een zaak tussen hen tweeën en het is niet moeders zaak die relatie te regelen. Als de jongen naar moeder toe komt om over vader te ‘klikken’, kan ze hoogstens zeggen: ‘Het spijt me, Ard, maar als je liever niet wilt dat vader je slaat, zul je iets moeten bedenken om dat te voorkomen.’ Later, als het conflict wat geluwd is, zou moeder met Ard kunnen bespreken hoe je kunt voorkomen dat je geslagen wordt. Moeder mag geen partij trekken als ze opvoedster wil zijn. Zoals de zaken er nu voorstaan, is Ard erg tevreden met de relatie. Alle drie leden van het gezin werken in feite prachtig samen. Laten we eens onderzoeken wat er is gebeurd en nagaan of dat deze uitspraak rechtvaardigt.

Ard is er heel handig in tussen zijn ouders onenigheid te veroorzaken. Moeder is kennelijk de dominerende figuur in het gezin en zij en haar zoon hebben zich aaneengesloten om vader aan hen te onderwerpen. Ard weet handig van hun geschilpunten gebruik te maken om zijn eigen doel te bereiken. Hij zorgt ervoor dat moeder voor hem opkomt, hem in bescherming neemt en hem helpt om vaders eisen te ontduiken. Hoewel Ard het klaarspeelt zijn ouders op die manier tegen elkaar uit te spelen, verloopt zijn ontwikkeling onevenwichtig. Hij zoekt bescherming tegen onplezierige situaties in plaats van ze het hoofd te leren bieden. Zonder Ard’s spelletje te doorzien en zonder te begrijpen hoezeer het zelfrespect van de jongen wordt aangetast, loopt moeder in de val. Vader, die moeders toegeeflijkheid teniet wil doen, slaat Ard telkens als die hem tart. Moeder, die alles wat met haar zoon te maken heeft in de hand wil hebben en vader wil dwingen zich aan haar opvattingen aan te passen, hekelt vader. Ard wint op alle fronten. Zoon en moeder werken samen om vader eronder te krijgen en vader en Ard werken samen om moeder erbij te betrekken. Moeder en vader werken samen om elkaar te laten zien wie de baas is.

Maar dat is geen harmonieus gezinsleven en Ard wordt niet bijgebracht anderen te respecteren en in het bijzonder zijn vader. Natuurlijk vindt hij het niet prettig om geslagen te worden. Maar hij ondergaat het om zijn vader te compromitteren en door zijn moeder in bescherming te worden genomen. Moeder, die zo haar eigen ideeën over lijfstraffen heeft, vindt het niet goed dat Ard geslagen wordt. Dus maakt ze van zulke gelegenheden gebruik om haar man op de vingers te tikken. Moeder moest zich met haar eigen zaken bemoeien en niet zo heerszuchtig zijn. Zij heeft het recht haar eigen opvattingen in praktijk te brengen en haar zoon niet te slaan, maar ze heeft niet het recht haar echtgenoot te zeggen hoe hij hem moet behandelen. Zij heeft zich niet met de verhouding tussen Ard en zijn vader te bemoeien, die is hun zaak.

Voor de meesten van ons is zoiets moeilijk te begrijpen. Moeten wij er niet op toezien dat een kind behoorlijk wordt behandeld? Ja, in zekere zin wel. Maar wat is nu precies een behoorlijke behandeling? Om dat uit te maken hebben we een autoriteit nodig en in een democratisch gezin bestaat er niet zo’n autoriteit. Als wij erkennen dat een kind vindingrijk genoeg is en ook het recht heeft om zelf te beslissen, merken wij bovendien dat elk kind op zijn eigen manier de behandeling die hij krijgt uitlokt. We zijn daarom verplicht de situatie in haar geheel onder ogen te zien en de doelstellingen van het kind en de wisselwerking tussen de verschillende partijen te begrijpen. Als we dat doen, moeten en kunnen we het kind leren de orde te aanvaarden en hem ertoe aanzetten samen te werken in overeenstemming met wat de situatie vraagt. Dit is de enige manier waarop we behoorlijk gedrag kunnen bevorderen.

