30 Laat hen allen in hetzelfde schuitje varen

<< Terug

HOOFDSTUK 30

Laat hen allen in hetzelfde schuitje varen

Vader ontdekte dat een van zijn drie dochters de nieuwe bakstenen van de open haard met een krijttekening had versierd. Hij riep ze alle drie bij zich en vroeg elk van hen wie het gedaan had. Ze ontkenden alle drie de wandaad te hebben begaan. ‘Eén van jullie zit te liegen. Ik wil weten wie het gedaan heeft. Ik houd niet van gelieg. Nou, wie heeft het gedaan?’ Geen van hen gaf antwoord. ‘Goed, dan krijgen jullie alle drie straf.’ Hij gaf elk kind op haar beurt een pak slaag. Toen vroeg hij weer: ‘Nou, wie heeft hier met krijt getekend?’ Ten slotte gaf de oudste het misdrijf toe. ‘Zo, dat gaat ergens op lijken. Maak de hoek nu maar schoon.’ Vader haalde een emmer met water, een borstel en een afwasmiddel en bleef staan kijken tot de stenen schoon waren.

Algemeen heerst de opvatting dat we elk kind persoonlijk moeten benaderen en het moeten prijzen of veroordelen, al naar gelang van zijn gedrag. Het is misschien moeilijk te begrijpen dat kinderen uit één gezin vaak gezamenlijk tegen de grote mensen samenspannen, óf om hun een nederlaag toe te brengen, óf om te bereiken dat zij zich met hen bezighouden. Het is algemeen bekend dat leden van een groep leeftijdgenoten een bepaalde code hanteren die ‘aanbrengen’ van de hand wijst. In ons voorbeeld vormden de meisjes met elkaar een soort bondgenootschap. Ze wilden liever alle drie gestraft worden dan één van hen te verraden.

Als we na een of andere misdraging de kwestie met ieder kind afzonderlijk afhandelen, werken we daarmee een neiging tot ‘verraad’ in de hand, waarbij het ene kind probeert bij de ouders in de gunst en in het gevlij te komen ten koste van het andere, waardoor dat zich uitgestoten voelt. Op die manier vergroot onze manier van doen de wedijver tussen kinderen, omdat we het ene kind tegen het andere uitspelen. Daarbij stimuleren we elk van de kinderen om liever bijval te oogsten dan een bijdrage te leveren. Daar het onmogelijk is voortdurend bijval te krijgen, is het verkeerd daarnaar te streven. We kunnen echter wél altijd een bijdrage leveren, onder alle omstandigheden, en daarom is dat een reëel en bereikbaar doel dat tot eensgezindheid leidt. Als we de wedijver tussen kinderen opstoken, sterken wij hen in hun verkeerde doelstellingen. Het ‘lieve’ kind is niet lief omdat hij lief wil zijn, maar omdat hij liever wil zijn, en het kind dat minder bijval krijgt vóór wil blijven. Zijn belangstelling is op hemzelf gericht, niet op het algemeen welzijn. Het ‘stoute’ of opstandige kind blijft zo, opdat hij op die manier ook zijn erkenning krijgt - zij het dan als degene die niet bruikbaar is in het leven.

We kunnen deze heersende intense wedijver en de schadelijke gevolgen daarvan de baas worden, als we alle kinderen als één groep behandelen - door ze, om het zo maar eens te zeggen, allemaal in hetzelfde schuitje te laten varen.Dat is misschien wel de meest revolutionaire stap die een moeder kan doen. Wanneer men kinderen als een groep behandelt, doet dat afbreuk aan de geest van wedijver, van morele veroordeling en persoonlijke voorkeur. Hierdoor kan iets tot stand komen wat een bijbels ideaal is geweest en zijn invloed op onze moderne samenleving heeft verloren: de mens is zijns broeders hoeder en hoeft niet zijn doodsvijand te zijn die hij steeds naar de kroon tracht te steken.

In vorenstaand voorbeeld zou vader zijn drie kinderen bij elkaar moeten roepen en hun moeten vragen samen de open haard schoon te maken, zonder te proberen erachter te komen wie de dader is. Dit voorkomt dat het ‘zoete’ kind zijn zoet-zijn gaat bewijzen, of dat het ‘stoute’ kind tot een machtsstrijd of een wraakneming wordt aangespoord.

‘Maar,’ zult u zeggen, ‘is het niet oneerlijk om de onschuldigen iets te laten opknappen waar ze part noch deel aan hebben?’ De kinderen zouden hetzelfde bezwaar kunnen opperen. Onze kinderen leren van ons wat eerlijk en wat oneerlijk is en gebruiken dat ten nadele van ons. Als we van de veronderstelling of overtuiging kunnen afstappen dat zo’n werkwijze oneerlijk is, zullen de kinderen wellicht de rechtvaardigheid ervan gaan inzien. Ze zullen zich in ieder geval, ervan bewust worden dat ze gezamenlijk tegen ons ingaan - de een door ‘zoet’ te zijn, de ander door agressief te zijn en de derde door hulpeloosheid, enzovoort. Als wij die wedijver om bijval van de ouders te krijgen weten uit te bannen, is er een kans dat de drie meisjes respect voor elkaar krijgen.