Het spreekt vanzelf dat de ouders, als afzonderlijke individuen, over veel dingen van mening verschillen. Het is wel prettig als ze het eens zijn over de manier waarop kinderen moeten worden grootgebracht. Maar die eensgezindheid is niet noodzakelijk. Het kind maakt zelf uit wat hij van de mensen om hem heen aanvaardt of verwerpt. En omdat een kind in elke verhouding een actieve rol speelt, behandelen de ouders elk kind anders, ook al zijn ze het eens over de algemene beginselen. Zo raakt een kind niet in de war als hij op verschillende manieren behandeld wordt door zijn vader, moeder, grootouders en andere familieleden. Hij weet heel goed hoe hijzelf het best van die betrekkingen kan profiteren.

Verder bestaat er een eigenaardige wederzijdse betrekking tussen het vertrouwen van een moeder in haar eigen vermogen om met haar kind om te gaan en haar ergernis over de behandeling die hij van anderen krijgt. Hoe minder zij zich in staat voelt de problemen die het kind schept het hoofd te bieden, des te beter meent zij te weten hoe anderen hem moeten behandelen. Als zij werkelijk in staat is het kind goed gedrag bij te brengen, kan het haar veel minder schelen wat anderen doen. Zij vormen dan alleen maar een reëel onderdeel van de totale situatie die zij onder ogen moeten zien.

Esther, zeven jaar oud, is het enige kleinkind van haar grootouders. Vaders moeder is stapelgek op haar en overlaadt haar met geschenken als ze maar even de kans krijgt. Moeder en vader beperken zich tot een normale hoeveelheid cadeautjes. Met Pasen kreeg Esther van haar grootmoeder zes cadeautjes, op haar verjaardag vijf en met Kerstmis tien. Ze maakte eerst de pakjes van vader en moeder open, bedankte hen ervoor en was er echt blij mee. Maar toen ze het laatste geschenk van oma had uitgepakt, klaagde ze: ‘Is dat alles?’ Een paar dagen later ontdekte moeder dat Esther alle feestdagen op haar kalender met dikke rode lijnen had onderstreept. Ontdaan over die hebberigheid besprak ze dit met vader en vroeg hem dringend zijn moeder te vragen voortaan wat minder cadeautjes te geven. Vader weigerde dat. Hij vond moeders verzoek onredelijk. Er volgde een felle discussie. Moeder was ervan overtuigd dat oma Esther afschuwelijk verwende.

Arme moeder. Ze heeft absoluut geen vertrouwen in haar eigen invloed op haar dochter en stelt zich het gevaar veel groter voor dan het in werkelijkheid is. Omdat vader en moeder zelf op een normale manier aan hun dochter geschenkjes geven, toont Esther zich jegens hen niet hebzuchtig, alleen jegens oma. Moeder mag niet uitmaken wat oma mag geven. Daar heeft ze niets mee te maken. De verhouding die oma met haar kleindochter creëert, is hun zaak. In deze situatie kan moeder erop rekenen dat de sfeer waarin thuis op normale manier cadeautjes worden gegeven, een goed tegenspel biedt tegen oma’s kwistigheid. Het is echter van groot belang dat een kind niet alleen leert te ontvangen, maar ook te geven. Zij moet aan oma’s verjaardag denken en haar met Kerstmis en Sinterklaas cadeautjes sturen - of liever nog: ze zelf maken. Voor de rest moet moeder zich er niet mee bemoeien en de verhouding tussen oma en Esther laten voor wat ze is.

In de omgeving van elk kind bevinden zich behalve zijn ouders ook andere volwassenen. Grootouders en andere familieleden vormen meestal de dierbaarste relaties, daarna volgen buren, de vrienden van de ouders, onderwijzers en onderwijzeressen en daaromheen een wijde kring van mensen in de samenleving. Het is voor de ouders volstrekt onmogelijk de invloed die al die mensen op hun kind uitoefenen, na te gaan. Maar als een kind een ongunstige invloed ondergaat, zijn we geneigd tegen de betreffende volwassene stappen te ondernemen, in de hoop dat we daarmee zijn invloed op het kind kunnen verzwakken of zelfs ongedaan maken. Zoiets is zinloos. Het kind hoeft niet beschermd te worden tegen zijn omgeving en men hoeft ook niets voor hem te regelen. Maar wij kunnen hem wel leiding geven wat betreft de wijze waarop hij op die omgeving zou kunnen reageren. De prikkels waaraan een kind is blootgesteld, zijn veel onbelangrijker dan zijn reacties daarop.

Het kind is een individu en ontwikkelt als zodanig zijn eigen individuele betrekkingen met ieder mens met wie hij in nauw contact komt. Onze kinderen moeten met veel mensen ervaringen opdoen, zodat zij hen leren begrijpen en op hun juiste waarde schatten. Het is onze plicht naar gelegenheden uit te zien waarbij we het kind in zijn eigen oordeel over mensen kunnen steunen.

De relatie met de grootouders is tegenwoordig een bron van onvrede in onze gezinnen. Dit feit alleen al wijst op de veranderingen in onze cultuur en op een breken met de traditie. Dochters en zonen hebben een heel andere mening over de manier waarop kinderen moeten worden grootgebracht en worden kwaad als hun ouders er zich mee bemoeien. Als zij de fout maken de grootouders hun mening te willen opdringen, worden de betrekkingen er alleen maar slechter op. Een ouder kan zich uit een conflict met de grootouders terugtrekken door te zeggen: ‘Misschien hebben jullie gelijk; ik zal er eens over nadenken,’ waarna hij kan voortgaan te doen wat hij denkt dat goed is. Grootouders genieten van hun kleinkinderen. Hun positie geeft hun het voorrecht alleen van hun kleinkinderen te kunnen genieten zonder verantwoordelijk te zijn voor hun opvoeding. Ouders die kwaad worden over ‘verwennerij’ van de grootouders geven blijk van hun pessimisme en twijfel ten aanzien van hun eigen vermogen hun kind te beïnvloeden. Alle energie die verspild wordt aan het ‘terechtwijzen’ van de grootouders, treft geen doel, is zinloos en draagt alleen maar bij tot grotere spanning en onenigheid. De relatie tussen het kind en de grootouders is een zaak tussen het kind en de grootouders. Maar we moeten het kind helpen daarmee te ‘werken’. Een oma of opa die een kind verwent kan hem het gevoel geven dat hij het recht heeft alles te krijgen wat hij wil en dat iedereen die daar tegen ingaat zijn vijand is. In zo’n geval moeten wij ervoor zorgen dat het kind van gedachten verandert. Door de reactie van het kind te beïnvloeden kan moeder de grootouders ervan weerhouden hem het gevoel te geven dat hij op alles recht heeft in het leven.

De zesjarige Bob was bij zijn vader op bezoek geweest, die van zijn moeder was gescheiden en was hertrouwd. Toen hij thuiskwam, zaten er bloedkorstjes op zijn neus. Moeder vroeg bezorgd wat er was gebeurd. ‘Ze heeft me geslagen en toen ging mijn neus bloeden.’ ‘Waarom, in ‘s hemelsnaam? Wat heb je uitgevoerd?’ ‘Ik las haar voor uit mijn boek.’ ‘Ja, maar waarom sloeg ze je?’ ‘Omdat ik een moeilijk woord niet kon lezen.’ Moeder was razend. Welk recht had die vrouw om haar zoon te slaan? Die avond belde ze woedend haar ex-echtgenoot op en de volgende dag belde ze haar advocaat. Er ontstond veel deining en er kwam niets goeds uit voort.

Gezien de gecompliceerde verhoudingen van deze tijd is het niet te verwonderen dat dergelijke voorvallen niet zeldzaam zijn. Scheidingen en nieuwe huwelijken scheppen zowel voor kinderen als ouders ingewikkelde situaties. De oude vijandigheid die tot de echtscheiding leidde, wordt weer opgerakeld en de kinderen zijn daarbij vaak niet alleen maar de onpartijdige toeschouwers. In de algemene verwarring kiezen zij partij en spelen dikwijls hun ouders tegen elkaar uit. Men kan zich goed voorstellen dat een kind nog meer onrust uitlokt om medeleven en speciale ‘troost’ te krijgen. Het is daarom van wezenlijk belang dat moeder zulke voorvallen niet overdrijft. Als Bob in deze gecompliceerde situatie niet meer de aanleiding geeft tot onrust, en als moeder niet meer reageert op wat er gebeurt wanneer hij bij zijn vader is, kan hij tot een betere verstandhouding met de tweede vrouw van zijn vader komen. Moeder kan Bob best helpen door bijvoorbeeld tegen hem te zeggen dat hij zich misschien zo kan gedragen dat hij niet meer geslagen wordt. ‘Je moet het zelf weten, Bob. Ik weet zeker dat er een manier is te vinden om beter met haar te kunnen opschieten.’