Als we in breder verband bekijken wat eerlijk is, zou het ieder kind wel eens oneerlijk kunnen voorkomen om zijn verkeerde doelstellingen en het onjuiste beeld dat hij heeft van zijn rol en zijn eigenwaarde, die de harmonie en samenwerking verstoren, te versterken. Alles hangt af van wat wij voor onze kinderen nodig achten. Als we hen allemaal in hetzelfde schuitje laten varen en hun als groep de verantwoordelijkheid geven voor wat elk afzonderlijk doet, nemen wij onze zeilen uit hun wind. Dan krijgen ze geen kans elkaar te imponeren en heeft de wind van hun wangedrag geen zin meer.

Hetzelfde geldt van jaloezie tussen kinderen. Jaloezie is een praktisch middel omdat het zo’n indruk op de ouders maakt. Het noopt de ouders allerlei capriolen te maken om de situatie te herstellen. Jaloezie heeft geen enkele zin als ze geen indruk op de ouders maakt. Maar hoeveel ouders zijn er ongevoelig voor? En daarom wordt de ellende van de jaloezie steeds erger doordat deze voortdurend wordt gevoed.

De aanbeveling om alle kinderen in hetzelfde schuitje te laten varen, heeft meestal een betere uitwerking dan men denkt. Een moeder woonde een lezing bij waar die behandeling werd aanbevolen. Ze probeerde haar en vertelde daarna het volgende:

Ze had drie kinderen van negen, zeven en drie jaar. De twee oudsten hadden weinig over de jongste te zeggen en beklaagden zich dikwijls over de voorrechten die hij genoot. Op een avond, kort nadat zij de lezing had aangehoord, zat de jongste met zijn eten te spelen en maakte er een grote troep van. Moeder zei dat ze alle drie van tafel moesten gaan, omdat ze kennelijk niet wisten hoe ze behoorlijk moesten eten. De oudste twee protesteerden even, maar ze gingen alle drie van tafel. Vanaf die tijd knoeide de kleinste nooit meer met zijn eten. Moeder stond zelf te kijken van de geweldige resultaten van haar optreden, maar ze kon niet begrijpen waarom het zo’n succes had gehad.

Door zijn wangedrag kreeg de kleinste de bijzondere aandacht. Hij werd er steeds op gewezen dat hij netjes moest eten. Moeders nieuwe handelwijze beroofde hem niet alleen van haar bijzondere aandacht, maar nu kregen de andere kinderen ook de aandacht die hij had opgewekt. Het had geen zin meer zich te misdragen als de oudere kinderen nu in die bijzondere aandacht gingen delen!

Het effect dat wederzijdse verantwoordelijkheid kan sorteren, wordt nog duidelijker in het volgende voorbeeld:

Charles, van acht jaar, zat qua leeftijd net tussen een handige, bedreven oudere broer en een ‘lief’ jonger zusje in. Hij was een ‘enfant terrible’. Hij loog, stal en had al twee keer in de kelder een vuurtje gestookt. Hij vond het vooral fijn om muren met krijt te bekladden. Moeder stond er machteloos tegenover. Toen ze onze hulp kwam inroepen, adviseerden we haar om alle kinderen als een eenheid te beschouwen en hen allen verantwoordelijk te stellen voor Charles’ gedrag. Dit druiste erg in tegen haar eigen manier van optreden, want ze was gewend Charles standjes te geven en de anderen te prijzen.

Twee weken later kwamen moeder en Charles terug voor een nieuw onderhoud. Moeder was hooglijk verbaasd. Ze vertelde dat Charles zijn aanstootgevende gedrag had laten varen. Hij had een keer de muren met krijtjes bewerkt en moeder had verklaard dat de kinderen het zelf maar moesten schoonmaken. Charles had niet meegeholpen met de schoonmaak, maar hij had ook nooit meer op de muren getekend. Toen hem gevraagd werd waarom hij daarmee was opgehouden, had hij geantwoord: ‘Ach, ik vind het niet leuk meer. De anderen moeten het schoonmaken.’

Charles had voor zichzelf uitgemaakt dat het helemaal geen zin had zich te misdragen als hij daarmee geen ruzie uitlokte en moeder niet meer tot lange tirades kon aanzetten. Hij wilde beslist niet dat anderen toebedeeld kregen wat hij zelf zo graag wilde hebben!

Bij een ruzie is het moeilijk vast te stellen wie de schuldige is. Ze is niet het gevolg van het wangedrag van één kind - allen dragen een steentje tot de wanorde bij, die het resultaat is van hun gezamenlijke krachtsinspanning. De ‘goeie’ kan de slechte ophitsen, hem uitdagen, hem aanvuren, of op allerlei manieren vergrijpen uitlokken om te bereiken dat moeder erbij betrokken raakt. De kinderen zijn verantwoordelijk voor elkaar, ze bundelen hun krachten óf voor het welzijn van het gezin, óf om de spanning en de tegenstellingen te vergroten. Wanneer het ‘ondeugende’ kind minder ondeugend wordt, wordt het ‘zoete’ kind gewoonlijk minder zoet; kinderen coördineren hun gedrag soms tot een hecht front in hun omgang met ons! Als moeder dat kan doorzien en al haar kinderen als één groep behandelt, kan dat opzienbarende gevolgen hebben en zullen ze begrip krijgen voor hun afhankelijkheid van elkaar en zorg gaan dragen voor elkaar.

Lees verder >>