Een buurman belde aan en beklaagde zich bij vader over het feit dat Rik met zijn fiets tegen die van zijn zoon Eddie was opgereden, waardoor deze was gevallen en zich had bezeerd. (Beide jongens waren negen jaar.) De buurman was kennelijk kwaad en wilde dat vader Rik zou straffen en ervoor zou zorgen dat Rik met die voortdurende ruzies ophield. ‘Rik begint er altijd mee!’ ‘Het spijt me dat u zo overstuur bent, maar vindt u niet dat die ruzies tussen de jongens hun zaak zijn?’ Verbaasd keek de buurman hem even aan en toen vroeg hij: ‘Wat bedoelt u daar precies mee?’ ‘Ik bedoel dat ik er niet aan denk om op Rik’s relaties met zijn vriendjes toe te zien. Ik weet zeker dat de twee jongens het zelf wel zullen oplossen als we hen met rust laten.’ ‘Maar Eddie krijgt altijd de klappen. Rik doet altijd dingen waardoor Eddie zich bezeert. En ik heb er meer dan genoeg van.’ Vader moest een glimlach onderdrukken omdat Eddie groter en zwaarder gebouwd was dan Rik. ‘Rik komt ook zo vaak met builen en schrammen thuis. Ik denk dat de jongens, als u en ik ons gewoon met onze eigen zaken bemoeien, er wel genoeg van zullen krijgen steeds klappen te krijgen en dat ze er dan zelf wel iets aan zullen gaan doen.’ ‘Ik vind dat het tijd wordt dat u die jongen van u eens onder handen neemt.’ ‘Ik weet helemaal niet hoe ik Rik ermee moet laten ophouden, tenzij ik hem fysiek in toom houd en voortdurend in zijn buurt blijf. Ik geloof niet dat hij daardoor beter met andere jongens zal kunnen opschieten of onderlinge ruzies zal kunnen oplossen. Natuurlijk zal ik met de jongen praten en zien of ik hem kan helpen de situatie te begrijpen. Maar dat is alles wat ik kan doen.’

Toen de buurman was weggegaan, kwam Rik, die het gesprek in een andere kamer had afgeluisterd, binnen en liep half trots en half aarzelend naar zijn vader toe. Ze namen elkaar even op. Vader zweeg. ‘Nou, hij reed aan de kant van het trottoir en...’ ‘Ik hoef geen bijzonderheden te horen, Rik. Ik vraag me alleen af of jullie nu echt wel plezier hebben in al dat gekibbel en gekift. Zijn ouders schijnen er meer dan tabak van te hebben.’ Een grijns en een ingehouden gegniffel waren het enige antwoord. ‘Misschien kunnen jullie iets anders verzinnen om lol te trappen. De keus is aan jullie. Laten we maar eens kijken wat jullie ervan maken.’

Contacten met andere mensen vormen een wezenlijk onderdeel van het leven. Wij hebben tot taak ervoor te zorgen dat het kind de werkelijkheid op een juiste en doeltreffende manier benadert. Eddie’s vader wil die werkelijkheid naar zijn hand zetten of veranderen. Hij helpt Eddie niet, maar geeft hem het verkeerde gevoel dat vader altijd wel klaar staat om ‘de zaakjes op te knappen.’ Eddie hoeft dan geen enkele poging te doen zelf de kunst van het samenspel te leren. Daarentegen krijgt Rik de verantwoordelijkheid zijn eigen relaties te kiezen en te hanteren. Zonder te preken doet vader hem de suggestie aan de hand zijn manier van doen eens te herzien en door zijn laatste woorden laat hij hem tevens merken dat Rik daar zelf belang bij heeft.

Marleen beklaagde zich bij haar moeder. ‘Ik vind juffrouw Meyer helemaal niet aardig. Ze is een domme frik. En erg oneerlijk.’ ‘Wat is er gebeurd, Marleen?’ ‘O, ze zet me aldoor voor schut in de klas. Ze maakt steeds nare opmerkingen over woorden die ik niet goed spel en ze geeft me nooit een beurt als ik mijn vinger opsteek. Vandaag nam ze mijn dictee weg en las alle verkeerd gespelde woorden hardop voor in de klas. Ik kan d’r wel vermoorden!’ Marleen’s woede en vernedering werden haar te machtig en ze barstte in tranen uit. ‘Ik zal eens met de juffrouw gaan praten, Marleen. Dat is gewoon geen manier om een kind te behandelen.’

Moeder heeft gelijk. Kinderen leren niets als ze vernederd worden. Maar moeder zal er weinig aan kunnen doen, ook al wil ze de juffrouw een lesje leren. Haar verontwaardiging, die zij tegenover de onderwijzeres goed zal laten blijken, is alleen maar brandstof voor het vuur. Als haar alles bekend was, zou ze weten dat Marleen ongetwijfeld aanleiding geeft tot die houding van de juffrouw. De manier waarop ze met haar schouders trekt en de manier waarop ze kijkt, spreken boekdelen over hoe ze denkt over die ‘domme frik’.

Ongetwijfeld is de verhouding tussen Marleen en haar onderwijzeres niet zo goed. Maar het is niet moeders taak de juffrouw te veranderen. Zij heeft tot taak ervoor te zorgen dat haar dochter inziet dat ze zelf ook bijdraagt tot die slechte verhouding en ze kan haar laten merken dat ze zich misschien op een andere manier kan gedragen waardoor ze zich in de klas meer op haar gemak voelt. Om haar dat te laten inzien moet er gebruik worden gemaakt van een indirecte methode. Een directe benadering maakt de zaak alleen maar erger. ‘Denk je dat een juffrouw het leuk vindt als een leerling haar niet mag?’ Of: ‘Wat zou jij doen als je schooljuffrouw was en een van de leerlingen had een hekel aan je?’ En verder: ‘Juffrouw Meyer is misschien wel dom, zoals je zegt - ik weet het niet. Helaas kunnen we niet allemaal even pienter zijn. We moeten ervan maken wat ervan te maken valt. Ik neem aan dat je dat allemaal vervelend vindt. Maar laten we eens zien wat jij kunt doen om het wat plezieriger te maken.’

Moeder betwist de juistheid van Marleen’s oordeel over de onderwijzeres niet, omdat dat haar haatgevoelens alleen maar zou versterken en haar er alleen maar toe zou brengen haar eigen zienswijze te verdedigen. Als moeder partij zou trekken voor de juffrouw, zou Marleen nog vijandiger worden en als ze voor Marleen zou op komen, zou ze haar uitdagend gedrag op school ondersteunen. Door duidelijk te doen uitkomen dat ze Marleen’s onbehagen begrijpt, en het probleem eerlijk te bespreken helpt ze Marleen te proberen wat meer mee te werken om van de narigheid af te komen.

Harry, een enig kind, was op school een zwakke leerling en moest er steeds toe worden aangezet zijn huiswerk te maken. Elke avond na het eten ging vader naast hem zitten om ervoor te zorgen dat hij het af kreeg. Vader overhoorde hem en stampte de lessen erin. Het kwam vaak voor dat Harry dan onbedaarlijk begon te huilen en dat zijn vader zich wild ergerde. Maar de jongen ging op school niet vooruit.

Eigenlijk krijgt vader elke avond een lesje en bewijst Harry dat niemand hem iets kan laten leren. Zolang vader perse wil dat zijn zoon op school goede prestaties levert en hem met zijn huiswerk blijft ‘helpen’, zal Harry een zwakke leerling blijven.

Vader zou zich met zijn eigen zaken moeten bemoeien, hoe vreemd dat ook in dit geval mag klinken. Het is Harry’s taak om te leren en niet die van vader.

Volgens een aloude traditie vragen nog steeds veel onderwijzers aan de ouders erop te letten dat de kinderen hun huiswerk maken. Maar als we het probleem klakkeloos aanpakken, vragen we om een machtsstrijd. Wanneer we echter met de kinderen overleg plegen en samen met hen de tijd vaststellen waarop ze hun huiswerk zullen maken en hen helpen zich aan regelmaat te houden, kunnen we hen misschien op de juiste manier stimuleren.

Als het kind erg moeilijk leert, zouden we hem bijlessen moeten laten geven. Het is zeer de vraag of ouders die zelf moeten geven, ook al is één van hen onderwijzer, want de tegenzin van het kind tegen het leren, het op zich nemen van verantwoordelijkheid of moeten verrichten van een taak die hem tegenstaat, wijst om te beginnen al op een slechte verhouding met zijn ouders. Het is zeer waarschijnlijk dat het kind zich tegen de pressie van een van hen verzet, die er persoonlijk bij is betrokken en het niet kan verkroppen dat het kind een slechte leerling is, óf omdat hij (of zij) vreest voor zijn toekomst, óf omdat hij (of zij) het kind wil tonen dat het verplichtingen op zich moet nemen. Onder deze omstandigheden wordt de machtsstrijd alleen maar erger als de ouders nog meer druk uitoefenen. We kunnen zo’n kind het beste helpen door ons uit de strijd terug te trekken, ervoor te zorgen dat hij bijlessen krijgt en hem duidelijk te maken dat, als hij niet leren wil, niemand hem ertoe kan dwingen. ‘Het hangt van jou af. Je moet zelf weten of je wel of niet wilt leren.’

Een soortgelijk probleem doet zich voor als het kind niet studeert voor zijn muzieklessen. Er zijn heel veel kinderen die graag een instrument willen bespelen, maar dan zonder er iets voor te hoeven doen. Als de ouders zich er steeds mee bemoeien en hen onder druk zetten, wordt dat wat een pleziertje had kunnen zijn een afschuwelijk karwei. Ook in zo’n geval moeten we ons met onze eigen zaken bemoeien. Het is de taak van de muziekleraar om het kind te stimuleren.

Als we ons met onze eigen zaken bemoeien, hoeft dat nog niet te betekenen dat we ons niets meer aantrekken van het kind, zijn leraar of zijn instrument. We kunnen het kind bemoedigen - niet door druk uit te oefenen of door kritiek te leveren, maar door hem de gelegenheid te geven voor een klein publiek te spelen dat bestaat uit volwassenen of leeftijdgenoten. We kunnen het zelfs zo regelen dat hij met anderen kan samenspelen. Zo krijgt musiceren een functie en het is niet alleen maar een vervelend karweitje.

In dit soort situaties moeten we precies weten wat de zaak van het kind is en aan hem de verantwoordelijkheid overlaten.

Moeder en Nans hadden samen vastgesteld hoeveel zakgeld zij zou krijgen. Moeder was weduwe en moest hen beiden onderhouden. Er werd rekening gehouden met wat Nans nodig had voor haar lunch, de busrit naar en van school, de schoolbenodigdheden, nu en dan een film en af en toe een feestje na schooltijd. Op een dag nam Nans haar beste vriendin mee naar huis en moeder zag meteen dat beide meisjes een nieuw armbandje met naamplaatje droegen. Zij vroeg Nans hoe ze daar aan gekomen was. ‘Heb ik van mijn zakgeld gespaard.’ Moeder zei er niets meer over totdat het vriendinnetje naar huis was gegaan. Toen gaf ze Nans een berisping, erop wijzend dat ze hard moest werken om hen beiden te onderhouden en zich veel dingen ontzegde om Nans voldoende zakgeld te kunnen geven - ze vond het daarom erg naar dat Nans haar geld tegen de afspraak aan iets had uitgegeven waarvoor het niet bestemd was.

Moeder wil alles wat Nans doet in de hand hebben, zelfs de manier waarop ze haar zakgeld besteedt. Als ouders hun kinderen zakgeld geven, is dat vanaf dat moment hun geld. Wat ze ermee doen is niet meer de zaak van de ouders. Zonder enige twijfel had Nans iets gedaan wat niet speciaal was afgesproken: ze had zich dingen ontzegd om iets te kunnen kopen wat ze graag wilde hebben. Moeder zou beslist gekrenkt zijn als een vriendin háár zou willen dwingen haar geld te besteden aan iets wat ze niet wilde. Moeder zou dan denken dat haar vriendin zich met iets bemoeide waar ze niets mee te maken had. Maar dan zou moeder, zo redenerend, zich evenzeer met haar eigen zaken moeten bemoeien en Nans haar geld laten besteden zoals zij dat wilde. Het enige dat moeder moet doen is vasthouden aan de hoeveelheid zakgeld. Ze mag ook nooit bijspringen als Nans te veel geld zou uitgeven.

Als we zien dat onze kinderen verkeerde denkbeelden ontwikkelen, kunnen we zoiets natuurlijk altijd vriendelijk met hen bespreken. Maar dan moet er geen kritiek worden uitgeoefend, want dat zou het kind alleen maar koppiger aan zijn zienswijze doen vasthouden. ‘Ik vraag me af of je eraan gedacht hebt...’ ‘Heb je eraan gedacht dat ...?’ ‘Hoe zou het aflopen als iedereen er zo over dacht ...?’ Soortgelijke zinnen kunnen een inleiding vormen tot een gesprek waarbij het kind niet onmiddellijk in de oppositie treedt. Het is van belang alle aspecten te belichten, ook al zijn vele ervan voor ons niet aanvaardbaar, want objectiviteit is van wezenlijk belang voor een zuiver waardeoordeel. Zo kunnen wij, samen met ons kind, die waarden ontdekken die nu en in de toekomst van het grootste nut zullen zijn.

Lees verder >>